ECLI:NL:RBLIM:2020:7937

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 oktober 2020
Publicatiedatum
16 oktober 2020
Zaaknummer
ROE 19/3169
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake bestuursdwangbesluit tot sluiting van een saunaclub

In deze zaak hebben eiseressen, Yin Yang Exploitatie B.V. en Vocu B.V., beroep ingesteld tegen een besluit van de Burgemeester van de gemeente Roermond. Dit besluit betreft de uitvoering van een eerder genomen bestuursdwangbesluit tot sluiting van hun saunaclub. De rechtbank Limburg heeft op 16 oktober 2020 uitspraak gedaan. Eiseressen hebben verzocht om een nieuw besluit te nemen, omdat de termijn van het bestuursdwangbesluit was verstreken. De burgemeester weigerde dit, met als argument dat de sluiting feitelijk de uitvoering van het eerdere besluit was. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar van eiseressen tegen deze weigering niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard in plaats van ongegrond. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit. Tevens heeft de rechtbank zelf in de zaak voorzien en het bezwaarschrift van eiseressen tegen de schriftelijke weigering niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseressen.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 19/3169

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 oktober 2020 in de zaak tussen

Yin Yang Exploitatie B.V. en Vocu B.V., beide gevestigd te Roermond, eiseressen

(gemachtigden: mr. F.J.H.M. Berndsen en mr. M.M.P.E. van Helmond),
en

de Burgemeester van de gemeente Roermond, verweerder

(gemachtigden: mr. M.G.G. van Nisselroij en mr. M.J.H. Verburg).

