Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Gelet op de aard van de zaak, een woningsluiting, neemt de voorzieningenrechter het spoedeisend belang aan en gaat zij over tot inhoudelijke behandeling van het primaire besluit.
3. De voorzieningenrechter zal zich een voorlopig oordeel dienen te vormen over de rechtmatigheid van het besluit inzake de woningsluiting. Daarbij acht de voorzieningenrechter de volgende feiten van belang.
4. Verzoeker bewoont [kamernummer] op het hiervoor genoemde adres. Op 2 april 2020 heeft de politie een onderzoek ingesteld in de woning. De aanleiding daarvoor was een signaal van verhuurbedrijf [naam] dat dat zich een hennepkwekerij op dat adres zou bevinden. In de woning heeft de politie twee kweektenten aangetroffen. In kweektent 1 stonden 124 hennepstekken. In kweektent 2 stonden 8 hennepplanten, één assimilatielamp, één koolstoffilter en 14 hennepstekken. Volgens verweerder is daarmee sprake van bedrijfsmatige hennepteelt.
5. Bij brief van 7 mei 2020 heeft verweerder verzoeker in kennis gesteld van het voornemen tot sluiting van de woning. Verzoeker heeft zijn zienswijze gegeven bij brief van 27 mei 2020.
6. Verweerder heeft bij het primaire besluit ingevolge het bepaalde in artikel 13b van de Opiumwet en zijn daarop gebaseerde beleid sluiting van de woning gelast voor de duur van negen maanden met ingang van 28 juli 2020.
7. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Wat is het standpunt van verzoeker?
8. Verzoeker heeft (samengevat weergegeven) aangevoerd dat van het opleggen van de onderhavige bestuurlijke maatregel dient te worden afgezien. Verweerder had moeten volstaan met een waarschuwing. Verzoeker is nooit eerder in aanraking geweest met de politie vanwege drugsgerelateerde feiten. Ook is er geen sprake geweest van verhandeling van hennep vanuit de woning. De woning staat ook niet bekend als drugspand. Daarnaast is er volgens verzoeker geen sprake van overlast als gevolg van de aanwezigheid van hennepstekjes. Van professionele en bedrijfsmatige hennepteelt kan in zijn ogen niet worden gesproken. De sluiting van de woning betekent voor verzoeker dat hij op straat komt te staan. Hij kan namelijk geen gebruik maken van een sociaal vangnet voor het krijgen van onderdak. De sluiting van de woning is disproportioneel en levert strijd op met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en fundamentele vrijheden (EVRM). Tot slot begrijpt verzoeker niet waarom de woning voor negen maanden gesloten wordt in plaats van de in soortgelijke gevallen zes maanden.
Welke regels zijn van toepassing?
9. Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is verweerder bevoegd tot het opleggen van een last onder dwangsom, indien in woningen of lokalen, dan wel in of op bij woningen en zodanige lokalen behorende erven, een middel als bedoeld in lijst I of II van deze wet, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Hennep is een middel vermeld op lijst II.
10. Op grond van artikel 5:21 van de Awb wordt onder een last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
11. Ter uitvoering van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet heeft verweerder beleidsregels opgesteld (‘Beleidsregels ter voorkoming en bestrijding van drugsoverlast, -handel en –productie’).
Is verweerder bevoegd om de woning te sluiten?
12. Niet ter discussie staat dat de genoemde hoeveelheid hennepplanten en -stekken zijn gevonden in de kamer van verzoeker. De omvang en de daarbij gebruikte apparatuur rechtvaardigt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter reeds de conclusie dat sprake was van bedrijfsmatige teelt.
13. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013: BZ8430) is bij de aanwezigheid van een hoeveelheid drugs in een pand of een daartoe behorend erf, die groter is dan een hoeveelheid voor eigen gebruik (0,5 gram harddrugs respectievelijk 5 gram softdrugs of 5 hennepplanten) in beginsel aannemelijk dat die drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Daarom verschaft de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs in een pand de bevoegdheid tot toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. Dit wordt niet anders indien (a) de drugs niet vanuit het pand zijn verkocht, (b) ter plaatse geen sprake was van concrete overlast en/of (c) de eigenaar geen verwijt treft. De Afdeling heeft in de uitspraak van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2912) die lijn bevestigd en een overzicht gegeven van verdere jurisprudentie over de toepassing van artikel 13b van de Opiumwet. De stelling van verzoeker, dat er geen ‘loop’ naar zijn woning was en daarom ook geen sprake was van overlast, treft dus geen doel. Heeft verweerder in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid tot sluiting van de woning?
