ECLI:NL:RBLIM:2020:8424

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
2 november 2020
Zaaknummer
8496811 \ AZ VERZ 20-73
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een ambtenaar wegens ernstig verwijtbaar handelen

In deze zaak heeft de kantonrechter op 28 oktober 2020 uitspraak gedaan over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een ambtenaar, werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), op verzoek van de Staat der Nederlanden. De ambtenaar was betrokken bij een geweldsincident op 31 oktober 2019, waarbij hij en een collega fysiek geweld hebben gebruikt tegen een gedetineerde. De Staat verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van ernstig verwijtbaar handelen, omdat de ambtenaar volgens de Staat disproportioneel geweld had gebruikt en niet naar waarheid had gerapporteerd over het incident. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedetineerde op het moment van de geweldsuitvoering in een weerloze positie lag en dat er geen legitieme reden was voor het toepassen van geweld. De kantonrechter oordeelde dat het handelen van de ambtenaar niet alleen disproportioneel was, maar ook dat hij bewust onjuist had gerapporteerd over de gebeurtenissen. Dit leidde tot de conclusie dat er sprake was van ernstig verwijtbaar handelen, wat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigde. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de ambtenaar geen recht had op een transitievergoeding, gezien de ernst van zijn handelen. De arbeidsovereenkomst is ontbonden met ingang van 28 oktober 2020, en de ambtenaar is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 8496811 \ AZ VERZ 20-73
Beschikking van de kantonrechter van 28 oktober 2020
in de zaak van:
de publiekrechtelijke rechtspersoon DE STAAT DER NEDERLANDEN,
zetelende te Den Haag,
werkgever,
gemachtigde mr. drs. C.M. Prade,
verzoekende partij in het verzoek, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek,
tegen:
[verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek],
wonend [adres] ,
[woonplaats] ,
werknemer,
gemachtigde mr. D .M.L. Heberle,
verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek.
Partijen zullen hierna de Staat en [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 7 mei 2020 ter griffie ontvangen verzoekschrift
- het op 11 juni 2020 ter griffie ontvangen verweerschrift tevens (voorwaardelijk) tegenverzoek
- het op 17 september 2020 van de Staat ontvangen nader stuk
- de op 22 september 2020 van de Staat ontvangen nadere producties
- de mondelinge behandeling d . d . 29 september 2020
- de door mr. Heberle overgelegde pleitnota.
1.2.
Daarna is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] , geboren op [geboortedatum] 1973, is op 8 mei 2017 bij de Staat - meer in het bijzonder bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) - in dienst getreden en vervult sinds
1 januari 2019 de functie van [functie] bij de [naam PI] tegen een salaris van € 3.190,29 bruto per maand, exclusief vakantiebijslag en overige emolumenten. In het verleden is [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] ook reeds voor DJI werkzaam geweest.
2.2.
Op 1 januari 2020 is de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren van kracht geworden en is de ambtelijke aanstelling van [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] omgezet in een arbeidsovereenkomst.
Op de arbeidsovereenkomst is van toepassing de CAO Rijk 2020, evenals de Ambtenarenwet 2017 en de gedragscode Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI).
2.3.
In de gedragscode DJI (productie 21 verzoekschrift) is onder de kernwaarde respect onder het kopje ‘geweldsincidenten met justitiabelen’ het volgende opgenomen:
“Als vakman of -vrouw heb je geleerd conflicten te voorkomen en ze professioneel op te lossen. Dat betekent onder meer: de situatie onder controle krijgen en houden, tot op zekere hoogte begrip tonen en vooral met argumenten proberen te overtuigen. Pas als er echt geen andere - lees verbale - mogelijkheden zijn kun je volgens de geldende instructies gebruik maken van (gewelds)middelen. Stem je gedrag af op de omvang van het conflict, zo voorkom je dat een functionele ingreep ontaardt in een strafbaar geweldsdelict.
Overigens: bedreiging en intimidatie, zoals seksuele toespelingen maken, of stelselmatig negeren, zijn ook vormen van geweld. DJI staat niet toe dat medewerkers geweld gebruiken. Niet onderling, niet tegenover justitiabelen en ook niet in je privé-tijd. Uitzondering op deze regel is het geweld volgens de geweldsinstructie van de inrichting of dienst om jezelf te verdedigen of om een situatie onder controle te krijgen.”
Onder de kernwaarde betrouwbaarheid is onder het kopje ‘verstrekken van foutieve informatie’ het volgende opgenomen:
“Betrouwbaarheid bevordert de kwaliteit van het werk, de veiligheid en de werksfeer. Daarin speel jij een grote rol door altijd de juiste personen op de juiste wijze te informeren. Het opzettelijk verstrekken van onjuiste of gemanipuleerde informatie wordt niet getolereerd, evenals het opzettelijk verzwijgen van informatie waarvan je redelijkerwijs kunt aannemen dat dit voor een collega of de dienst belangrijk is.”
Onder de kernwaarde professionaliteit is het volgende opgenomen:
“Professionaliteit is je werk bekwaam doen, je houden aan de regels en je collega’s helpen zich ook aan de regels te houden. Professionaliteit is correct gebruik maken van de middelen die de dienst je ter beschikking stelt. Op de juiste manier omgaan met justitiabelen, maar ook met collega’s getuigt eveneens van professionaliteit. Hier spelen vakkennis en inzicht een belangrijke rol. Professioneel omgaan met deze bijzondere dilemma’s, vereist moreel vakmanschap. Dit soort vakmanschap is een ander vakmanschap dan het praktische vakmanschap. Het is om te beginnen erkennen dat er aan veel handelingen en gedragingen bij DJI een ethische kant zit. Vervolgens hier eerlijk over durven zijn, kwesties zorgvuldig afwegen en daarbij je eigen motivaties onder de loep durven nemen. Ook dit is professioneel handelen.”
