Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoekers zijn eigenaar van de woning op het adres [adres 1] te [woonplaats] (hierna: de woning). Verzoekers wonen hier samen met hun twee zoons in de leeftijd van 27 en 29 jaar. Verzoeker is [functie] en werkzaam als zelfstandige. Verzoekers ontvangen een (aanvullende) uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo).
3. Uit een bestuurlijke rapportage van de politie van 29 mei 2020 volgt dat op
28 mei 2020 tijdens een onderzoek in de woning een in werking zijnde hennepkwekerij werd aangetroffen (in een kweekruimte in de garage op de begane grond). De plantage bestond uit 306 hennepplanten. In de kweekruimte hingen 25 assimilatielampen en er bevond zich 1 koolstoffilter. Luchtverversing werd geregeld door een aan- en afzuiginstallatie. Het klimaat werd geregeld door een automatisch klimaatbeheersingssysteem. Tevens is geconstateerd dat de stroomvoorziening, ten behoeve van de kwekerij, illegaal werd afgenomen.
4. Naar aanleiding van het bovenstaande heeft verweerder bij brief van 5 juni 2020, verzonden 8 juni 2020, aan verzoekers het voornemen kenbaar gemaakt om bestuursdwang toe te passen in de vorm van een sluiting van de woning voor de duur van drie maanden op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Hiertegen hebben verzoekers hun zienswijze ingediend.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder conform zijn voornemen gelast de woning met ingang van 1 augustus 2020 voor de duur van drie maanden te sluiten. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat in de woning een handelshoeveelheid verdovende middelen aanwezig was. Er zijn 306 hennepplanten aangetroffen, alsook alle benodigdheden voor het kweken van hennep. Voorts is geconstateerd dat de stroomvoorziening ten behoeve van de hennepkwekerij illegaal werd afgenomen. De aangelegde installatie leverde een gevaar op voor personen en/of goederen. Tevens is er volgens verweerder sprake van recidive.
6. Verzoekers voeren aan dat de bestendige gedragslijn op gespannen voet staat met het in de wetsgeschiedenis verwoorde uitgangspunt dat bij een eerste overtreding in beginsel niet dient te worden overgegaan tot sluiting van een woning. Verzoekers menen dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Daarnaast menen verzoekers dat er sprake is van een bijzondere omstandigheid die tot een bestuurlijke waarschuwing dient te leiden. Verzoekers kunnen bovendien nergens anders terecht. Er is nergens ruimte voor een compleet gezin met heersende langdurige psychische problematiek en thans heerst het coronavirus. Ook het Algemeen Maatschappelijk Werk Midden-Limburg (AMW) heeft aangegeven dat er geen beschikbare vervangende woonruimte of een oplossing voor het gezin is. Verzoekers verkeren in een schrijnende financiële situatie. Zij hebben onvoldoende financiële middelen om naast hun huidige woning een ander onderkomen te bekostigen.
7. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
8. De voorzieningenrechter kan een voorziening treffen, indien is voldaan aan de vereisten die in artikel 8:81 van de Awb staan vermeld. In dit artikel is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
9. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan de twee in artikel 8:81 van de Awb neergelegde formele vereisten is voldaan, nu verzoekers een bezwaarschrift hebben ingediend ter zake van het besluit ten aanzien waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en de bestuursrechter bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen. Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat het spoedeisend belang bij het onderhavige verzoek genoegzaam is aangetoond. Dit brengt met zich mee dat de voorzieningenrechter overgaat tot het geven van een voorlopig rechtmatigheidsoordeel over het bestreden besluit. In dit kader moet de voorzieningenrechter toetsen of de burgemeester bevoegd was tot sluiting over te gaan én of de burgemeester in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van deze bevoegdheid.
De bevoegdheid tot sluiting
10. Voor de beoordeling geldt artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet als wettelijk kader. Hierin is bepaald dat de burgemeester bevoegd is tot het opleggen van een last onder bestuursdwang indien – voor zover hier relevant – in woningen een middel als bedoeld in lijst I of II van deze wet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Hennep is een middel vermeld op lijst II van de Opiumwet.