Procesverloop

Bij brieven van 11 februari 2019 (hierna: de schriftelijke weigering) aan eiseressen heeft verweerder geweigerd om een nieuw besluit te nemen zoals door eiseressen was verzocht.
Bij besluit van 18 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseressen tegen de schriftelijke weigering ongegrond verklaard.
Eiseressen hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2020. Namens eiseressen zijn verschenen [naam 1] en [naam 2] , bijgestaan door hun gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten. Eiseressen exploiteren een saunaclub met horeca-, wellness- en erotiekservices (hierna: de saunaclub) op het perceel Heinsbergerweg 230 in Roermond. Bij besluit van 23 februari 2017 (hierna: het bestuursdwangbesluit) heeft verweerder op grond van artikel 13b van de Opiumwet de opstallen op het perceel van de saunaclub voor twaalf maanden gesloten met ingang van 6 maart 2017. In het bestuursdwangbesluit is voorts opgenomen dat de sluiting op 6 maart 2018 eindigt. De reden voor de sluiting was dat de politie bij een onderzoek ter plaatse op 26 november 2016 6,92 gram harddrugs, waaronder 2,55 gram cocaïne en 16 XTC-pillen, en 4,5 gram softdrugs heeft aangetroffen die volgens verweerder bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking.
2. Eiseressen hebben rechtsmiddelen aangewend tegen het bestuursdwangbesluit. Het bestuursdwangbesluit is hangende bezwaar en beroep geschorst door de voorzieningenrechter. De rechtbank Limburg heeft bij uitspraak van 29 november 2017 (ECLI:NL:RBLIM:2017:11568) het beroep van eiseressen tegen het bestuursdwangbesluit gegrond verklaard en het bestuursdwangbesluit herroepen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft daarna bij uitspraak van 16 januari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:113) op het beroep van verweerder geoordeeld dat verweerder in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot sluiting gebruik heeft kunnen maken. De uitspraak van de rechtbank Limburg van 29 november 2017 is dientengevolge vernietigd, zodat het bestuursdwangbesluit herleefde. Als gevolg van deze procedure kon het bestuursdwangbesluit niet uitgevoerd worden tot aan de uitspraak van de Afdeling op 16 januari 2019.
3. Na de uitspraak van de Afdeling geeft verweerder bij brieven van 6 februari 2019 aan eiseressen aan dat zij het bestuursdwangbesluit handhaaft en tot uitvoering van het bestuursdwangbesluit zal worden overgegaan en dat de saunaclub met ingang van
25 februari 2019 vanaf 10.00 uur gesloten zal zijn en blijven voor de duur van twaalf maanden.
3.1.
Op 7 februari 2019 hebben eiseressen verweerder schriftelijk verzocht om een nieuw besluit te nemen, omdat in het bestuursdwangbesluit is bepaald dat de termijn reeds in maart 2018 is afgelopen en de sluiting zonder dat daar een nieuw besluit aan ten grondslag is gelegd onrechtmatig is, aangezien de termijn een essentieel onderdeel is van het besluit.
3.2.
In de schriftelijke weigering (van 11 februari 2019) heeft verweerder aan eiseressen medegedeeld dat het nemen van een besluit niet aan de orde is. omdat de sluiting van de saunaclub de feitelijke uitvoering van het bestuursdwangbesluit (van 23 februari 2017) betreft. Daarbij is verwezen naar de brieven 6 februari 2019.
4. Eiseressen hebben bezwaar gemaakt tegen de schriftelijke weigering. In het bestreden besluit is de schriftelijke weigering gehandhaafd. Daartoe acht verweerder redengevend dat de daadwerkelijke sluiting een feitelijke handeling betreft en dat door de gevoerde procedure een eerdere sluiting niet mogelijk was. Volgens verweerder kan het nooit de bedoeling van de wetgever zijn geweest om door het voeren van juridische procedures te voorkomen dat een besluit feitelijk uitgevoerd wordt.
Beroepsgronden
5. Eiseressen hebben twee beroepsgronden aangevoerd. De eerste grond ziet op de bevoegdheid van verweerder om tot sluiting over te gaan na afloop van de in het bestuursdwangbesluit genoemde sluitingsperiode. Deze sluitingsperiode is volgens eiseressen uitgewerkt, zodat een nieuw besluit moet worden genomen met daarin opgenomen een nieuwe termijn. De tweede grond ziet op gewijzigde feiten en omstandigheden en de gevolgen daarvan voor de noodzakelijkheid om twee jaar na de datum van de last onder bestuursdwang nog tot sluiting over te gaan voor de duur van een jaar. De sluiting heeft nu niet langer het karakter van een herstelsanctie, maar van een strafmaatregel op basis waarvan verweerder niet tot sluiting had mogen overgaan. Verweerder had dan ook op deze grond een nieuw besluit moeten nemen waarin zij alle huidige feiten en omstandigheden meeweegt alvorens tot sluiting over te gaan. Ter zitting is in dit verband door eiseressen erop gewezen dat hun verzoek van 7 februari 2019 gezien moet worden als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) waarop verweerder een besluit moet nemen.
6. Bij brief van 26 augustus 2020 hebben eiseressen nog aangevoerd dat hun verzoek van 7 februari 2019 om een nieuw besluit te nemen subsidiair dient te worden gelezen als een verzoek om het bestuursdwangbesluit (van 23 februari 2017) in te trekken.
Procesbelang
7. De rechtbank stelt vast dat de feitelijke tenuitvoerlegging van het bestuursdwangbesluit inmiddels heeft plaatsgevonden. De rechtbank stelt vervolgens ambtshalve vast dat eiseressen nog een belang hebben bij een beoordeling van hun beroep, nu eiseressen stellen door de sluiting van de saunaclub schade te hebben geleden en zij willen weten of verweerder een nieuw (bestuursdwang)besluit had moeten nemen alvorens tot sluiting van de saunaclub over te gaan. De rechtbank neemt het procesbelang van eiseressen aan.