2.4.
Op 31 oktober 2019 is [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] betrokken geweest bij een geweldsincident met een gedetineerde. Naar aanleiding van het incident heeft [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] een rapport opgesteld, waarin hij het volgende heeft verklaard:
“(…)
Hierbij stel ik u op de hoogte van het volgende voorval:
Op donderdag 31 oktober 2019 was ik rapporteur belast met de werkzaamheden op afdeling [locatie ] .
Omstreeks 7.45 uur, werd er luid over de afdeling geroepen: “ [naam 1] kankerhoer”. Deze uitspraak bleek afkomstig te zijn van gedetineerde [naam gedetineerde] verblijvende op afdeling [locatie ] . Wij besloten als team de betreffende gedetineerde hierop aan te spreken, aangezien dit de orde en rust verstoorde op de afdeling. Tevens ten tijde van de uitspraak waren er ook nog andere gedetineerden die rond liepen en deze grievende belediging meekregen.
Bij het openen van de deur liepen wij naar gedetineerde [naam gedetineerde] toe met de vraag of hij deze uitspraak had gedaan. Betrokkene stond op uit bed en liep met gebalde handen op ons af. Wij zagen dat gedetineerde [naam gedetineerde] een achterwaartse beweging maakte met zijn rechterhand met het oogmerk personeel te beschadigen cq te raken. Hierop duwde ik samen met collega [naam 3] gedetineerde [naam gedetineerde] op zijn bed voordat hij ons eventueel had kunnen beschadigen. Betrokkene was vervolgens niet voor rede vatbaar en wilde opstaan. In de tussentijd is er door een andere collega alarm gemaakt aangezien wij met gedetineerde [naam gedetineerde] bezig waren hem onder controle te krijgen. Wij hebben uiteindelijk met veel moeite gedetineerde [naam gedetineerde] op zijn buik gekregen om hem af te boeien. Toen de overige collega’s gearriveerd waren hebben zij gedetineerde [naam gedetineerde] overgenomen. Na de overname door de overige collega’s schreeuwde gedetineerde [naam gedetineerde] : “Ik neuk jullie kankermoeder allemaal”. “Ik doe aangifte tegen jullie kanker allemaal. Hij herhaalde dit een aantal malen.
Gedetineerde [naam gedetineerde] zijn gedrag op afdeling [locatie ] is op het ogenblik niet meer te handhaven zo is betrokkene continu het personeel aan het uitdagen. Dit is dan in de vorm van het luidkeels schreeuwen op de afdeling naar de overige gedetineerden: “Jongens personeel gek maken”. Betrokkene is dan opruiend bezig en wordt hierop aangesproken maar is daar vervolgens niet gevoelig voor. Als betrokkene moet worden ingesloten dan houdt hij de deur tegen met zijn voet. Vervolgens is er daar weer een hele discussie over. Betrokkene schroomt niet om te dreigen met geweld met de volgende woorden: “Als iemand op mijn cel komt maak ik hem af.” Hiermee bedoelt hij dienstdoend personeel mee. Om te zorgen dat dit niet escaleert wordt hier zo min mogelijk aandacht aan besteed teneinde de orde en rust de bewaren op de afdeling. Ongeveer 3 weken geleden heeft gedetineerde [naam gedetineerde] een andere gedetineerde in de douche mishandelt. Vervolgens was het noodzakelijk deze gedetineerde over te plaatsen naar een andere inrichting voor zijn eigen veiligheid. Gedetineerde [naam gedetineerde] laat keer op keer zien dat hij aan de geldende regelgeving geen boodschap heeft ondanks diverse waarschuwingen van het personeel. Betrokkene zegt dan: “Ik heb schijt aan jullie.”
(…)”
2.5.
Op 4 november 2019 heeft een collega van [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] , de heer [naam 4] , een gesprek gehad met het afdelingshoofd, de heer [naam afdelingshoofd] , over het incident van 31 oktober 2019. Op verzoek van het afdelingshoofd heeft [naam 4] de volgende schriftelijke melding opgesteld:
“Betreft: casus [naam gedetineerde] donderdag 31 oktober 2019
Op donderdag 31 oktober 2019, was ik werkzaam op de [locatie ] afdeling in [naam PI] te [plaatsnaam] . Ik had deze dag dienst samen met: [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] , [naam 3] , [naam 1] , [naam 5] en [naam 6] .
Omstreeks 08.00 uur bevond ik mij op de 2e ring. Ik was daar aan het surveilleren. Ik hoorde op een gegeven moment een gedetineerde roepen vanaf de [locatie ] : “ [naam 1] kankerhoer”, of woorden van deze strekking. Hierop zag ik dat [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] , [naam 3] en [naam 1] de teamkamer uitkwamen, want deze hadden de woorden natuurlijk ook gehoord. Ik ben vervolgens naar hun toegegaan op het vlak. Ik heb toen tegen hun gezegd, dat ik het ook gehoord heb, en dat het van de 3e ring afkwam. Alle deuren op de [locatie ] waren op dat moment gesloten, dus ik weet niet welke gedetineerde dit geroepen heeft.
[verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] zei, gezamenlijk met [naam 3] , dit kan maar van een gedetineerde afkomen. Want de gedetineerde heeft een probleem met [naam 1] en had gisteren ook een rapport gekregen. Ze zeiden ook daadwerkelijk, dat het om gedetineerde [naam gedetineerde] [locatie ] ging. Waarop zowel [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] als [naam 3] zeiden, we zijn hier helemaal klaar mee, we gaan nu naar boven (naar de 3e ring). We gaan even kijken waar dit op uit loopt, en dan kan er later alarm gemaakt worden.
(…)
Met zijn vieren ( [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] , [naam 3] , [naam 1] en ondergetekende) zijn wij, naar de 3e ring gegaan. Daar aangekomen heeft [naam 3] of [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] de celdeur geopend. Deze twee hebben de cel als eerste betreden, ik liep erachter aan. Ik zag dat gedetineerde [naam gedetineerde] op zijn bed lag onder de dekens. Ik zag dat [naam 3] naar het hoofdeinde van het bed liep, en [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] liep naar het midden van het bed ter hoogte van het onderlichaam. Ik hoorde hun zeggen, je maakt mijn collega niet uit voor hoer, of woorden van deze strekking. Ik hoorde gedetineerde [naam gedetineerde] zeggen, ik was dit niet, ik lig toch op mijn bed.
Vervolgens zag ik dat [naam 3] gedetineerde [naam gedetineerde] klappen verkocht. Ik zag dat hij hem raakte op zijn gezicht. Dit alles gebeurd in enkele seconden. De deken werd van hem afgetrokken, en ik zag dat [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] het onderlichaam in bedwang hield, en vervolgens hem 3 a 4 keer met zijn knie raakte in het onderlichaam. Het enige wat ik kon uitbrengen is, [naam 1] …. (tekst weggevallen
)…Vervolgens zag ik, dat [naam 3] een sigaret ging roken op een lege cel. Ik ben naar hem toegegaan. Toen ik de cel binnenkwam, zie [naam 3] gelijk; jij zag toch ook dat hij wilde slaan naar mij. Waarop ik tegen hem zei, de volgende keer weet ik ook wat er gaat gebeuren. Ik stond op dat moment met de mond vol tanden. Ik wist niet hoe ik moest reageren of vertellen, Ik wist dat dit niet de waarheid was. Waarop [naam 3] nog eens zei, [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] en ik hoeven elkaar maar aan te kijken, we weten wat we van elkaar kunnen verwachten.
Vervolgens heb ik nog tegen [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] gezegd: [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] , doe dit in het vervolg nooit meer, zonder mij op de hoogte te brengen van jullie acties.
Ik heb vervolgens de dienst afgemaakt tot 17.00 uur, maar dit alles bleef in mijn hoofd rondgaan. Ik heb het verhaal van mij wel gedeeld met mijn collega’s [naam 6] en [naam 5] op de dag zelf. [naam 5] zei nog, ik zat op het toilet, ik heb niets meegekregen. [naam 6] heeft niet echt veel gezegd.
De dag erna op de vrijdag was ik weer in dienst, ik heb tijdens mijn dienst gesproken met [naam 7] (opvang en nazorg team). Zij was deze dag werkzaam op de [locatie ] vleugel. Dit gesprek was niet in het kader van de opvang, maar ik moest het verhaal kwijt. Op het eind van de dag, omstreeks 17.00 uur, stonden we allemaal op de gang. En het gesprek ging over wat er zich had afgespeeld op donderdag op de [locatie ] vleugel. Dit deed zoveel met mij, dat ik [naam 8] apart heb genomen en tegen haar zei, dit klopt helemaal niet. Dit is niet de juiste weergave van wat er zich heeft afgespeeld op de cel van [naam gedetineerde] . Ik voel me hier heel slecht bij. [naam 8] adviseerde mij, om te gaan praten met [naam afdelingshoofd] (afd.Hoofd) Waarop ik gezegd heb, dit ga ik doen.
Ik heb de zaterdag en zondag vrij gehad. Het hele verhaal bleef in mijn hoofd rondspoken. Ik had het hele weekend leuke dingen gepland samen met mijn vrouw, en ik wilde dit niet bederven. Daarom heb ik dit niet eerder gemeld bij [naam afdelingshoofd] .
Op maandagmorgen heb ik gelijk bij [naam afdelingshoofd] aangegeven, dat ik een gesprek met hem wilde. In de ochtend heeft dit gesprek plaatsgevonden.”
2.6.
