ECLI:NL:RBLIM:2020:6797

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 september 2020
Publicatiedatum
10 september 2020
Zaaknummer
8184769 CV EXPL 19-7869
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijke aansprakelijkheid bij geldleningsovereenkomst en bewijsvoering bij buitengerechtelijke incassokosten

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een geschil tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid De Wolfshoeve B.V. en twee gedaagden, aangeduid als gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2. De procedure is gestart naar aanleiding van een geldleningsovereenkomst die op 6 februari 2019 tot stand is gekomen, waarbij De Wolfshoeve een bedrag van € 14.999,00 heeft verstrekt aan de gedaagden. De Wolfshoeve vordert betaling van de hoofdsom en bijkomende kosten, waaronder rente en buitengerechtelijke incassokosten, omdat de gedaagden tekort zijn geschoten in de nakoming van de overeenkomst.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde sub 1 erkent dat hij samen met gedaagde sub 2 de geldleningsovereenkomst heeft ondertekend en dat hij hoofdelijk aansprakelijk is voor de terugbetaling. De kantonrechter heeft geoordeeld dat De Wolfshoeve recht heeft op de hoofdsom en de vervallen contractuele rente, maar dat de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten niet kan worden toegewezen, omdat De Wolfshoeve niet heeft aangetoond dat gedaagde sub 1 de vereiste aanmaning heeft ontvangen.

De vordering tegen gedaagde sub 2 is toegewezen, omdat deze niet heeft verweer gevoerd en de kantonrechter oordeelt dat de vordering niet onrechtmatig of ongegrond is. De kantonrechter heeft de gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de hoofdsom, de vervallen rente en de buitengerechtelijke kosten, en heeft de proceskosten aan de zijde van De Wolfshoeve toegewezen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8184769 CV EXPL 19-7869
Vonnis van de kantonrechter van 9 september 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE WOLFSHOEVE B.V.,
gevestigd te Roermond,
eisende partij,
gemachtigde mr. J. Stoll,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,wonend [adres 1] ,[woonplaats] ,