11. Ter uitvoering van de bevoegdheid neergelegd in artikel 13b van de Opiumwet heeft verweerder het Damoclesbeleid Maasgouw 2020 (hierna: de beleidsregel) vastgesteld.
12. In de beleidsregel - die overigens anders dan verzoekers stellen op dit punt in december 2019 niet is gewijzigd - is ten aanzien van softdrugs bepaald dat in ieder geval tot directe sluiting van een drugspand wordt overgegaan in ernstige gevallen. Een ernstig geval wordt op grond van deze beleidsregel in ieder geval aangenomen ingeval van een aangetroffen hoeveelheid van meer of gelijk aan 15 hennepstekjes of planten. In dat geval wordt aangenomen dat er sprake is van beroeps- en bedrijfsmatige hennepteelt.
13. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft in de uitspraak van 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1870), overwogen dat mag worden aangenomen dat een meer dan geringe hoeveelheid drugs niet, althans niet uitsluitend, voor eigen gebruik van een persoon bestemd is, maar deels of geheel voor verkoop, aflevering of verstrekking aan derden. Daarbij kan in redelijkheid worden aangesloten bij de door het openbaar ministerie toegepaste criteria, volgens welke een hoeveelheid harddrugs van maximaal 0,5 gram, een hoeveelheid softdrugs van maximaal 5 gram en 5 hennepplanten als hoeveelheid voor eigen gebruik worden aangemerkt. Bij de aanwezigheid van een grotere hoeveelheid is in beginsel aannemelijk dat deze bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van verzoekers om het tegendeel aannemelijk te maken. 14. Op grond van de gedingstukken is voldoende vast komen te staan dat in de bij de woning behorende garage van verzoekers 306 hennepplanten, alsook alle benodigdheden voor het kweken daarvan, zijn aangetroffen. Gelet daarop heeft verweerder mogen aannemen dat de aangetroffen hennep deels of geheel voor verkoop, aflevering of verstrekking aan derden bestemd is. De bevoegdheid van verweerder om verzoekers op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet een last onder bestuursdwang te mogen opleggen staat daarmee vast.
Het gebruikmaken van de bevoegdheid tot het sluiten van de woning
15. In de kweekruimte in de garage, behorend bij de woning zijn 306 hennepplanten aangetroffen. In de beleidsregel is vastgelegd dat dit, de aanwezigheid van meer of gelijk aan 15 planten, wordt beschouwd als een hoeveelheid drugs die aanwezig is voor de verkoop, aflevering of verstrekking. De woning wordt in dat geval gesloten voor de duur van drie maanden. De sluiting van de woning door verweerder voor de duur van drie maanden is in overeenstemming met de beleidsregel.
16. Het geschil spitst zich verder toe op de vraag of verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid. Bij de beantwoording van die vraag hanteert de voorzieningenrechter het toetsingskader, zoals de Afdeling dat heeft uiteengezet in de uitspraak van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2912). 17. Over de ernst en de omvang van de overtreding overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De aangetroffen 306 hennepplanten vormen een grote handelshoeveelheid. Verweerder beschouwt het aantreffen van deze hoeveelheid en de aanwezigheid van een professioneel ingerichte kwekerij niet ten onrechte als een ernstig geval. Gelet op de omvang van de plantage en de aangetroffen materialen is de ernst en omvang van de overtreding een feit. Bij een hennepplantage met een omvang zoals hier aangetroffen is het eveneens een feit dat de woning een rol binnen het criminele drugscircuit vervult. Op grond hiervan volgt de voorzieningenrechter verweerder in zijn standpunt dat de sluiting van de woning noodzakelijk is. Verzoekers betwisten het standpunt van verweerder dat er sprake is van recidive. De voorzieningenrechter is thans van oordeel dat, wat hier ook van zij, dit standpunt van verweerder in bezwaar nader kan worden gestaafd.