Op 5 november 2019 heeft gedetineerde [naam gedetineerde] het volgende verklaard:
“Op donderdag 31 oktober 2019 bevond ik mij op mijn cel, [locatie ] . Omstreeks 07.30 uur werd mijn celdeur geopend. Op dat moment vroeg de vrouwelijke PIW-er of ik wilde luchten. Ik lag toen te slapen, ik heb niet gezien wie er bij mij op de cel kwam. Ik heb wel gezegd dat ik niet wilde luchten. Ik ben vervolgens verder gaan slapen. Ongeveer 20 minuten later werd mijn deur geopend. Ik lag op dat moment op mijn buik met de dekens over mij heen getrokken. Ik keek op en zag op dat moment 4 PIW’ers in mijn cel. Dit waren [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] , [naam 3] en 2 anderen die ik niet goed zag. In een fractie van een seconde kreeg ik een vuistslag in mijn gezicht van [naam 3] . Ik probeerde mij om te draaien maar kreeg daar de mogelijkheid niet voor. Ik zei nog, wat zijn jullie aan het doen. Ik ben nog aan het slapen. Ik werd tegen de muur aangedrukt door het personeel en kreeg nog trappen in mijn rug zeker 3 a 4 keer. Ze pakte vervolgens nog mijn arm vast, deze hebben op mijn rug gebracht/getrokken. Ze vroegen ook om mijn andere arm, maar in deze positie kon ik dit niet. Ik kreeg vervolgens weer een klap in mijn gezicht van [naam 3] . Vervolgens ben ik in de handboeien gelegd, hebben mij tegen het muurtje aangezet. Ik kreeg vervolgens met de hand nog tikke in de nek. Vervolgens zijn er andere PIW’ers gekomen, deze hebben gezegd waar zijn jullie mee bezig. Toen trokken ze [naam 3] weg, en zijn [naam 3] en [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] de cel uit gegaan. Vervolgens ben ik naar de Iso gebracht. (…)”
2.7.
Op 5 november 2019 hebben er een tweetal gesprekken plaatsgevonden tussen [naam 3] en mevrouw [naam plaatsvervangend vestigingsdirecteur] (plaatsvervangend vestigingsdirecteur), de heer [naam afdelingshoofd] (afdelingshoofd) en mevrouw [naam HR -adviseur] (HR-adviseur). In het eerste gesprek heeft [naam 3] aangegeven dat hetgeen in het rapport van [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] van 31 oktober 2019 staat, klopt. Naar aanleiding van het tweede gesprek heeft [naam 3] een schriftelijke verklaring afgelegd over het incident (productie 11, bijlage 5, verzoekschrift). Deze luidt als volgt:
“(…) Op donderdag 31-10-219 omstreeks 08:30 uur zat ik in de meldkamer van team [locatie ] .
Er was wat geschreeuw wat ik niet kon verstaan.
Mijn collega [naam 1] vertelde mij en mijn collega [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] die met mij in de teamkamer zat dat betrokkene genaamd [naam gedetineerde] welke op cellulair zat door het luikje was aan het schreeuwen.
Hij [naam gedetineerde] zei het volgende: ‘ [naam 1] is een kankerhoer’. Hij heeft dit meerdere malen herhaald. Er stonden gedetineerden op het vlak om te vertrekken naar de arbeid. Deze hebben dat allemaal meegekregen. Ik was op dat moment zo boos dat er alweer een collega werd uitgescholden dat ik besloot om samen met collega [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] , [naam 4] , [naam 1] naar boven te gaan naar de cel van betrokkene om verhaal te gaan halen.
Toen ik de deur opende vroeg ik meteen aan betrokkene waarom hij mijn collega was aan het uitschelden. Hij zei dat hij dat niet gedaan had en zei: ‘wat moet je dan’.
Ik voelde mij zo respectloos behandeld door betrokkene dat ik mijn zelfbeheersing verloor en hem een klap met mijn vlakke hand in zijn gezicht gaf. Collega [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] is ook boven op de betrokkene gesprongen en gaf hem wat ik heb kunnen zien een aantal knietjes op zijn lichaam. Ik heb [naam 1] gezegd dat ze alarm moest maken, toen zijn de andere collegas gekomen en hebben betrokkene van mij en [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] overgenomen.
Ik ben toen naar de teamkamer gelopen en kreeg van betrokkene het volgende te horen:
‘ik neuk je kankermoeder’.
Daarna is betrokkene naar de iso gebracht en daar verder afgehandeld.
Betrokkene heeft daar in de ISO gebeld en heeft mij en [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] beschreven en gevraagd aan zijn broer of hij de kentekens van onze autos zou opschrijven om erachter te komen waar [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] en ik wonen.
Ik wil hierover eerlijk zijn omdat mijn integriteit voor mij belangrijk is.
Wij hebben op de afdeling een hoop geweld meegemaakt waar mijn collega’s en ik beschadigd zijn zowel fysiek als mentaal. We zijn geschopt, geslagen uitgescholden bedreigd. Ik voel mij zeer verantwoordelijk voor mijn veiligheid en zeker die van mijn collega’s. Ik was op dat moment niet mijzelf, ik verloor mijn zelfbeheersing welke wel van mij wordt verwacht als PIW’er. Ik heb een fout gemaakt en zal hiervan de consequenties moeten dragen. (…)”
2.8.
Op 5 november 2019 heeft er eveneens een gesprek plaatsgevonden tussen [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] en mevrouw [naam plaatsvervangend vestigingsdirecteur] , de heer [naam afdelingshoofd] en mevrouw [naam HR -adviseur] . Aan [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] is toen meegedeeld dat [naam plaatsvervangend vestigingsdirecteur] een officiële melding had ontvangen naar aanleiding van zijn rapport van 31 oktober 2019. Desgevraagd heeft [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] toen aangegeven bij de inhoud van zijn rapport te blijven. Aan [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] is tijdens het gesprek eveneens meegedeeld dat er een onderzoek gestart zal worden door Bureau Integriteit (BI).
2.9.
Bij besluit van 6 november 2019 is aan [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] buitengewoon verlof verleend, is hem de toegang tot de dienstgebouwen ontzegd en is hem een contactverbod opgelegd. Bij brief van 10 februari 2020 is dat besluit gecorrigeerd naar buitengewoon verlof met een contactverbod.
2.10.