14. Bij het uitoefenen van zijn bevoegdheid op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet heeft verweerder beslissingsruimte. Daaruit vloeit voort dat de voorzieningenrechter de invulling van die bevoegdheid door verweerder terughoudend moet toetsen. Ook bij de vaststelling van de sluitingsduur beschikt verweerder over beslissingsruimte. Ter uitvoering van artikel 13b van de Opiumwet heeft verweerder de eerdergenoemde ‘Beleidsregels ter voorkoming en bestrijding van drugsoverlast, -handel en -productie’ vastgesteld. Op grond van deze beleidsregels wordt een woning zonder voorafgaande waarschuwing gesloten bij als dringend te kwalificeren gevallen (
“one strike you’re out”). Als dringend geval is in elk geval, maar niet uitsluitend, te beschouwen de bedrijfsmatige hennepteelt. De duur van de sluiting bedraagt één jaar. De voorzieningenrechter acht dit beleid niet onredelijk. Het standpunt van verzoeker dat verweerder eerst een waarschuwing had moeten geven alvorens over te gaan tot sluiting, treft hiermee geen doel.
Is er sprake van bijzondere omstandigheden?
15. Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840, herhaald bij uitspraak van 5 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2924 en de uitspraak van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912, dient verweerder alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb, die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2362, heeft overwogen, dient aan de voor bewoners mogelijk zeer ingrijpende gevolgen van de sluiting van een woning - die een inmenging in het in artikel 8 van het EVRM neergelegde recht kan vormen - een zwaar gewicht te worden toegekend bij de beoordeling van de vraag of verweerder in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken en, zo ja, of de wijze waarop de bevoegdheid is toegepast evenredig is. i.
Is de woningsluiting in strijd met artikel 8 van het EVRM?
16. Het is logisch dat als een woning gesloten wordt, de bewoner deze dient te verlaten. Hoewel verzoeker heeft gesteld dat hij geen vervangende woonruimte kan vinden en dus op straat zal moeten leven, heeft hij dit niet met stukken onderbouwd noch is dit anderszins gebleken. Daarbij is het een feit van algemene bekendheid dat in verweerders gemeente en in de nabije omgeving sprake is van voldoende woningaanbod, ook in het goedkoopste segment. Verweerders gemachtigde heeft ter zitting hierover benadrukt dat tot op heden in de gemeente Venlo niemand dakloos is geworden als gevolg van een woningsluiting. Er is altijd wel een oplossing gevonden voor dit probleem. Hierbij overweegt de voorzieningenrechter dat verzoeker enkel gesteld maar niet onderbouwd heeft, dat Moveoo in Venlo een wachtlijst heeft en hij daar dus niet op korte termijn terecht zou kunnen voor opvang. Ook heeft verzoeker niet onderbouwd dat hij zijn kinderen niet elders zou kunnen opvangen als zijn woning gesloten wordt.
17. Gezien het voorgaande kan verzoeker niet worden gevolgd in zijn standpunt dat sluiting van de woning disproportioneel is en strijd oplevert met artikel 8 van het EVRM.
Had de woning voor zes maanden gesloten moeten worden in plaats van negen maanden?
18. De voorzieningenrechter stelt vast dat volgens verweerders beleid het exploiteren van een professionele hennepkwekerij een sluiting van één jaar oplevert. Verweerder heeft ten gunste van verzoeker afgeweken van dat beleid en de sluiting beperkt tot negen maanden. Voor een verdere afwijking heeft verweerder naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen aanleiding hoeven zien. Hierbij neemt zij in aanmerking dat verzoeker in de gronden van het bezwaar nog nader kan onderbouwen waarom volgens haar een sluiting van hoogstens zes maanden gerechtvaardigd is.
19. Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat hetgeen verzoeker heeft aangevoerd verweerder niet had moeten nopen tot afwijking van het gevoerde beleid.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
20. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.