ECLI:NL:RBLIM:2020:7222

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 september 2020
Publicatiedatum
25 september 2020
Zaaknummer
8367622 CV EXPL 20-1012
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loondoorbetalingsplicht bij ziekte in kort geding tussen werknemer en werkgever

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eisende partij], en zijn werkgever, Mayfran Limburg B.V. De werknemer vordert betaling van achterstallig loon en onterechte inhoudingen, na een periode van ziekte en arbeidsongeschiktheid. De werknemer was in dienst van Mayfran sinds 15 september 2018 en heeft zich op 17 oktober 2018 ziek gemeld. Gedurende zijn ziekte heeft hij verschillende keren gecommuniceerd met zijn werkgever over zijn arbeidsongeschiktheid en de geschiktheid van het aangeboden werk. Mayfran heeft op basis van adviezen van arbo-artsen en het UWV de loonbetaling opgeschort, wat leidde tot een geschil over de loondoorbetaling. De kantonrechter heeft in zijn vonnis van 23 september 2020 geoordeeld dat Mayfran de wettelijke rente moet betalen over een bedrag van € 794,61 aan onterechte inhoudingen, maar heeft de overige vorderingen van de werknemer afgewezen. De rechter oordeelde dat de werknemer onvoldoende had aangetoond dat hij recht had op loon over de periodes waarin hij niet werkte, omdat het aangeboden werk passend was volgens het deskundigenoordeel van het UWV. De werknemer werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Mayfran.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer 8367622 CV EXPL 20-1012
Vonnis van de kantonrechter van 23 september 2020
in het kort geding van
[eisende partij],
wonend in [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. A.M.E. Tans-Hermans
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MAYFRAN LIMBURG B.V.,
gevestigd in (6372 AK) Landgraaf aan de Edisonstraat 7,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. A. Verstraten.
Partijen zullen hierna [eisende partij] en Mayfran genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding d.d. 26 februari 2020 met producties
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek, tevens wijziging van eis
  • de conclusie van dupliek
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Mayfran houdt zich, volgens het in het geding gebrachte uittreksel Kamer van Koophandel, onder meer bezig met de vervaardiging van hijs-, hef- en transportwerktuigen.
2.2.
[eisende partij] is per 15 september 2018 krachtens arbeidsovereenkomst voor de duur van
12 maanden, derhalve tot 15 september 2019, in dienst getreden van Mayfran in de functie van allround mechatronica monteur voor 40 uur per week en tegen een bruto maandloon van
€ 2.958,00 exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten.
2.3.
Op 17 oktober 2018 heeft [eisende partij] zich ziek gemeld. Vanaf 8 november 2018 is hij voor 4 uur per dag gaan hervatten in aangepast werk in de zogenoemde clean room.
2.4.
De arbo-arts heeft op 1 februari 2019 geadviseerd om vanaf 28 februari 2019 de werkzaamheden uit te breiden naar 6 uur per dag, doch [eisende partij] heeft nog vóór die datum, te weten op 18 februari 2019 aan Mayfran telefonisch laten weten dat hij het niet eens is met dat advies en heeft zich tegelijkertijd toegenomen (volledig) arbeidsongeschikt gemeld.
2.5.
Een dag later heeft Mayfran dit per brief aan [eisende partij] bevestigd en daarbij medegedeeld dat indien [eisende partij] het niet eens is met het advies van de arbo-arts, hij een deskundigenoordeel bij het UWV dient aan te vragen (met het verzoek om dat per ommegaande ook te doen).
Tevens is daarbij medegedeeld dat het loon vanaf 18 februari 2019 voor 6 uur per dag wordt opgeschort totdat hetzij [eisende partij] weer op het werk verschijnt dan wel ‘zijn afwezigheid geobjectiveerd kan worden’ (waarmee dan kennelijk bedoeld wordt het geval dat uit een deskundigenoordeel van het UWV zou blijken dat [eisende partij] toch niet geschikt is voor het aangeboden aangepaste werk).
2.6.
Op 9 april 2019 heeft het UWV, op aanvraag d.d. 12 maart 2019 van [eisende partij] , een deskundigenoordeel gegeven. De arbeidsdeskundige oordeelde daarbij dat hij het aangeboden aangepaste werk in de clean room nog niet passend vindt omdat “
het niet past bij de belastbaarheid van de werknemer maar wellicht passend te maken is, mits het rug- en met name knie sparend werk is, waarbij met name zwaar tillen, staan en lopen beperkt is
De verzekeringsarts oordeelde wel dat hij zich kan vinden in de visie van de bedrijfsarts dat [eisende partij] 6 uur per dag kan werken, mits het rug- en met name knie-sparend werk is.
2.7.
Arbo-arts [naam] heeft in haar advies van 28 mei 2019 te kennen gegeven dat [eisende partij] over de perioden 7 tot en met 13 februari 2019 en 27 februari 20129 tot 2 april 2019 in verband met een medische behandeling volledig arbeidsongeschikt was.
2.8.