BI heeft in november 2019 een disciplinair onderzoek ingesteld naar aanleiding van het incident. BI heeft diverse gesprekken gevoerd met de betrokken medewerkers.
Uit het gespreksverslag van 21 november 2019 met [naam 3] blijkt dat deze onder meer het volgende heeft verklaard:
“(…) Ondertussen gingen de gedetineerden naar de arbeid en nadat zij weg waren, kon ik het ook horen. “ [naam 1] is een vieze kankerhoer”. Er knapte iets in mij. Ik zei: “Daar gaan we wat aan doen, wat een klootzak.” [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] zei: “Die gaan we aanpakken, het is klaar nu.”
(…) Ik opende de deur van [naam gedetineerde] en liep meteen naar hem toe. [naam gedetineerde] lag in bed.
(…) [naam gedetineerde] kwam omhoog uit zijn bed en het kwam als vanzelf bij mij. Ik voelde woede en boosheid en gaf hem een klap met mijn vlakke hand in zijn gezicht of op zijn oor. [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] sprong direct op [naam gedetineerde] en gaf hem enkele knietjes op zijn lichaam. Ik zag dat. Ik gilde ‘maak alarm’.”
2.11.
Op 9 januari 2020 is [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] (voor de tweede keer) gehoord door onderzoekers van BI. In het verslag staat de volgende passage:
Onderzoeker
: U schreef in het rapport dat gedetineerde [naam gedetineerde] bij binnenkomst in de cel snel uit bed kwam. Vervolgens kwam u hier in uw verklaring van 20 november 2019 op terug dat hij een plotselinge beweging maakte als zijnde dat hij uit bed wilde stappen. Ook verklaarde u op 20 november 2019 dat u vanuit uw ooghoek een gebalde hand van [naam gedetineerde] zag. Diverse getuigen verklaren dat hij niet uit zijn bed is gekomen en ook geen poging daartoe heeft kunnen ondernemen. Deze getuigen verklaren eveneens dat [naam gedetineerde] geen kans kreeg om zijn handen te bewegen omdat hij direct in bedwang werd gehouden. Wat is uw reactie hierop?
De heer [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] :
Als ik het voor de geest probeer te halen: Toen wij de cel op gingen, liep ik achter [naam 3] . In mijn beleving kwam [naam gedetineerde] naar mij toe en toen hebben we [naam gedetineerde] direct op bed geplaatst. Er ontstond toen een worsteling. Ik weet dat we dit ook zo hebben besproken. Dus wat ik in het rapport heb gezet, klopt. Wat ik op 20 november 2019 heb gezegd, klopt dus niet. Ik heb gewoon heel veel moeite om alles te herinneren.”
2.12.
Het onderzoek is voor [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] op 10 februari 2020 afgerond. Het onderzoeksrapport is overgelegd als productie 11 bij het verzoekschrift.

3.Het geschil

3.1.
De Staat verzoekt de tussen haar en [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel e subsidiair onderdeel g en meer subsidiair onderdeel i, Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
3.2.
[verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] heeft verweer gevoerd en tevens zelfstandige (voorwaardelijke) tegenverzoeken ingediend.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt allereerst vast dat niet is gebleken dat het onderhavige verzoek verband houdt met een opzegverbod als bedoeld in artikel 7:670, leden 1 tot en met 4 en 10 van het BW, of enig ander verbod tot opzegging van de arbeidsovereenkomst. Derhalve komt de kantonrechter toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
4.2.
De kantonrechter stelt bij de beoordeling voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW in verbinding met artikel 7:671b lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. Bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 2015 (Stcrt. 2015/12685) zijn daarvoor nadere regels gesteld (Ontslagregeling).
4.3.
De Staat verzoekt primair ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van (ernstig) verwijtbaar handelen. Zij stelt ter onderbouwing van haar verzoek onder meer het navolgende.
4.4.
De Staat wijst erop dat aan een ambtenaar die werkzaam is voor DJI extra hoge eisen mogen worden gesteld met betrekking tot integriteit en onkreukbaarheid. [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] wordt geacht de hiertoe opgestelde Gedragscode DJI te kennen.
In de eerste plaats heeft [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] tijdens het incident van 31 oktober 2019 buitenproportioneel geweld gebruikt. Er was volgens de Staat geen reden voor het toepassen van fysiek geweld nu gebleken is dat de gedetineerde op bed lag, niet gebleken is dat hij met gebalde handen op de medewerkers afliep en er geen sprake was van een situatie waarin [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] en zijn collega [naam 3] zich dienden te verdedigen met of tegen geweld.
In zijn rapport van het incident heeft [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] niet vermeld dat er fysiek geweld jegens de gedetineerde is gebruikt. Zo heeft [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] in zijn rapport niet opgenomen dat hij de gedetineerde meerdere knietjes heeft gegeven, terwijl [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] dit tegenover de onderzoekers van BI wel heeft erkend. In tegenstelling tot wat in het rapport staat, is de gedetineerde niet met gebalde handen op [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] en [naam 3] af komen lopen bij het openen va de celdeur.
In het gesprek van 5 november 2019 heeft [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] niet gemeld dat hij fysiek geweld gebruikt had jegens de gedetineerde. Hij heeft toen aangegeven dat hij bleef bij hetgeen in het rapport staat. [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] heeft onjuist en onvolledig verklaard.
De Staat is van mening dat [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] zich niet heeft gedragen zoals het een goed ambtenaar betaamt en dat het hiervoor vermelde verweten gedrag kan worden aangemerkt als ernstig verwijtbaar handelen, zodanig dat van de Staat in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
4.5.
[verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] betwist dat hij zich niet heeft gedragen zoals het een goed ambtenaar betaamt. In de eerste plaats is het onderzoek door BI onzorgvuldig tot stand gekomen en onvolledig. [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] betwist vervolgens dat hij disproportioneel geweld heeft toegepast.
Er ontstond een worsteling tussen [naam 3] en [naam gedetineerde] en om de situatie onder controle te krijgen, heeft [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] fysiek ingegrepen. De reden om fysiek in te grijpen was dus gelegitimeerd op grond van de Gedragscode DJI.
[verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] hield eerst alleen het onderlichaam van [naam gedetineerde] vast om de worsteling te doen stoppen. Omdat de situatie daarmee niet onder controle werd gekregen, heeft [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] - tijdens de worsteling die nog bezig was - knietjes met beperkte kracht gegeven in de rug/zij van [naam gedetineerde] . Hierna werd [naam gedetineerde] rustiger. [naam gedetineerde] is diezelfde dag onderzocht door een arts, die geen bijzonderheden heeft geconstateerd. Het door [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] gebruikte fysiek geweld is proportioneel geweest.
4.6.
[verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] ontkent daarnaast dat hij onjuist gerapporteerd heeft. Het doel van het rapport is niet het afleggen van interne verantwoording over het handelen van de betrokken medewerkers, maar het informeren van de directeur over de gedragingen van de gedetineerde. Desondanks ziet [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] wel in dat hij in zijn verslaglegging iets concreter had kunnen zijn. [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] heeft gerapporteerd zoals het in zijn beleving gegaan is en zoals het daarna ook besproken is in de teamkamer met alle collega’s. Er is geen sprake van een “afgestemd verhaal”.
De fysieke handelingen van [naam 3] heeft [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] niet gezien. Voor zover [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] niet concreet genoeg is geweest in het schriftelijk verslag, levert dat naar zijn mening geen (ernstig) verwijtbaar handelen op.
Het vaststellen van de feiten
4.7.
De kantonrechter stelt vast dat [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] tijdens de mondelinge behandeling heeft vastgehouden aan de toedracht van het incident, zoals door hem omschreven in het rapport van 31 oktober 2019. Zowel zijn collega [naam 3] als zijn collega [naam 4] hebben op cruciale punten echter anders dan [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] verklaard.
4.8.
Nu er wezenlijke verschillen bestaan tussen de diverse weergaves van de gebeurtenissen in de cel van [naam gedetineerde] zal de kantonrechter allereerst vaststellen wat naar zijn oordeel de werkelijke gang van zaken is geweest.
[verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] heeft in zijn rapport gemeld:
“Bij het openen van de deur liepen wij naar gedetineerde [naam gedetineerde] toe met de vraag of hij deze uitspraak had gedaan. Betrokkene stond op uit bed en liep met gebalde handen op ons af. Wij zagen dat gedetineerde [naam gedetineerde] een achterwaartse beweging maakte met zijn rechterhand met het oogmerk personeel te beschadigen cq te raken. Hierop duwde ik samen met collega [naam 3] gedetineerde [naam gedetineerde] op zijn bed voordat hij ons eventueel had kunnen beschadigen. Betrokkene was vervolgens niet voor rede vatbaar en wilde opstaan. (…) wij hebben uiteindelijk met veel moeite gedetineerde [naam gedetineerde] op zijn buik gekregen om hem af te boeien.”
[naam 4] heeft daarentegen schriftelijk verklaard:
“Ik zag dat gedetineerde [naam gedetineerde] op zijn bed lag onder de dekens. Ik zag dat [naam 3] naar het hoofdeinde van het bed liep, en [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] liep naar het midden van het bed ter hoogte van het onderlichaam. Ik hoorde hun zeggen, je maakt mijn collega niet uit voor hoer, of woorden van die strekking. Ik hoorde gedetineerde [naam gedetineerde] zeggen, ik was dit niet, ik lig toch op mijn bed. Vervolgens zag ik dat [naam 3] gedetineerde [naam gedetineerde] klappen verkocht. Ik zag dat hij hem raakte op zijn gezicht. (…) en ik zag dat [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] het onderlichaam in bedwang hield, en vervolgens hem 3 a 4 keer met zijn knie raakte in het onderlichaam.”
De verklaring van [naam 3] sluit aan op de verklaring van [naam 4] . Hij heeft namelijk verklaard:
“Toen ik de deur opende vroeg ik meteen aan betrokkene waarom hij mijn collega was aan het uitschelden. Hij zei dat hij dat niet gedaan had en zei: ‘wat moet je dan’. Ik voelde mij zo respectloos behandeld door betrokkene dat ik mijn zelfbeheersing verloor en hem een klap met mijn vlakke hand in zijn gezicht gaf. Collega [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] is ook boven op de betrokkene gesprongen en gaf hem wat ik heb kunnen zien een aantal knietjes op zijn lichaam.”
4.9.
Uit de verklaringen van [naam 4] en [naam 3] volgt dat gedetineerde [naam gedetineerde] bij het betreden van de cel op bed lag; daartegenover staat de verklaring van [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] dat [naam gedetineerde] was opgestaan en met gebalde handen op hen afkwam, waarbij hij een hand naar achteren bracht. Volgens [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] met het oogmerk “personeel te beschadigen cq raken”. Zowel [naam 4] als [naam 3] hebben daarnaast verklaard dat [naam 3] [naam gedetineerde] in het gezicht sloeg terwijl [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] het onderlichaam van [naam gedetineerde] in bedwang hield en knietjes gaf.