18. Vervolgens dient te worden beoordeeld in hoeverre de sluiting van de woning
evenredig is. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
19. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling blijkt dat persoonlijke verwijtbaarheid niet vereist is voor toepassing van artikel 13b van de Opiumwet. De vraag of verzoekers een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt, kan daarentegen wel aan de orde komen in het kader van de beoordeling van de evenredigheid van de sluiting (zie in dit verband de uitspraak van de Afdeling van 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2241). Het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden maken dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Hiervan kan sprake zijn als verzoekers niet op de hoogte waren en evenmin redelijkerwijs op de hoogte konden zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen verdovende middelen in hun woning (zie in dit verband de uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2116). Van een dergelijke situatie is in deze zaak echter geen sprake. Verzoekers bewonen de woning waarin de hennepkwekerij is aangetroffen en in deze hennepkwekerij is een grote handelshoeveelheid hennepplanten aangetroffen. 20. Over de gevolgen van de sluiting en hetgeen verzoekers daarover hebben aangevoerd overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
20.1.Aan het sluiten van de woning is inherent dat verzoekers de woning moeten verlaten. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. Evenmin is de voorzieningenrechter gebleken dat verzoekers een bijzondere binding hebben met de woning zodanig dat van hen niet verlangd kan worden tijdelijk elders te verblijven. Dat bij de zonen van verzoekers sprake is van psychische en/of lichamelijke problematiek is maar voor één van de zonen onderbouwd en voor wat zijn psychische problematiek betreft slechts zeer summier. Van de medische situatie van de andere zoon van verzoekers is een onderbouwing uitgebleven. Verzoekers hebben niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van dusdanige medische beperkingen dat de zonen niet tijdelijk in een andere woning zouden kunnen wonen. De verklaring van de huisarts van [naam huisartenpraktijk] van
16 juni 2020 zegt daar niets over. De verklaring van [naam 1] van 18 juni 2020 en van jobcoach [naam 2] van 14 juli 2020 acht de voorzieningenrechter eveneens ontoereikend. Er ontbreekt derhalve medische informatie waaruit blijkt dat de twee zonen gelet op hun psychische situatie niet tijdelijk in een andere woning zouden kunnen verblijven dan in de woning van verzoekers.
20.2.Ten aanzien van de kleindochter van verzoekers, waarvan verzoekers de verzorging op zich hebben genomen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet gebleken is van de noodzaak van verblijf van de kleindochter bij verzoekers. De verklaring van de moeder van dit kleinkind van 26 juli 2020 acht de voorzieningenrechter daarvoor ontoereikend.
20.3.Met betrekking tot hetgeen verzoekers hebben aangevoerd inzake vervangende woonruimte overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder hen heeft verwezen naar Algemeen Maatschappelijk Werk Midden Limburg. Verzoekers stelling dat deze instelling niets voor hen heeft kunnen betekenen, heeft verweerder ter zitting bestreden. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding deze betwisting voor onjuist te houden. Verzoekers hebben verder ook niet onderbouwd dat zij zelf hebben gepoogd vervangende woonruimte te vinden. In het uiterste geval bestaat er bovendien de mogelijkheid van maatschappelijke opvang bij Moveoo, waarvan verweerder heeft gesteld dat daar de coronamaatregelen afdoende worden nageleefd. De mogelijkheid van noodopvang is door gemachtigde van verzoekers op de zitting ook erkend.
21. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat de burgemeester bevoegd was de woning te sluiten en dat hij ook in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van deze bevoegdheid. Het overeenkomstig de beleidsregel sluiten van de woning voor de duur van drie maanden acht de voorzieningenrechter noodzakelijk ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Eveneens acht zij het sluiten van de woning voor de duur van drie maanden evenredig.
22. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter dan ook voorshands van oordeel dat het bestreden besluit in bezwaar stand zal houden. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zal worden afgewezen.
23. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.