Mayfran heeft zich niet geconformeerd aan het oordeel van het UWV van 9 april 2019 omdat het UWV - volgens Mayfran - de telefonisch van Mayfran verkregen informatie verkeerd had geïnterpreteerd. Volgens Mayfran had [eisende partij] bij de bedrijfsarts geen melding gemaakt van knieklachten en alleen maar gezegd dat hij het werk ‘niet volhield’.
Mayfran heeft vervolgens de bedrijfsarts gevraagd een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) op te stellen, hetgeen zij ook op 7 mei 2019 gedaan heeft, samen met [eisende partij] .
De aangeboden werkzaamheden houden volgens Mayfran rekening met de beperkingen van [eisende partij] en [eisende partij] heeft dat werk op 8 mei 2019 weer voor zes uur per dag hervat.
2.9.
Op 13 mei 2019 heeft [eisende partij] het werk weer gestaakt omdat hij het naar eigen zeggen ‘niet volhield’. Hierop heeft Mayfran bij brief van diezelfde datum aan [eisende partij] te kennen gegeven dat hij weigert passende arbeid te verrichten en dat zij de loonbetaling volledig staakt totdat hij het aangeboden passende werk weer hervat. Dit wordt gevolgd door een periode waarin [eisende partij] dan weer wel en dan weer niet op het werk verscheen, maar vanaf 21 juni 2019 is hij niet meer op het werk verschenen.
2.10.
Op 14 juni 2019 heeft Mayfran zelf een deskundigenoordeel aangevraagd bij het UWV waarin de vraag luidt of het aangepaste werk passend is. Volgens het deskundigenoordeel van het UWV van 24 juni 2019 is het aangeboden werk wel passend.
2.11.
Op 2 juli 2019 heeft [eisende partij] zich opnieuw (toegenomen) ziek gemeld, welke ziekmelding door Mayfran niet is ‘geaccepteerd’ (in die zin dat zij de arbo-arts niet nogmaals heeft ingeschakeld of anderszins actie op die melding heeft ondernomen).
2.12.
[eisende partij] heeft daarop opnieuw een deskundigenoordeel aangevraagd bij het UWV. Volgens het arbeidsdeskundig rapport d.d. 14 september 2019 is het aangeboden aangepaste werk op 2 juli 2019 niet passend.
2.13.
Bij kortgedingvonnis van 1 oktober 2019 is Mayfran - voor zover hier van belang en samengevat - veroordeeld om het overeengekomen loon volledig door te betalen vanaf
2 juli 2019 tot aan het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd inclusief verhoging en rente en verminderd met een reeds ontvangen bedrag van € 500,00.

3.De vordering en het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert bij exploot primair de veroordeling van Mayfran tot betaling van:
  • € 6.470,55 bruto ter zake van achterstallig loon (subsidiair: € 499,63 bruto)
  • € 1.194,61 netto ter zake van onterechte inhoudingen
  • € 758,26 als vergoeding van buitengerechtelijke kosten (subsidiair: € 254,14)
  • de wettelijke rente over voornoemde bedragen vanaf de respectieve tijdstippen van opeisbaarheid tot aan de dag van voldoening
  • de proceskosten.
3.2.
Bij repliek heeft [eisende partij] erkend dat hij het bedrag aan onterechte inhoudingen inmiddels heeft ontvangen (€ 794,61 via een betaling op zijn rekening en € 400,00 via een kasbetaling) en dat derhalve ter zake “geen sprake meer is van een vordering”, hetgeen door de kantonrechter aangemerkt zal worden als een vermindering van eis op dit punt. Wel “handhaaft” hij zijn vordering ter zake van de wettelijke rente en wettelijke verhoging, evenwel nog slechts over het bedrag van € 794,61.
In het petitum (en dat is bepalend) van het exploot werd evenwel geen wettelijke verhoging gevorderd, zodat de kantonrechter die wijziging (vermeerdering) van eis buiten beschouwing zal laten wegens strijd met een goede procesorde. Dit laatste geldt evenzeer voor de bij repliek gehandhaafde vordering ter zake van de wettelijke verhoging over het gestelde achterstallig loon: ook die was in het petitum van het exploot niet genoemd.
3.3.
Ter zake van de omvang van het achterstallige loon, verwijst [eisende partij] naar productie 7a. In die productie rekent [eisende partij] voor hoeveel loon hij in zijn optiek over de periode
1 februari 2019 tot het einde van de arbeidsovereenkomst (16 september 2019) had behoren te ontvangen, te weten € 21.053,90, daarbij uitgaande van een volledig recht op het overeengekomen loon, afgezet tegen het loon plus ziekengeld dat hij in die periode heeft ontvangen, te weten € 14.583,35 (inclusief de nabetaling over de periode vanaf 2 juli 2019 naar aanleiding van het kortgedingvonnis, volgens hem € 6.823,00). Het verschil is het primair gevorderde bedrag van € 6.470,55 bruto.