De kantonrechter hecht meer geloof aan de gang van zaken zoals door [naam 4] en [naam 3] is beschreven dan door [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] . Een belangrijke overweging daarbij is dat [naam 4] en zeker [naam 3] zich door hun verklaringen niet in een goed daglicht stellen. Anders gezegd, zij hebben er geen enkel persoonlijk voordeel bij en brengen zich zelf juist in diskrediet.
Dat geldt voor [naam 4] , die weliswaar zelf geen geweld heeft toegepast maar wel bij de gebeurtenissen heeft gestaan zonder in te grijpen en die bovendien ook niet aanstonds na het voorval daarvan melding heeft gemaakt. Maar dat geldt nog veel meer voor [naam 3] , die door uiteindelijk te vertellen wat er is gebeurd zichzelf ernstig heeft benadeeld.
Aannemelijk is daarom - en dat heeft [naam 3] ook zelf erkend - dat zij beiden niet met de gebeurtenissen hebben kunnen leven, en daarom naar waarheid zijn gaan verklaren. Overigens heeft [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat ook hij er geen verklaring voor kan geven waarom [naam 4] en [naam 3] zo’n andere toedracht hebben gegeven van het incident, die voor hen veel nadeliger is dan de eerdere schets van de gebeurtenissen door [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] .
De conclusie is dan ook dat de gedetineerde op bed lag toen [naam 3] en [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] de cel betraden, hij vrijwel direct een dan wel meerdere keren door [naam 3] in het gezicht werd geslagen, terwijl [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] tegelijkertijd de benen van hem vasthield en de gedetineerde een aantal knietjes in zijn rug/zij gaf. Bij het betreden van de cel door [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] en [naam 3] was er derhalve geen sprake van acuut en dreigend gevaar dat fysiek geweld vereiste en evenmin was er sprake van een uit de hand lopende situatie: de gedetineerde bevond zich immers in een weerloze positie op zijn bed.
De beoordeling van de aan [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] gemaakte verwijten.
4.10.
Voordat de kantonrechter toekomt aan de vraag wat een en ander nu betekent staat hij eerst nog stil bij het verweer van [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] , inhoudende dat als de feiten al anders mochten zijn geweest, hij ze in ieder geval zo heeft ervaren als hij daarover heeft verklaard. De kantonrechter begrijpt dat als een beroep op de mogelijkheid dat hij “in de flits van het moment” gebeurtenissen anders heeft waargenomen dan ze wellicht in werkelijkheid zijn gebeurd. Dat verweer verwerpt de kantonrechter, al was het maar omdat er geen sprake is geweest van een onoverzichtelijke situatie. De gedetineerde lag op bed en [naam 3] begon nagenoeg meteen na binnenkomst in de cel hem te slaan. [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] greep de benen van de gedetineerde vast en gaf knietjes. Daar is niets onoverzichtelijks aan. Zeker niet voor een getrainde medewerker van de penitentiaire inrichting die in het omgaan met dergelijke situaties wordt getraind en die bovendien enige tijd bij de politie heeft gewerkt, waar goed waarnemen ook tot een van de basisvaardigheden behoort.
Kortom, naar het oordeel van de kantonrechter had [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] een goed beeld van de situatie en zag hij dus dat er geen enkele reden was voor het toepassen van geweld.
4.10.
Nu [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] geweld gebruikt heeft tegen een gedetineerde zonder dat daarvoor een legitieme reden bestond is het gebruikte geweld disproportioneel.
4.11.
Uit deze conclusie volgt eveneens dat [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] vervolgens bewust niet naar waarheid heeft gerapporteerd. Het enige doel van [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] dat de kantonrechter zich daarbij kan voorstellen is het bemantelen van de waarheid nu hij zich moet hebben gerealiseerd dat de manier waarop gedetineerde [naam gedetineerde] bejegend is niet door de beugel kon.
4.12.
De vraag tenslotte of [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] en [naam 3] hebben samengespannen om de waarheid te verzwijgen beantwoordt de kantonrechter ook bevestigend. Bewijs dat zij op voorhand hebben afgesproken dat zij de gebeurtenissen anders zouden doen voorkomen dan zij werkelijk hebben plaatsgevonden is er niet. Maar dat is ook niet nodig. Op het moment dat [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] een onjuiste – want voor hen gunstige - schets geeft van de gebeurtenissen in de cel en aanbiedt een verklaring op papier te zetten die dat nog eens weergeeft, en [naam 3] dat zonder weerwoord laat passeren, stemmen zij samen stilzwijgend af dat zij de waarheid zullen verzwijgen. Dat is hetzelfde, of heeft in ieder geval hetzelfde effect, als een van te voren afgesproken gezamenlijk plan.
De waardering van de vastgestelde verwijten
4.13.
Naar het oordeel van de kantonrechter is er sprake van ernstig verwijtbaar handelen. Als [functie] verkeert [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] in een machtspositie ten opzichte van de gedetineerden. Wellicht nog niet zo uitgesproken als men naar een één op één situatie kijkt maar wel als de groep waartoe [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] behoort zich tegen één gedetineerde keert. Dan is de gedetineerde overgeleverd aan de wil van die groep. De enige waarborg dat die situatie niet ontstaat, althans dat daar geen misbruik van wordt gemaakt, is het plichtsgetrouw uitvoeren van de functie door iedere [functie] . Daar heeft [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] ernstig in verzaakt. Niet alleen door disproportioneel geweld toe te passen maar door daar vervolgens ook niet naar waarheid over te verklaren en te trachten de werkelijke gang van zaken te verbergen. Naar het oordeel van de kantonrechter zijn dat, juist op de plek waar [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] werkt, absoluut niet te tolereren omstandigheden.
