3.2.In de schriftelijke weigering (van 11 februari 2019) heeft verweerder aan eiseressen medegedeeld dat het nemen van een besluit niet aan de orde is. omdat de sluiting van de saunaclub de feitelijke uitvoering van het bestuursdwangbesluit (van 23 februari 2017) betreft. Daarbij is verwezen naar de brieven 6 februari 2019.
4. Eiseressen hebben bezwaar gemaakt tegen de schriftelijke weigering. In het bestreden besluit is de schriftelijke weigering gehandhaafd. Daartoe acht verweerder redengevend dat de daadwerkelijke sluiting een feitelijke handeling betreft en dat door de gevoerde procedure een eerdere sluiting niet mogelijk was. Volgens verweerder kan het nooit de bedoeling van de wetgever zijn geweest om door het voeren van juridische procedures te voorkomen dat een besluit feitelijk uitgevoerd wordt.
5. Eiseressen hebben twee beroepsgronden aangevoerd. De eerste grond ziet op de bevoegdheid van verweerder om tot sluiting over te gaan na afloop van de in het bestuursdwangbesluit genoemde sluitingsperiode. Deze sluitingsperiode is volgens eiseressen uitgewerkt, zodat een nieuw besluit moet worden genomen met daarin opgenomen een nieuwe termijn. De tweede grond ziet op gewijzigde feiten en omstandigheden en de gevolgen daarvan voor de noodzakelijkheid om twee jaar na de datum van de last onder bestuursdwang nog tot sluiting over te gaan voor de duur van een jaar. De sluiting heeft nu niet langer het karakter van een herstelsanctie, maar van een strafmaatregel op basis waarvan verweerder niet tot sluiting had mogen overgaan. Verweerder had dan ook op deze grond een nieuw besluit moeten nemen waarin zij alle huidige feiten en omstandigheden meeweegt alvorens tot sluiting over te gaan. Ter zitting is in dit verband door eiseressen erop gewezen dat hun verzoek van 7 februari 2019 gezien moet worden als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) waarop verweerder een besluit moet nemen.
6. Bij brief van 26 augustus 2020 hebben eiseressen nog aangevoerd dat hun verzoek van 7 februari 2019 om een nieuw besluit te nemen subsidiair dient te worden gelezen als een verzoek om het bestuursdwangbesluit (van 23 februari 2017) in te trekken.
7. De rechtbank stelt vast dat de feitelijke tenuitvoerlegging van het bestuursdwangbesluit inmiddels heeft plaatsgevonden. De rechtbank stelt vervolgens ambtshalve vast dat eiseressen nog een belang hebben bij een beoordeling van hun beroep, nu eiseressen stellen door de sluiting van de saunaclub schade te hebben geleden en zij willen weten of verweerder een nieuw (bestuursdwang)besluit had moeten nemen alvorens tot sluiting van de saunaclub over te gaan. De rechtbank neemt het procesbelang van eiseressen aan.
8. Aangezien de rechtbank over de rechtmatigheid van de schriftelijke weigering dient te beslissen, beoordeelt de rechtbank uitsluitend of verweerder gehouden was om een besluit te nemen naar aanleiding van het daartoe strekkende verzoek van eiseressen van 7 februari 2019. Aan een inhoudelijk beoordeling van het besluit dat verweerder volgens eiseressen had dienen te nemen, komt de rechtbank dan ook niet toe.
9. In de brief van 7 februari 2019 verzoeken eiseressen verweerder om een nieuw bestuursdwangbesluit te nemen waaruit de bevoegdheid voortvloeit om de opstallen op het perceel van de saunaclub te sluiten vanaf 25 februari 2019 tot 25 februari 2020.
10. Anders dan eiseressen vat de rechtbank de brief van 7 februari 2019 niet op als een verzoek om het bestuursdwangbesluit (van 23 februari 2017) in te trekken. In deze brief wordt duidelijk vermeld dat volgens eiseressen verweerder een voor bezwaar vatbare beschikking moet nemen, omdat de in het bestuursdwangbesluit genoemde termijn is verstreken en op basis van dat besluit niet tot sluiting kan worden overgegaan. Over het intrekken van het bestuursdwangbesluit wordt van de zijde van eiseressen niet gesproken. Dit (secundaire) standpunt van eiseressen slaagt niet.
Aanvraag voor een besluit?
11. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of eiseressen met hun verzoek van 7 februari 2019 een aanvraag hebben ingediend in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb waarop verweerder een besluit moet nemen.
12. Artikel 1:3, eerste lid, van de Awb omschrijft een besluit als: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Artikel 1:3, derde lid, van de Awb omschrijft een aanvraag als: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
13. Eiseressen stellen in beroep dat zij in de brief van 7 februari 2019 verweerder hebben verzocht om het bestuursdwangbesluit niet ten uitvoer te leggen, omdat de bevoegdheid daartoe volgens hen niet meer aanwezig is.
14. Verweerder stelt zich op het standpunt dat deze bevoegdheid er wel is en dat het sluiten van de saunaclub op zichzelf een feitelijke handeling is. De bevoegdheid om over te gaan tot sluiten zit volgens verweerder nog steeds besloten in het bestuursdwangbesluit (van 23 februari 2017), zodat geen nieuw bestuursdwangbesluit nodig is. Verweerder heeft daarom geweigerd een nieuw besluit te nemen.
15. De rechtbank volgt verweerder in haar standpunt.
De essentie van het verzoek van eiseressen is dat zij een aanpassing van de duur van de sluiting willen. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het hier puur en alleen om de feitelijke tenuitvoerlegging van het bestuursdwangbesluit. Het verzoek van eiseressen merkt de rechtbank aan als een verzoek om feitelijk handelen van verweerder, namelijk - zoals hiervoor reeds is vermeld - om niet over te gaan tot de tenuitvoerlegging van het bestuursdwangbesluit. De rechtbank is van oordeel dat dit verzoek niet te duiden is als een aanvraag om een (op rechtsgevolg gericht) besluit te nemen in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De rechtbank verwijst hier naar de in dit verband leidende uitspraak van de Afdeling van 18 april 2018, rechtsoverweging 5.1, (ECLI:NL:RVS:2018:1259).