Subsidiair stelt [eisende partij] zich op het standpunt dat hij in de periodes 1 tot en met 18 februari 2019, 27 februari 2019 tot 1 april 2019 en vanaf 2 juli 2019 tot einde arbeidsovereenkomst volledig arbeidsongeschikt was en daarom over die periodes recht heeft op 100% loon en dat hij in de tussenliggende periode recht heeft op 25% loon (2 uur per dag) omdat bij een loonopschorting van 6 uur per dag Mayfran nog altijd 2 uur per dag loon verschuldigd is, aldus [eisende partij] onder punt 5.21 van zijn exploot, en dat hij recht heeft op loon over de uren dat hij meer dan 2 uur per dag heeft gewerkt. Volgens [eisende partij] resulteert dat alles dan in een recht op nabetaling van loon ad € 499,63 bruto.
3.4.
Mayfran heeft gemotiveerd verweer gevoerd, waarop hierna voor zover nodig zal worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De wettelijke rente over het bedrag van € 794,61 aan verschillende onterechte inhoudingen vanaf de respectieve datums waarop die inhoudingen hebben plaatsgevonden tot aan de dag waarop [eisende partij] dat bedrag alsnog van Mayfran heeft ontvangen (partijen laten in het midden wanneer dat is geweest) dient, gelet op de erkenning van verschuldigdheid van de hoofdsom door Mayfran, te worden toegewezen.
4.2.
Voor zover de vordering ziet op de periode vanaf 2 juli 2019 tot aan het einde van de arbeidsovereenkomst heeft te gelden dat Mayfran bij voornoemd kort geding vonnis reeds is
veroordeeld tot doorbetaling van het volledige loon en [eisende partij] dientengevolge reeds beschikt over een executoriale titel ter zake van het loon over die periode. Nu de vordering ter zake van de onterechte inhoudingen, gelet op productie 7b waarnaar [eisende partij] in dat kader verwijst, geheel ziet op de periode juli, augustus en september 2019, kan dat onderdeel van deze zaak aangemerkt worden als een executiegeschil, welk met de genoemde nabetalingen en de hierna te volgen veroordeling als omschreven onder 4.1. in het voordeel van [eisende partij] is beslecht.
4.3.
Ter zake van het loon voorafgaand aan 2 juli 2019 is in het kortgedingvonnis onder 4.5. als volgt overwogen:

Voor zover de gevorderde voorziening betrekking heeft op de periode voorafgaand aan 2 juli 2019 zal deze worden afgewezen. Zoals ter zitting reeds te kennen is gegeven, dient het deskundigenoordeel van het UWV van 24 juni 2019 naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter aldus te worden uitgelegd dat in de periode daarvóór (vanaf november 2018) het aangeboden aangepaste werk in de clean room wel passend was. Als onweersproken staat immers vast dat de FML van 7 mei 2019 niet heeft geleid tot enige aanpassing in de werksituatie en dat deze situatie blijkens het deskundigenonderzoek passend was. Daarom zal in een bodemprocedure waarschijnlijk geoordeeld worden dat over de meerdere periodes dat [eisende partij] tot 2 juli 2019 dat aangeboden werk niet verricht heeft ook geen recht op loon bestaat. [eisende partij] heeft - tegenover de gemotiveerde betwisting van de zijde van Mayfran - onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat hij in die periode te weinig loon heeft ontvangen om ter zake op de uitkomst van een bodemprocedure vooruit te kunnen lopen. Het is aannemelijk dat [eisende partij] gedurende een of meer periodes teveel is gekort - namelijk op basis van 8 uur per dag terwijl niet in geschil is dat [eisende partij] in ieder geval niet meer dan 6 uur per dag kon werken - maar [eisende partij] heeft niet voorgerekend tot welke vordering dat leidt, zodat Mayfran daar ook niet op heeft kunnen reageren. In zoverre is de vordering daarom onvoldoende onderbouwd.
[eisende partij] betoog heeft geen aanleiding gegeven om in de bodemprocedure anders te oordelen over de vraag hoe het deskundigenoordeel van het UWV van 24 juni 2019 uitgelegd dient te worden. Dat oordeel luidt dan ook thans niet anders. Daarmee had het dus op de weg van [eisende partij] gelegen om concreet te duiden over welke periodes hij - met inachtneming van het gegeven dat sprake was van passende arbeid en dat hij die voor zes uur per dag kon verrichten - recht op loon had en het niet heeft ontvangen, maar hij heeft dat nagelaten. Daarbij dient dan ook nog eens in aanmerking te worden genomen dat Mayfran terecht verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 6 juni 2014 (ECLI:NL:HR:2014:1341). De opmerking die Mayfran daar onder punt 11 van haar antwoord over maakt, is correct. De vordering kan daarom niet slagen.
4.4.
[eisende partij] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van Mayfran tot de datum van dit vonnis begroot op € 420,00 aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt Mayfran om aan [eisende partij] de wettelijke rente te betalen over € 794,61 vanaf de respectieve datums waarop de betreffende inhoudingen hebben plaatsgevonden tot aan de dag van waarop [eisende partij] dat bedrag van Mayfran heeft ontvangen;
5.2.
verklaart de veroordeling onder 5.1. uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af;
5.4.
veroordeelt [eisende partij] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van Mayfran tot de datum van dit vonnis begroot op € 420,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en is in het openbaar uitgesproken.
RK