Inhoudelijke beoordeling
8. Aangezien de rechtbank over de rechtmatigheid van de schriftelijke weigering dient te beslissen, beoordeelt de rechtbank uitsluitend of verweerder gehouden was om een besluit te nemen naar aanleiding van het daartoe strekkende verzoek van eiseressen van 7 februari 2019. Aan een inhoudelijk beoordeling van het besluit dat verweerder volgens eiseressen had dienen te nemen, komt de rechtbank dan ook niet toe.
9. In de brief van 7 februari 2019 verzoeken eiseressen verweerder om een nieuw bestuursdwangbesluit te nemen waaruit de bevoegdheid voortvloeit om de opstallen op het perceel van de saunaclub te sluiten vanaf 25 februari 2019 tot 25 februari 2020.
Intrekking
10. Anders dan eiseressen vat de rechtbank de brief van 7 februari 2019 niet op als een verzoek om het bestuursdwangbesluit (van 23 februari 2017) in te trekken. In deze brief wordt duidelijk vermeld dat volgens eiseressen verweerder een voor bezwaar vatbare beschikking moet nemen, omdat de in het bestuursdwangbesluit genoemde termijn is verstreken en op basis van dat besluit niet tot sluiting kan worden overgegaan. Over het intrekken van het bestuursdwangbesluit wordt van de zijde van eiseressen niet gesproken. Dit (secundaire) standpunt van eiseressen slaagt niet.
Aanvraag voor een besluit?
11. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of eiseressen met hun verzoek van 7 februari 2019 een aanvraag hebben ingediend in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb waarop verweerder een besluit moet nemen.
12. Artikel 1:3, eerste lid, van de Awb omschrijft een besluit als: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Artikel 1:3, derde lid, van de Awb omschrijft een aanvraag als: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
13. Eiseressen stellen in beroep dat zij in de brief van 7 februari 2019 verweerder hebben verzocht om het bestuursdwangbesluit niet ten uitvoer te leggen, omdat de bevoegdheid daartoe volgens hen niet meer aanwezig is.
14. Verweerder stelt zich op het standpunt dat deze bevoegdheid er wel is en dat het sluiten van de saunaclub op zichzelf een feitelijke handeling is. De bevoegdheid om over te gaan tot sluiten zit volgens verweerder nog steeds besloten in het bestuursdwangbesluit (van 23 februari 2017), zodat geen nieuw bestuursdwangbesluit nodig is. Verweerder heeft daarom geweigerd een nieuw besluit te nemen.
15. De rechtbank volgt verweerder in haar standpunt.
De essentie van het verzoek van eiseressen is dat zij een aanpassing van de duur van de sluiting willen. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het hier puur en alleen om de feitelijke tenuitvoerlegging van het bestuursdwangbesluit. Het verzoek van eiseressen merkt de rechtbank aan als een verzoek om feitelijk handelen van verweerder, namelijk - zoals hiervoor reeds is vermeld - om niet over te gaan tot de tenuitvoerlegging van het bestuursdwangbesluit. De rechtbank is van oordeel dat dit verzoek niet te duiden is als een aanvraag om een (op rechtsgevolg gericht) besluit te nemen in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De rechtbank verwijst hier naar de in dit verband leidende uitspraak van de Afdeling van 18 april 2018, rechtsoverweging 5.1, (ECLI:NL:RVS:2018:1259).
15.1
Dit betekent dat de reactie van verweerder op dit verzoek - dat wil zeggen de schriftelijke weigering (van 11 februari 2019) om een nieuw besluit te nemen zoals door eiseressen was verzocht - geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb betreft. Daaruit volgt ook dat tegen de schriftelijke weigering het rechtsmiddel van bezwaar niet openstond. Verweerder had de bezwaren tegen de schriftelijke weigering (om feitelijk handelen) daarom niet-ontvankelijk moeten verklaren. Het beroep is dan ook gegrond, omdat het bestreden besluit genomen is in strijd met artikel 7:1 van de Awb. De rechtbank zal het bestreden besluit, voor zover daarbij de bezwaren tegen de schriftelijke weigering ontvankelijk zijn verklaard en inhoudelijk op die bezwaren is beslist, vernietigen.
16. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. Als de rechtbank zou volstaan met een vernietiging van het bestreden besluit, dan zou verweerder opnieuw op de bezwaren van eiseressen moeten beslissen. De rechtbank zal daarom op grond van artikel 8:72, derde lid, van de Awb zelf in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. De rechtbank zal, doende wat verweerder had behoren te doen, het bezwaarschrift tegen de schriftelijke weigering (van 11 februari 2019) niet-ontvankelijk verklaren.
17. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat het eiseressen vrij staat zich te wenden tot de civiele rechter om de feitelijke uitvoering van het bestuursdwangbesluit te betwisten, hetgeen eiseressen ook hebben gedaan.
18. Omdat de rechtbank het beroep gegrond heeft verklaard, bepaalt zij dat verweerder aan eiseressen het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
19. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseressen in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.050,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,00 en een wegingsfactor 1).Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaarschrift van eiseressen tegen de schriftelijke weigering (van 11 februari 2019) niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345,00 aan eiseressen te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseressen tot een bedrag van € 1.050,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.G.H. Seerden, rechter, in aanwezigheid van mr. D.H.J. Laeven, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2020.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.