In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 7 oktober 2020, staat de borgtocht centraal. OPR-Finance B.V. heeft een leningsovereenkomst gesloten met een derde partij, waarbij [gedaagde partij 1] zich borg heeft gesteld. Na het faillissement van de derde partij heeft OPR-Finance B.V. de gedaagden, waaronder [gedaagde partij 2], aangesproken voor betaling van een bedrag van € 15.628,32. De gedaagden hebben verweer gevoerd, waarbij [gedaagde partij 2] aanvoert dat er geen geldige overeenkomst van borgtocht tot stand is gekomen en dat zijn echtgenote de borgtocht buitengerechtelijk heeft vernietigd. De kantonrechter oordeelt dat de echtgenote van [gedaagde partij 2] de rechtshandeling tot het aangaan van de borgtocht heeft vernietigd, waardoor de overeenkomst nooit heeft bestaan. Dit leidt tot de conclusie dat de vordering van OPR-Finance B.V. moet worden afgewezen, omdat er geen rechtsgrond meer is voor de vordering. De kantonrechter wijst de vordering af en veroordeelt OPR-Finance B.V. in de proceskosten van [gedaagde partij 2].