2.
[gedaagde sub 2],
wonend [adres 2] ,
[woonplaats] ,
gedaagde partij,
gedaagde partij sub 1 verschenen bij gemachtigde mr. B.H.M. Nijsten, advocaat,
gedaagde partij sub 2, niet verschenen.
Eisende partij zal hierna ‘De Wolfshoeve’ worden genoemd. Gedaagde partij sub 1 zal ‘ [gedaagde sub 1] ’ worden genoemd en gedaagde partij sub 2 ‘ [gedaagde sub 2] ’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- het tegen [gedaagde sub 2] verleende verstek
- de conclusie van antwoord van [gedaagde sub 1]
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek van [gedaagde sub 1]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen is op 6 februari 2019 een overeenkomst van geldlening tot stand gekomen waarbij De Wolfshoeve aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een geldbedrag ter hoogte van
€ 14.999,00 beschikbaar heeft gesteld en waarbij dat bedrag door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] is ontvangen.
3. Het geschil
3.1.
Op grond van tekortkoming in de nakoming van de tussen partijen tot stand gekomen geldleningsovereenkomst vordert De Wolfshoeve om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk te veroordelen om aan haar tegen kwijting te betalen:
Primair
1. de som van € 16.219,86, vermeerderd met de contractuele rente over de (nog openstaande) hoofdsom, gerekend vanaf 6 maart 2019, althans vanaf de dag der dagvaarding, tot de dag van algehele voldoening en met veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de proceskosten,
Subsidiair
2. de som van € 16.121,24 vermeerderd met de wettelijke rente over de (nog openstaande) hoofdsom, gerekend vanaf 6 maart 2019, althans vanaf de dag der dagvaarding, tot de dag van algehele voldoening en met veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde sub 1] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt vast dat ten aanzien van [gedaagde sub 2] (die verstek heeft laten gaan) de voorgeschreven formaliteiten en termijnen in acht zijn genomen. Ingevolge het bepaalde in artikel 140 Rv wordt tegen [gedaagde sub 2] verstek verleend en wordt, nu [gedaagde sub 1] in de procedure is verschenen, tussen alle partijen één vonnis gewezen, dat als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd.
4.2.
[gedaagde sub 1] erkent dat hij tezamen met [gedaagde sub 2] en De Wolfshoeve een geldleningsovereenkomst heeft gesloten. Hij erkent ook daarvoor hoofdelijk aansprakelijk te zijn. [gedaagde sub 1] stelt voor de helft van de lening af te lossen en dat De Wolfshoeve voor de andere helft [gedaagde sub 2] aanspreekt. De Wolfshoeve is echter niet akkoord met het voorstel van [gedaagde sub 1] .
4.3.
De kantonrechter merkt op dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] beiden de geldleningsovereenkomst hebben ondertekend. Krachtens artikel 6:6 BW zijn zij voor een gelijk deel verbonden, tenzij uit de wet, gewoonte of rechtshandeling voortvloeit dat zij voor ongelijke delen of hoofdelijk verbonden zijn. De hoofdelijke aansprakelijkheid is bedongen in de tussen partijen tot stand gekomen geldleningsovereenkomst. [gedaagde sub 1] heeft erkend dat hij door ondertekening van de geldleningsovereenkomst ook de hoofdelijke aansprakelijkheid heeft aanvaard. Krachtens artikel 6:7 lid 1 BW heeft De Wolfshoeve tegenover [gedaagde sub 1] het recht op nakoming daarvan voor het geheel en hoeft geen genoegen te nemen met een afbetalingsvoorstel. Dit neemt niet weg dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] onderling een andere verdeling kunnen afspreken. De Wolfshoeve is echter niet aan die onderling gemaakte afspraken gebonden.
4.4.
Gezien de erkenning van [gedaagde sub 1] van de hoofdelijke aansprakelijkheid zal de vordering tegen [gedaagde sub 1] ter zake de hoofdsom (zijnde € 14.999,00) worden toegewezen.
4.5.
De onweersproken vordering ter zake de vervallen contractuele rente ad € 295,87 tot en met 31 oktober 2019 ligt ook voor toewijzing gereed. Ter zake de lopende contractuele rente vanaf 6 maart 2019 geldt dat deze niet toewijsbaar is nu partijen deze niet zijn overeengekomen. In plaats daarvan is toewijsbaar de wettelijke rente vanaf 6 maart 2019 berekend over de (nog openstaande) hoofdsom.
4.6.
De Wolfshoeve maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ad € 924,99. Artikel 6:96 lid 6 BW vereist voor toewijzing van deze vordering dat [gedaagde sub 1] door De Wolfshoeve vruchteloos is aangemaand tot betaling. Een dergelijke aanmaning is aan te merken als een verklaring als bedoeld in artikel 3:37 lid 3 BW. Daardoor heeft deze aanmaning pas werking indien ze de schuldenaar heeft bereikt. Op De Wolfshoeve rust de stelplicht en bewijslast dat aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW is voldaan. Die stelplicht omvat ook dat en op welke dag de schuldenaar de veertiendagenbrief heeft ontvangen. Nu [gedaagde sub 1] de ontvangst van de veertiendagenbrief heeft betwist, had het op de weg van De Wolfshoeve gelegen om feiten en omstandigheden te stellen en te bewijzen waaruit volgt dat de brief door haar is verzonden naar een adres waarvan zij redelijkerwijs mocht aannemen dat [gedaagde sub 1] daar door haar kon worden bereikt, en dat en op welke dag de brief daar is aangekomen. Dit volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 25 november 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2704). De kantonrechter is van oordeel dat niet is vast komen te staan dat [gedaagde sub 1] de veertiendagenbrief heeft ontvangen nu deze brief naar [adres 2] te [woonplaats] is verzonden alwaar [gedaagde sub 2] woonachtig is. De Wolfshoeve heeft onvoldoende onderbouwd gesteld dat zij erop mocht vertrouwen dat [gedaagde sub 1] door [gedaagde sub 2] te allen tijde op de hoogte zou worden gehouden inzake de voortgang van de vordering. De vordering jegens [gedaagde sub 1] tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten moet daarom worden afgewezen.
4.7.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan, als in het voorgaande reeds behandeld dan wel niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven.
4.8.
Voor de vordering tegen [gedaagde sub 2] is de vraag slechts of deze de kantonrechter onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Dat is overwegend niet het geval. De vordering tegen [gedaagde sub 2] ter zake de hoofdsom en de vervallen contractuele rente tot en met 31 oktober 2019 zal daarom worden toegewezen. Ter zake de lopende contractuele rente vanaf 6 maart 2019 geldt dat deze niet toewijsbaar is nu partijen deze niet zijn overeengekomen. In plaats daarvan is toewijsbaar de wettelijke rente vanaf 6 maart 2019 berekend over de (nog openstaande) hoofdsom.
4.9.
Ter zake de vordering van de buitengerechtelijke kosten ten aanzien van [gedaagde sub 2] overweegt de kantonrechter dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. De Wolfshoeve heeft aan [gedaagde sub 2] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
4.10.
[gedaagde sub 1] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten van De Wolfshoeve, hoofdelijk met [gedaagde sub 2] voor zover die kosten ook aan haar zijn toe te rekenen. De kosten aan de zijde van De Wolfshoeve worden begroot op:
  • dagvaarding € 85,21
  • griffierecht € 972,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 1.777,21

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk om aan De Wolfshoeve tegen kwijting te betalen € 14.999,00 aan hoofdsom en een bedrag van € 295,87 aan vervallen contractuele rente tot en met 31 oktober 2019 vermeerderd met de wettelijke rente over de (nog openstaande) hoofdsom, gerekend vanaf 6 maart 2019 tot de dag van algehele voldoening,
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 2] om aan De Wolfshoeve tegen kwijting te betalen € 924,99 aan buitengerechtelijke kosten,
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk tot betaling van de proceskosten van De Wolfshoeve tot en met dagvaarding begroot op € 1.417,21, en veroordeelt [gedaagde sub 1] daarnaast tot betaling van de proceskosten van De Wolfshoeve sindsdien, tot vandaag begroot op € 360,00,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster en in het openbaar uitgesproken.
NZ