Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.[gedaagde sub 1] ,
1.Het verloop van de procedure
- de dagvaarding met producties 1 t/m 7,
- de mondelinge behandeling.
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 22 september 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiseres en twee gedaagden, waaronder een besloten vennootschap. De eiseres vorderde dat een deel van de verkoopopbrengst van een bedrijfspand in depot zou worden gehouden bij een notaris, ter zekerheid van haar vordering uit het huwelijksvermogensrecht. De eiseres stelde dat de gedaagde, haar ex-partner, niet meewerkte aan de echtscheiding en dat zij vreesde dat hij de opbrengst van de verkoop zou verkwisten. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er geen wettelijke grondslag is voor het gevorderde depot. Er bestaat een gesloten stelsel van dwangmiddelen en middelen tot bewaring van recht, en de eiseres had de mogelijkheid om beslag te leggen, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt. De rechtbank concludeerde dat er geen verplichting voor de gedaagde was om zekerheid te verschaffen door het toestaan van het gevorderde depot. Daarom zijn alle vorderingen van de eiseres afgewezen, en is iedere partij in de kosten van de procedure veroordeeld om haar eigen kosten te dragen.