4.14.
Het verweer van [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] dat zijn persoonlijke omstandigheden - een acute stressstoornis en een posttraumatische stressstoornis - maken dat zijn handelen wellicht verwijtbaar, maar niet zo verwijtbaar was dat het dienstverband moet eindigen, zal de kantonrechter passeren.
Zelfs indien het waar is dat er sprake is geweest van een turbulente tijd in [naam PI] - met een aantal heftige incidenten die zich hebben voorgedaan – en de werkdruk zeer hoog is, is dat nog geen verzachtende omstandigheid voor deze handelwijze van [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] . De kantonrechter neemt daarbij in aanmerking dat [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] een professionele medewerker is met een ruime ervaring in het omgaan met moeilijke situaties, waaronder conflicten met gedetineerden. Daarvan mag aangenomen worden dat hij zelf aanvoelt wanneer de maat vol raakt en dat hij dat dan ook aangeeft en/of professionele begeleiding zoekt. In organisaties zoals de [naam PI] is die ook aanwezig. Door [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] is niet gesteld dat hij zelf aan de bel heeft getrokken, laat staan dat zijn werkgever aan zijn verzoek om ondersteuning geen gevolg gegeven zou hebben en hem gedwongen heeft aan het werk te gaan. Dat maakt dat [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] zich niet terecht achter de werkomstandigheden kan verschuilen als reden voor zijn gedrag.
4.15.
Herplaatsing van [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] in een andere passende functie ligt naar de aard van de zaak niet in de rede.
4.16.
De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van de Staat zal toewijzen en dat de arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 7:671b lid 9, onderdeel b, BW zal worden ontbonden met ingang van heden, 28 oktober 2020.
De transitievergoeding
4.17.
In artikel 7:673 lid 7 onder c BW is bepaald dat de transitievergoeding niet is verschuldigd indien het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] doet echter een beroep op lid 8 van voornoemd artikel, waarin is bepaald dat de kantonrechter de transitievergoeding geheel of gedeeltelijk aan de werknemer kan toekennen indien het niet toekennen ervan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
[verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] acht het niet toekennen van de transitievergoeding niet redelijk en billijk gelet op zijn onberispelijke dienstverleden en het feit dat zijn leidinggevenden altijd zeer positief over hem en zijn functioneren zijn geweest. [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] is zelfs geselecteerd om in aanmerking te komen voor de functie van senior [functie] . Verder dient rekening te worden gehouden met het gegeven dat [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] eenzijdig is opgeleid. Hij zal zich mogelijk moeten omscholen om elders, buiten het Rijk, in dienst genomen te kunnen worden. Bovendien zullen er vanwege de huidige (Corona)crisis niet veel vacatures zijn.
4.10.
De kantonrechter overweegt dat in het kader van de beoordeling van het door [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] gedane beroep op lid 8 van artikel 7:673 BW alle omstandigheden van het geval moeten worden betrokken (Hoge Raad 8 februari 2019. HR:2019:203). Dus niet alleen het handelen dat leidt tot ontbinding van het dienstverband maar ook de persoonlijke omstandigheden van de werknemer als gevolg van dat ontslag. Concreet denkt de kantonrechter dan aan omstandigheden als de duur van het dienstverband, de manier waarop dat is verlopen, de toekomst van het dienstverband als het niet zou zijn beëindigd en de mogelijkheden voor de werknemer om elders weer aan de slag te komen. Daarbij geldt overigens een hoge drempel, nu het niet toekennen van de transitievergoeding ‘naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar’ moet zijn.
Deze persoonlijke omstandigheden, in combinatie met de reden voor het ontslag moeten tot de conclusie leiden dat het niet toekennen van de transitievergoeding “onaanvaardbaar” is.
Naar het oordeel van de kantonrechter is daarvan in dit geval geen sprake. Dat [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] ernstige gevolgen zal ondervinden van de beëindiging van het dienstverband is goed voorstelbaar. Dat hij zelfs zal moeten omscholen is mogelijk. Maar die gevolgen waren allemaal voorzienbaar voordat [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] de verweten en bewezen handelingen pleegde. Toch heeft hem dat er niet van weerhouden. Bovendien heeft de kantonrechter hiervoor al overwogen dat deze gedragingen de kern van de integriteit raken die bij zijn functie hoort. Ze behoren daarmee tot de ernstigste vorm van misstappen die hij in zijn functie kan begaan.
De kantonrechter acht het niet toewijzen van de transitievergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid dan ook niet onaanvaardbaar. De Staat is geen transitievergoeding verschuldigd aan [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] .
4.11.
[verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van de Staat worden tot op heden begroot op:
- griffierecht € 124,00
- salaris gemachtigde
€ 720,00
Totaal € 844,00

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van heden,
28 oktober 2020,
5.2.
veroordeelt [verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] in de proceskosten, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op € 844,00,
5.3.
verklaart deze beschikking voor wat betreft de proceskostenvergoeding uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A.J. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken.
type: rvl/em
coll: