ECLI:NL:RBLIM:2020:9689

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 december 2020
Publicatiedatum
9 december 2020
Zaaknummer
03/700052-19
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf en TBS met voorwaarden wegens opzettelijke doodslag

Op 8 december 2020 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die op 17 november 2019 zijn broer opzettelijk heeft gedood door hem met een mes in het bovenlichaam te steken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die onder invloed van alcohol en cocaïne was, betrokken was bij een ruzie in de ouderlijke woning. Tijdens deze ruzie heeft de verdachte, na een confrontatie met zijn broer, een mes gepakt en deze in de richting van zijn broer gestoken, wat resulteerde in de fatale steekwond. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan doodslag en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren, met de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden. De rechtbank heeft rekening gehouden met de verminderd toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, die lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis en middelenproblematiek. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen behandeld, waarbij schadevergoeding is toegewezen voor affectieschade, maar niet voor materiële schade wegens onvoldoende onderbouwing. De uitspraak benadrukt de ernst van het delict en de noodzaak van behandeling van de verdachte om herhaling te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700052-19
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 8 december 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [plaats] op [datum] 1989,
wonende te [adres] ,
gedetineerd in P.I. Zuid Oost, locatie Roermond, Keulsebaan 530.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. S.J. Römer, advocaat kantoorhoudende te Amsterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 24 november 2020. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Namens de benadeelde partijen heeft mr. R.H.I. Degens de vorderingen tot schadevergoeding toegelicht.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte opzettelijk [slachtoffer] heeft gedood.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de aan de verdachte ten laste gelegde doodslag. De officier van justitie heeft zijn standpunt verwoord conform het door hem overgelegde schriftelijk requisitoir.
De officier van justitie heeft – kort samengevat – naar voren gebracht dat de verdachte zijn broer, [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), heeft gedood door hem met een mes in zijn bovenlichaam te steken. Hij heeft betoogd dat de verdachte dit opzettelijk heeft gedaan en heeft zijn oordeel gebaseerd op de getuigenverklaringen van de vader van de verdachte en [slachtoffer] , te weten [naam getuige 1] , inhoudende dat hij de verdachte met een mes op [slachtoffer] af zag gaan en hem een stekende beweging naar [slachtoffer] zag maken. Verder heeft hij zijn oordeel gebaseerd op de getuigenverklaringen van de moeder van verdachte en [slachtoffer] , te weten [naam getuige 2] , inhoudende dat op het moment dat verdachte het mes uit de keuken pakte, [slachtoffer] niet in de keuken was. Beiden verklaarden dat [slachtoffer] in de hal werd neergestoken. Volgens de officier van justitie vinden de getuigenverklaringen van beide ouders steun in de resultaten van het forensisch onderzoek, te weten de sectie, het radiologisch onderzoek en de bloedsporenanalyse.
De door de verdachte aangedragen weergave van de feiten is, mede gezien zijn wisselende verklaringen, niet aannemelijk geworden, aldus de officier van justitie.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft overeenkomstig de inhoud van de door hem overgelegde pleitnota vrijspraak bepleit wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor opzet op het steken met een mes, al dan niet in voorwaardelijke zin. Hij stelt -kort samengevat- dat het door verdachte geschetste scenario niet onwaarschijnlijk is, zodat hieraan niet voorbijgegaan mag worden. De raadsman heeft voor de beoordeling van dit verweer naar de Meer en Vaart jurisprudentie verwezen. Het scenario van de verdachte houdt in dat hij, na het gooien met het messenblok, twee messen bij de rand van de keuken/gang heeft opgepakt en in een flits iets zag bewegen. De verdachte stond op met in ieder geval één mes in zijn hand, draaide zich om en raakte zijn broer, waarbij het mes in diens borststreek kwam.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
Aanleiding
Op 17 november 2019 waren in de ouderlijke woning aan het adres [adres] te Heerlen de verdachte en zijn ouders aanwezig. [2] Er ontstond onenigheid doordat de verdachte wilde dat zijn ouders zijn vriendin zouden bellen waarmee hij ruzie had, maar zij wilden haar niet bellen. [3] De verdachte en zijn vader, [naam getuige 1] , kregen een woordenwisseling, waarbij de verdachte maar bleef schelden. Nadat de verdachte met een tafel had gegooid heeft zijn vader zijn andere zoon, het slachtoffer [slachtoffer] , gebeld, omdat de verdachte niet onder controle te krijgen was. Vlak daarna is zijn broer [slachtoffer] naar de ouderlijke woning gekomen. [4]
Verklaringen en bevindingen
Getuige [naam getuige 1] , vader van de verdachte, heeft op 18 november 2019 verklaard dat [slachtoffer] de woning binnenliep, op de verdachte af ging en de verdachte een paar keer heeft “getoefeld” op zijn gezicht terwijl de verdachte op de bank zat. Daarna stond de verdachte op en liep agressief naar de keuken. Hij pakte een messenblok op, waardoor de messen vielen. De verdachte had één mes in zijn handen en liep hiermee op [slachtoffer] af. De vader moest wegspringen en zag dat de verdachte naar [slachtoffer] liep. Hij zag [slachtoffer] vervolgens in elkaar zakken. De verdachte zei: “er is niks aan de hand mam. Het is maar een klein sneetje”. [5]
Getuige [naam getuige 1] heeft op 27 november 2019 nog een verklaring afgelegd. Hij verklaarde toen dat hij zag dat de verdachte de keuken in gerend kwam en dat zijn vrouw achter de verdachte aan kwam. De vader stond tussen de keukentafel en het halletje op het moment dat de verdachte het messenblok pakte. [slachtoffer] stond toen bij de voordeur. Hij zag dat de verdachte zijn kant op kwam met een zilverkleurig mes in zijn hand. Hij zag de verdachte een zwaaiende beweging maken. De verdachte rende meteen op [slachtoffer] af. De vader zag dat de verdachte een stekende beweging maakte met het mes in zijn hand in de richting van [slachtoffer] . De vader stond op dat moment bij de kapstok in het halletje op één meter afstand. Hij zag dat de verdachte [slachtoffer] stak met het mes ter hoogte van de linker borst en dat de verdachte het mes daarna terugtrok. De vader zag meteen bloed bij [slachtoffer] en zag hem in elkaar zakken. [6]
Getuige [naam getuige 2] , moeder van de verdachte, heeft op 18 november 2019 verklaard dat [slachtoffer] de woning binnenkwam, de verdachte meteen een grote mond had naar [slachtoffer] en dat [slachtoffer] de verdachte een aantal keren sloeg terwijl de verdachte op de bank zat. Zij probeerde [slachtoffer] bij de verdachte weg te trekken en zag de verdachte op een gegeven moment opstaan en naar de keuken lopen. Zij liep achter de verdachte aan naar de keuken en zij zag dat de verdachte in de keuken naar de messencarrousel liep die op het aanrecht stond. De verdachte pakte de carrousel op en het leek alsof hij hier een smijtbeweging mee maakte. Zij zag dat de verdachte in de richting van de kamer liep en liep achter de verdachte aan. Vervolgens zag ze dat [slachtoffer] naar de vloer zakte. Ze zag bloed op zijn linker borstkas. Zij heeft 112 gebeld en is begonnen met reanimeren. [7]
Op 20 november 2019 heeft getuige [naam getuige 2] verklaard dat zij in de keuken voor de verdachte stond toen hij het messenblok boven zijn hoofd hield. [slachtoffer] liep niet achter de verdachte aan naar de keuken en was op dat moment dus niet bij haar en de verdachte in de buurt. De verdachte is in de richting van de woonkamer gelopen. De moeder liep ook terug, kwam de hoek om en zag [slachtoffer] tegen een deur aan staan. [slachtoffer] had geen blik in zijn gezicht. Zij hoorde de verdachte schreeuwen “het is niks, het is niks, hij stelt zich aan”. Het moet bij de deur, bij de ingang, zijn gebeurd. Toen [slachtoffer] op de grond lag zag de moeder een scheur in de kleding en een wond in zijn lichaam. [8]
Na de 112-melding was de politie om 22.58 uur ter plaatse. Vader vertelde de verbalisanten dat zijn zoon [verdachte] met een mes had gestoken in de richting van zijn andere zoon, [slachtoffer] , waarna [slachtoffer] op de grond viel. Het slachtoffer bleek [slachtoffer] te zijn. In de keuken lagen twee messen op de grond. In de wasbak werden twee messen aangetroffen waarvan er één bebloed was. De vader verklaarde spontaan dat de verdachte een mes uit het messenblok pakte en dat hij nog net zag dat de verdachte een stekende beweging maakte richting [slachtoffer] en dat [slachtoffer] op de grond viel. De vader vertelde dat de verdachte een cocaïnegebruiker was en dat hij waarschijnlijk ook nu weer onder invloed was. De verdachte werd door de verbalisanten aangehouden en de cautie werd aan hem medegedeeld. [9]
Resultaten forensisch onderzoek
[slachtoffer] werd naar het Zuyderland Ziekenhuis te Heerlen overgebracht en is daar om 23.52 uur overleden. [10]
Bij het pathologieonderzoek is links op de borstkas van [slachtoffer] letsel vastgesteld, ontstaan door de inwerking van uitwendig mechanisch scherprandig perforerend geweld, zoals opgeleverd kan worden door steken (al dan niet deels snijden) met een scherprandig voorwerp zoals een mes. Het steekletsel was een naar rechts, rugwaarts en voetwaarts gericht wondkanaal van circa 8,3 centimeter lang, tenminste 5 centimeter diep en bestond uit een perforatie van de 5e rib links voorwaarts, de linkerborstholte, de linkerlong, het hartzakje en het hart, hetgeen heeft geleid tot zeer ernstig bloedverlies, hartfunctiestoornissen en ademhalingsfunctiestoornissen dat leidde tot een zuurstoftekort van belangrijke organen als gevolg waarvan [slachtoffer] is overleden. [11]
Op de plaats delict werd op 18 november 2019 forensisch onderzoek verricht. Achter de voordeur bevindt zich in de hal rechts de deur naar de woonkamer, daarachter staat een ladekastje en de deur naar de kelder. Voorbij de kelderdeur begint de keuken.
Op het plafond in het gebied tussen de woonkamer en de scharnierzijde van de kelderdeur waren meerdere aftekeningen van bloedspatten zichtbaar. De bloedspatten (waarvan het monster is voorzien van kenmerk [nummer 1] ) ter hoogte van de woonkamerdeur hadden een nagenoeg ronde aftekening en werden in de richting van de kelderdeur steeds meer ellipsvormig. Gelet op de verschijningsvorm betreft het zeer waarschijnlijk een patroon van afgeworpen bloed, ontstaan doordat een bebloed voorwerp of bebloed of bloedend lichaamsdeel vanuit de richting van de eerste buitendeur cq. woonkamerdeur in de richting van de keuken heeft bewogen. [12]
Het op het plafond van de hal naar de keuken aangetroffen bloedspoor [nummer 1] was afkomstig van het slachtoffer. [13]
Van de verdachte werd op 18 november 2019 om 00.35 uur door een forensisch arts bloed afgenomen. Het bloedmonster werd voorzien van kenmerk [nummer 2] . [14]
In het bloedmonster [nummer 2] van de verdachte werd alcohol (1,14 milligram per milliliter bij een grenswaarde van 0,80) en cocaïne (14 microgram per liter bij een grenswaarde van 50) aangetroffen. [15]
3.3.2
De overwegingen van de rechtbank
Tegenover het door de officier van justitie geschetste scenario, zoals hierboven omschreven in r.o. 3.1., heeft verdachte de hierboven in r.o. 3.2. geschetste lezing gegeven. De rechtbank zal eerste onderzoeken of de juistheid van dit alternatieve scenario voldoende aannemelijk is geworden.
Betrouwbaarheidsverweer
In dit verband zal de rechtbank eerst stilstaan bij het door de verdediging gevoerde betrouwbaarheidsverweer voor wat betreft de verklaringen van de vader van de verdachte en het slachtoffer (getuige [naam getuige 1] ). Dit verweer komt er - kort samengevat - op neer dat vader tegenstrijdig heeft verklaard en dat daarom niet mag worden uitgegaan van zijn verklaringen. Zo heeft hij niet in eerste instantie, maar pas later verklaard dat de verdachte het slachtoffer gestoken zou hebben.
De rechtbank overweegt in dit verband als volgt.
Vader heeft kort na het incident op 18 november 2019 een verklaring afgelegd tegenover de ter plaatse gekomen verbalisanten. Vader heeft toen reeds verklaard dat zijn zoon zijn andere zoon had gestoken met een mes. De rechtbank constateert dat ook de latere door vader afgelegde verklaringen gedetailleerd en op hoofdlijnen consistent zijn met elkaar. Voorts worden deze verklaringen op hoofdlijnen ondersteund door de verklaringen van de moeder van de verdachte en het slachtoffer, getuige [naam getuige 2] . Zij heeft immers verklaard dat [slachtoffer] de verdachte niet achterna is gegaan naar de keuken en dat de verdachte vanuit de keuken naar de kamer liep. Dat moeder heeft verklaard dat zij niet heeft gezien dat de verdachte het slachtoffer heeft gestoken, maakt dit niet anders.
De verklaringen van de vader passen bovendien bij het letsel van [slachtoffer] en het forensisch bewijs met betrekking tot de plaats waar de steekverwonding werd toegebracht. In het bovenlichaam van [slachtoffer] is immers een voetwaartse (van boven naar beneden) steekverwonding aangetroffen die leidde tot een doorklieving van de weke delen van de linkerborst, de linker grote en kleine borstspier, de linker 5e rib, het ribkraakbeen, het borstvlies, de linkerlong en het hart. En dat alles met één steek. Dit duidt erop dat de steekbeweging krachtig geweest moet zijn.
Dit letsel past niet bij de lezing die verdachte ter terechtzitting gaf van de feiten, namelijk dat [slachtoffer] bij de keuken tegen het mes botste nadat de verdachte met de messen in zijn hand rechtop ging staan en een draaiende beweging maakte.
De verklaring van vader dat de steekpartij plaatsvond in de hal bij de voordeur, dat verdachte op [slachtoffer] afliep en hem daar stak en daarna het mes terugtrok, wordt bovendien ondersteund door het feit dat in de hal een grote hoeveelheid bloed op de vloer en bloedspatten op het plafond zijn aangetroffen, die het DNA van [slachtoffer] bevatten.
De lezing die verdachte geeft, vindt geen steun in de feiten en is derhalve niet aannemelijk. De rechtbank gaat derhalve uit van de ‘verse’ verklaringen van vader waarbij er, gelet op het vorenoverwogene, geen reden is om daaraan te twijfelen. De rechtbank zal dan ook voor de beoordeling van het bewijs de (door moeder ondersteunde) verklaring van de vader als uitgangspunt nemen.
Tussenconclusie
Op grond van de vorenstaande bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de verdachte zijn broer [slachtoffer] met een krachtige
steekbeweging met een mes in zijn bovenlichaam heeft gestoken als gevolg waarvan [slachtoffer] is overleden.
Opzet
Voor een bewezenverklaring van de ten laste gelegde doodslag moet de rechtbank vervolgens de vraag beantwoorden of de verdachte opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte naar de keuken is gelopen om een mes te zoeken. Nadat hij het messenblok op de grond heeft gegooid, heeft hij een mes gepakt en is hij naar het slachtoffer toe gelopen. Vervolgens heeft de verdachte met kracht in het bovenlichaam van het slachtoffer gestoken. Gelet op bovengenoemde omstandigheden concludeert de rechtbank dat het handelen van verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm zodanig gericht is geweest op de dood van het slachtoffer dat hieruit valt af te leiden dat de verdachte met vol opzet heeft gehandeld, in die zin dat hij willens en wetens met dit handelen heeft beoogd om het slachtoffer te doden.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 17 november 2019 in Heerlen opzettelijk zijn broer [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door hem met een mes in zijn bovenlichaam te steken.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 17 november 2019 in de gemeente Heerlen [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een mes gestoken in het bovenlichaam van [slachtoffer] , ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het feit en de verdachte

4.1
Het standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat er ten aanzien van het ten laste gelegde sprake is van noodweer dan wel putatief noodweer aangezien de verdachte – kort gezegd – langdurig door zijn broer werd geslagen op zijn hoofd, waardoor de verdachte meende dat hij zich moest verdedigen. Mogelijk is sprake van noodweerexces indien hij daarbij de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden, maar door de situatie treft hem daarvan geen schuld. De verdachte dient volgens de raadsman te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
Noodweer of noodweerexces
Wil sprake zijn van noodweer [16] dan dient vast te komen staan dat verdachte zich heeft verdedigd tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding en dat deze verdediging noodzakelijk is geweest, waarbij naast aan de eis van subsidiariteit, ook aan het proportionaliteitsvereiste moet zijn voldaan. Noodweerexces kan in beeld komen bij een "overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging", dus wanneer aan alle voorgaande eisen is voldaan behalve aan de proportionaliteitseis. Wat de subsidiariteitseis betreft, verdient opmerking dat voor een beroep op noodweerexces geldt dat er wel een noodzaak tot verdediging moet zijn of moet zijn geweest.
Nu de verdediging een beroep doet op noodweer(exces), mag van de verdachte worden verwacht dat hij een navolgbare verklaring geeft over wat er zich precies heeft voorgevallen, waardoor de noodweersituatie aannemelijk wordt. De verklaring van de verdachte is echter op meerdere punten inconsistent en bovendien strijdig met de verklaringen van vader, die zich ten tijde van het gebeuren ook in het halletje bevond en het incident heeft zien gebeuren. Zoals hierboven is beschreven in paragraaf 3.3.2 gaat de rechtbank uit van de juistheid van de verklaring van deze getuige, in samenhang bezien met de overige gebruikte bewijsmiddelen. De rechtbank zal daarom de verklaringen van de vader toetsen aan het beoordelingskader zoals dat geldt voor noodweer(exces).
Zoals hierboven is beschreven in paragraaf 3.3.1 heeft de rechtbank vastgesteld dat het slachtoffer de verdachte heeft geslagen. Doordat hun moeder het slachtoffer van de verdachte heeft weggetrokken, kon de verdachte zich aan de situatie onttrekken en is hij naar de keuken gelopen. De aanranding van het slachtoffer jegens de verdachte was op dat moment geëindigd. Het slachtoffer kwam niet achter hem aan. Er was dus geen noodzaak meer tot verdediging. De verdachte heeft zich derhalve niet alleen aan de aanranding kunnen onttrekken, maar heeft zich ook daaraan moeten onttrekken. De verdachte heeft daarentegen in de keuken een mes gepakt en is met het mes in zijn hand teruggelopen in de richting van het slachtoffer. Vervolgens heeft de verdachte het slachtoffer met het mes in zijn bovenlichaam gestoken.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedragingen niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. De rechtbank verwerpt dan ook het beroep op noodweer dan wel noodweerexces.
Putatief noodweer
Indien geen sprake is van een noodweersituatie, kan onder bepaalde omstandigheden een geslaagd beroep worden gedaan op putatief noodweer, indien sprake is geweest van verontschuldigbare dwaling aan de kant van verdachte, bijvoorbeeld omdat hij niet alleen kon, maar redelijkerwijs ook mocht menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze zoals hij heeft gedaan omdat hij zich verontschuldigbaar het dreigende gevaar heeft ingebeeld dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld.
Bij de beoordeling van het beroep op putatief noodweer gaat de rechtbank uit van het perspectief van een redelijk handelend, in een vergelijkbare situatie als de verdachte verkerende, andere persoon. De vraag die daarbij beantwoord moet worden is of een ander eveneens in de veronderstelling zou hebben verkeerd dat hij werd aangevallen.
Nu het de verdachte was die in de keuken uit het zicht van het slachtoffer een mes heeft gepakt en met dat mes naar het slachtoffer is toegelopen, acht de rechtbank alleen al hierom putatief noodweer niet aannemelijk geworden.
Toerekenbaarheid
De rechtbank heeft kennis genomen van de rapportages Pro Justitia van psychiater dr. A.H.A.C. van Bakel d.d. 18 september 2020 en van psycholoog H.E.W. Koornstra d.d. 2 april 2020.
De deskundigen concluderen op grond van hun onderzoek – zakelijk weergegeven – dat de verdachte ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde feit lijdende was aan persoonlijkheidsproblematiek in combinatie met een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van een stoornis in alcohol- en cocaïnegebruik. De persoonlijkheidsproblematiek en middelenproblematiek beïnvloedden de verdachte in zijn keuzes en gedragingen ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde feit. De deskundigen adviseren daarom om het bewezen verklaarde feit aan de verdachte in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank volgt deze conclusies van de deskundigen en legt deze ten grondslag aan haar beslissing dat de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar is te beschouwen ten aanzien van het bewezen verklaarde.
Er zijn voor het overige geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit of de verdachte (volledig) uitsluiten.
Conclusies
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
doodslag.
De verdachte is strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.

5.De straf en maatregel

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie acht oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met voorwaarden niet passend, gelet op de lage recidivekans op een levensdelict, het feit dat de verdachte in het verleden nauwelijks in aanraking is geweest met justitie wegens geweldsdelicten en het gegeven dat de oorzaak van verdachtes problemen met name lijkt te zijn ontstaan door het gebruik van alcohol. Het recidiverisico is voldoende in te perken door de duur van de detentie alsmede een behandeling in het kader van detentiefasering of van een voorwaardelijke invrijheidsstelling.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft – geheel subsidiair – verzocht om bij de oplegging van een straf rekening te houden met de bijzondere omstandigheden in deze zaak en met de conclusie van verminderde toerekeningsvatbaarheid zoals die volgt uit de rapportages van de deskundigen. De raadsman heeft verzocht om alsdan tot een aanzienlijk lagere straf te komen dan door de officier van justitie is geëist.
De raadsman heeft zich evenals de officier van justitie op het standpunt gesteld dat tbs met voorwaarden niet aan de orde is wegens de lage recidivekans op een levensdelict. De raadsman heeft zich voor de verdere argumentatie aangesloten bij hetgeen door de officier van justitie naar voren is gebracht omtrent de tbs met voorwaarden.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
De rechtbank overweegt daarbij als volgt.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het doden van zijn broer [slachtoffer] , door hem met een mes in zijn borst te steken. In de avond van 17 november 2019 ontstond er een ruzie tussen de verdachte en zijn ouders, met name zijn vader. De verdachte was (behoorlijk) onder invloed van alcohol. Ook is in zijn bloed cocaïne aangetroffen. Dit was echter minder dan de grenswaarde. [slachtoffer] was te hulp geroepen door zijn vader. In de woonkamer kwam het tot een fysieke confrontatie, waarbij [slachtoffer] de verdachte sloeg. De verdachte is vervolgens naar de keuken gegaan, heeft een mes gepakt en stak [slachtoffer] voor de ogen van hun vader met het mes. De moeder van [slachtoffer] heeft daarna nog geprobeerd om hem te reanimeren. Het slachtoffer werd nog naar het ziekenhuis gebracht, maar medisch ingrijpen mocht echter niet meer baten. Hij is vlak na aankomst in het ziekenhuis overleden.
De verdachte heeft met zijn handelen veel leed veroorzaakt. Hij heeft zijn ouders een zoon ontnomen. De kinderen van [slachtoffer] hebben opeens geen vader meer en diens partner moet [slachtoffer] missen. Al dit leed rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
De verdachte doet in weerwil van de feiten waar de rechtbank van uitgaat, wat er is gebeurd af als een noodlottig ongeluk waarvan hij net zo zeer slachtoffer is. De rechtbank stelt vast dat hij zijn verantwoordelijkheid voor de dood van zijn broer niet neemt. Dat is pijnlijk voor de nabestaanden, maar anderzijds passend in het beeld van zijn persoonlijkheidsstoornis.
Bij de oplegging van de straf voor deze doodslag, een van de ernstigste delicten uit het Wetboek van Strafrecht, neemt de rechtbank als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren.
Hoewel er geen enkele rechtvaardiging is voor het feit dat de verdachte zijn broer met een mes heeft doodgestoken, houdt de rechtbank, in strafverminderende zin, rekening met zijn psychische stoornissen die maken dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is.
De vraag is vervolgens of kan worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank zal dit niet doen omdat zij vindt dat de verdachte moet worden behandeld om herhaling te voorkomen.
Psychiater van Bakel en psycholoog Koornstra hebben in hun rapporten het belang van een behandeling van de verdachte beschreven. Ter terechtzitting hebben de deskundigen dit nogmaals benadrukt. Zonder interventies en een adequate behandeling schatten de deskundigen de kans op recidive van gewelddadig gedrag hoog in. De psychiater noemt het zelfs ‘onvermijdelijk’. Bij de verdachte is sprake van een te beperkt mentaliserend vermogen en een tekortschietende impulscontrole ten gevolge van zijn persoonlijkheidsproblematiek en alcoholgebruik. Hierdoor kon de snelle toename van agressieve stuwing niet geremd en gekaderd worden met als gevolg een massale agressieve ‘acting-out’. De verdachte heeft niet geleerd om grenzen te accepteren en kwam vaker met name met zijn vader is felle discussies terecht, waarbij het één keer tot een handgemeen is gekomen. De verdachte bagatelliseert zijn impulsieve gedrag sterk en legt elke negatieve emotie of gebeurtenis volledig buiten zichzelf. Hij neemt hiermee geen verantwoordelijkheid voor zijn negatieve gedrag en emoties. Hij is impulsief, prikkelbaar en agressief als de zaken niet lopen zoals hij dat wilt of als hij zich niet gesteund voelt door zijn naasten. Impulsief geweld maakt integraal onderdeel uit van zijn levensstijl. Hij toont ook een roekeloze onverschilligheid over eigen en andermans veiligheid. Om zijn dagelijkse spanningen bij frustratie te dempen, gebruikt hij cocaïne en alcohol waardoor hij zich sterker voelt in wat hij vindt, voelt en denkt. Hij tolereert dan echter helemaal geen grenzen meer en komt bij regelmaat tot grensoverschrijdend gedrag met ernstige agressie. De verdachte toont zich nu weliswaar bereid tot behandeling, maar het is niet ondenkbaar dat de verdachte opnieuw in conflictueuze omstandigheden terechtkomt, waarin hij kan terugvallen in zijn middelengebruik en ongeremde reacties. De kans is dan groot dat hij wederom last krijgt van zijn agressieproblemen en weer tot gevaarlijk gedrag kan komen.
De reclassering heeft op 10 september 2020 een rapportage over de verdachte uitgebracht. De reclassering schat het recidiverisico hoog in. Het risico op letselschade wordt ingeschat als gemiddeld en het risico op onttrekking aan voorwaarden als laag.
De rechtbank wil met de oplegging van een straf de ernst van het feit benadrukken, maar wil ook herhaling van dergelijke ernstige misdrijven voorkomen. Vanwege het grote belang van het voorkomen van herhaling zal de rechtbank afwijken van de eis van de officier van justitie en overgaan tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, zulks in combinatie met de hierna te noemen maatregel.
Maatregel
Aan de wettelijke eisen voor het opleggen van de maatregel van tbs is voldaan. Het bewezenverklaarde is een misdrijf als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, onder 1 en 2, van het Wetboek van Strafrecht, een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. En de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen eist het opleggen van die maatregel. Verder is de rechtbank van oordeel dat het bewezenverklaarde een misdrijf oplevert dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen.
Tijdens het begaan van dit strafbare feit was bij de verdachte sprake van een persoonlijkheidsstoornis in combinatie met de verslaving aan alcohol en cocaïne.
De reclassering heeft op 23 november 2020 een aanvullende rapportage uitgebracht. Zoals de rapporteur ook ter terechtzitting te kennen heeft gegeven, wordt in het rapport beschreven dat een indicatiestelling bij het IFZ Zuid-Nederland is aangevraagd aangezien naar voren is gekomen dat een klinische behandeling geïndiceerd is. Hoewel deze indicatiestelling nog niet formeel is afgegeven, zal dit hoogstwaarschijnlijk op zeer korte termijn geschieden en is men in afwachting van bespreking van de indicatiestelling met de psychiater binnen IFZ Zuid-Nederland.
De rechtbank neemt de conclusie van de deskundigen over dat het recidiverisico op gewelddadig gedrag zeer hoog, zelfs “onvermijdelijk” is. De inschatting van de psychiater dat dit onvermijdelijke gewelddadige gedrag, niet inhoudt dat er ook een hoog risico op een levensdelict bestaat, kan niet afdoen aan de noodzaak om aan de verdachte maatregel tbs op te leggen, nu de recidivekans op een levensdelict geen criterium is om deze maatregel op te kunnen leggen. Het gaat erom dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen in gevaar komt, en dat is, zo benadrukken beide deskundigen, wel het geval.
De rechtbank acht het, gelet op het voorgaande, van groot belang dat de verdachte in een dwingend kader wordt behandeld om de maatschappij tegen hem te beschermen.
De rechtbank zal daarom aan de verdachte de maatregel van tbs met voorwaarden opleggen. Het kader van een tbs met voorwaarden bevordert dat de verdachte pas volledig kan terugkeren in de maatschappij nadat hij met succes aan zijn stoornissen, die deels ten grondslag liggen aan het bewezenverklaarde, heeft gewerkt. Zij acht de oplegging van deze maatregel bovendien noodzakelijk ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij bij oplegging van de tbs-maatregel bereid is om zich aan de door de rechtbank aan de tbs-maatregel te verbinden voorwaarden te houden. Mocht de verdachte zich niet aan de voorwaarden houden, dan kan het openbaar ministerie een vordering indienen bij de rechtbank om alsnog een bevel tot dwangverpleging te gelasten.
Het ontbreken van een maatregelrapport.
De rechtbank realiseert zich dat het advies over de precieze voorwaarden ontbreekt. Zij vindt dit desalniettemin geen belemmering voor het opleggen van tbs met voorwaarden. De rechtbank hecht aan afdoening van deze strafzaak op dit moment. Volstaan wordt met oplegging van de gebruikelijke voorwaarden. Mochten aanvullende voorwaarden nodig zijn, dan kunnen deze in een later stadium op vordering van de officier van justitie door de rechtbank worden toegevoegd.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank acht, vanwege het gevaar van het gedrag van de verdachte voor zichzelf en voor anderen in combinatie met de hoge kans op recidive voor een geweldsdelict, noodzakelijk om de tbs met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Op deze wijze komt de verdachte direct na het vonnis onder toezicht van de reclassering te staan, hetgeen de rechtbank vanwege het hoge recidivegevaar wenselijk acht.

6.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

6.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
[benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] , de partner van het slachtoffer, vordert een schadevergoeding van € 115.000,-, bestaande uit € 80.000,- wegens materiële schade in verband met gederfd levensonderhoud door het overlijden van haar partner ten gevolge van het strafbare feit, € 15.000,- wegens immateriële schade in de zin van shockschade en
€ 20.000,-wegens affectieschade. De benadeelde heeft een totaalbedrag van € 5.360,- aan proceskosten gevorderd.
[benadeelde 2] en [benadeelde 3]
De benadeelde partijen [benadeelde 2] en [benadeelde 3] , de kinderen van het slachtoffer, vorderen elk een schadevergoeding van € 100.000,-, bestaande uit € 80.000,- wegens materiële schade in verband met gederfd levensonderhoud door het overlijden van hun vader ten gevolge van het strafbare feit en € 20.000,- wegens affectieschade. De benadeelden hebben elk een totaalbedrag van € 5.360,- aan proceskosten gevorderd.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen gedeeltelijk kunnen worden toegewezen. De vorderingen betreffende de affectieschade sluiten aan bij het Besluit vergoeding affectieschade en kunnen worden toegewezen.
De officier van justitie vindt, voor zover het om de vorderingen van [benadeelde 2] en [benadeelde 3] gaat, dat de rechtbank gebruik kan maken van haar schattingsbevoegdheid omtrent de materiële schade en acht een bedrag van € 5.075,- voor benadeelde [benadeelde 3] en € 4.024,- voor [benadeelde 2] voor toewijzing vatbaar. De officier van justitie heeft bij de bepaling van deze bedragen aansluiting gezocht bij de berekening van € 25,- per kind per maand tot aan de achttiende verjaardag, zoals deze is gehanteerd door de rechtbank Rotterdam op 12 november 2020 (ECLI:NL:RBROT:2020:10238), nu in onderhavige zaak geen concrete financiële onderbouwing is overgelegd. Deze berekening van gederfd levensonderhoud geldt volgens de officier van justitie niet voor [benadeelde 1] , zodat zij op dit punt niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.
De officier van justitie verzoekt om het totale schadebedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie acht de immateriële schadevordering niet voor toewijzing vatbaar in verband met het ontbreken van enige onderbouwing. De benadeelde partijen dienen voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vorderingen.
6.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de vordering van [benadeelde 1] , voor wat betreft de gevorderde materiële schade wegens gederfd levensonderhoud en immateriële schade wegens shockschade, dient te worden afgewezen (primair) dan wel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard (subsidiair), omdat deze onvoldoende is onderbouwd.
De raadsman heeft de vorderingen van de benadeelde partijen voor wat betreft de gevorderde affectieschade niet betwist.
Omtrent de proceskosten heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat aansluiting moet worden gezocht bij het liquidatietarief voor kantonzaken, dat lager uitvalt dan het gevorderde liquidatietarief voor civiele zaken. De raadsman heeft verzocht om de proceskosten voor één benadeelde partij toe te wijzen of het bedrag over de benadeelde partijen te verdelen, nu de raadsvrouw de benadeelde partijen tezamen heeft bijgestaan en het liquidatietarief niet voorschrijft om deze in elke zaak apart op te leggen.
6.4
Het oordeel van de rechtbank
8.4.1
Materiële schade
[benadeelde 1]
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht, omdat de onderbouwing van deze vordering ontbreekt. De benadeelde partij moet daarom in de vordering tot vergoeding van deze schade niet-ontvankelijk worden verklaard.
[benadeelde 2]
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht, omdat de onderbouwing van deze vordering ontbreekt. De benadeelde partij moet daarom in de vordering tot vergoeding van deze schade niet-ontvankelijk worden verklaard.
[benadeelde 3]De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht, omdat de onderbouwing van deze vordering ontbreekt. De benadeelde partij moet daarom in de vordering tot vergoeding van deze schade niet-ontvankelijk worden verklaard.
8.4.2
Immateriële schade
[benadeelde 1]
Shockschade is immateriële schade van degene bij wie door het waarnemen van het ongeval of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht, waaruit een medisch vastgesteld geestelijk letsel in de vorm van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld is voortgevloeid (conform het in het Taxibusarrest ontwikkelde criterium, Hoge Raad 22 februari 2002, NJ 2002). De rechtbank is van oordeel dat niet door een medicus is vastgesteld dat bij Schmetz sprake is van geestelijk letsel in de vorm van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De benadeelde moet alleen al daarom in de vordering tot vergoeding van deze schade niet-ontvankelijk worden verklaard.
8.4.3
Affectieschade
[benadeelde 1]
De rechtbank wijst de onbetwiste vordering tot vergoeding van de affectieschade conform het Besluit vergoeding affectieschade van een bedrag van € 20.000,00 toe en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
17 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
[benadeelde 2]
De rechtbank wijst de onbetwiste vordering tot vergoeding van de affectieschade conform het Besluit vergoeding affectieschade van een bedrag van € 20.000,00 toe en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
17 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
[benadeelde 3]De rechtbank wijst de onbetwiste vordering tot vergoeding van de affectieschade conform het Besluit vergoeding affectieschade van een bedrag van € 20.000,00 toe en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
17 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
8.4.4
Schadevergoedingsmaatregel
Om te bevorderen dat de verdachte de benadeelde partijen daadwerkelijk schadeloos stelt, zal de rechtbank over de toegewezen totaalbedragen de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8.4.5
Kostenveroordeling
De raadsvrouw mr. Degens heeft namens de benadeelde partij [benadeelde 1] en namens haar zoons, de benadeelden [benadeelde 2] en [benadeelde 3] , in rechte opgetreden. Voor elk van de benadeelde partijen zijn proceskosten ter hoogte van € 5.360,- gevorderd. Dit bedrag is gebaseerd op het liquidatietarief in civiele zaken en op nakosten. De rechtbank overweegt omtrent de proceskosten het volgende.
De rechtbank zal een vergoeding toekennen voor proceskosten, waar de kosten van rechtsbijstand onder zijn begrepen, op basis van het liquidatietarief in civiele zaken in kantonzaken. Daarbij zal één punt worden toegekend voor het indienen van de vorderingen en drie punten voor het bijwonen van de zittingen van 11 augustus 2020, 20 oktober 2020 en 24 november 2020, begroot tot heden op 4 punten á €360,00, in totaal €1.440,00. De rechtbank heeft bij de bepaling van de hoogte van het salaris gelet de hoogte van het uiteindelijk toegekende bedrag en heeft als zodanig ook aansluiting gezocht bij het bijbehorende liquidatietarief. Deze proceskosten zullen inzake de vordering van [benadeelde 1] worden toegewezen. De proceskosten voor de benadeelden [benadeelde 2] en [benadeelde 3] begroot de rechtbank tot op heden op nihil, dit gelet op de nauwe samenhang tussen deze zaken en de zaak van [benadeelde 1] .

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14e, 36f, 37a, 38, 38a, 38d en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Maatregel
- gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden stelt daarbij de volgende
voorwaarden, waar de verdachte zich gedurende de duur van de maatregel aan dient te houden:
de verdachte maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;
de verdachte verleent ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking aan het nemen van een of meer vingerafdrukken en biedt zijn identiteitsbewijs ter inzage aan als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht;
de verdachte verleent zijn medewerking aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen. De verdachte is te allen tijde bereikbaar voor de reclassering, zijn behandelaren en zijn begeleiders;
de verdachte werkt, indien geïndiceerd, mee aan een klinische behandeling bij een door het IFZ geïndiceerde klinische instelling, bij voorkeur in een FPK of soortgelijke setting, zolang zijn behandelaars dit noodzakelijk achten, ook als dit inhoudt de inname of het toedienen van de door de behandelaren hem voorgeschreven medicatie op de voorgeschreven wijze en controle hierop;
de verdachte werkt mee aan nog nader te bepalen voorwaarden, zulks te bepalen door de reclassering (in overleg met het Openbaar Ministerie), ter aanvulling van dan wel in aansluiting op het klinische traject. Hierbij kan het zich houden aan medicatievoorschriften onderdeel zijn van de behandeling;
de verdachte meldt zich op afspraken bij de reclassering, zo vaak als de reclassering dat nodig vindt, en houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering ten behoeve van de uitvoering van het toezicht en het helpen bij het naleven van de voorwaarden;
de verdachte helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is ten behoeve van opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
de verdachte geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
de verdachte werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met de verdachte indien dat van belang is voor het toezicht;
de verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering en volgt de aanwijzingen van de reclassering op met betrekking tot de plaats waar hij verblijft en zich inschrijft;
de verdachte gaat niet naar het buitenland of naar de Nederlandse Antillen zonder toestemming van het Openbaar Ministerie;
de verdachte gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit drugsverbod middels urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd;
de verdachte gebruikt geen alcohol en werkt mee aan controle op dit alcoholverbod. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest);
- geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Dadelijke uitvoerbaarheid
- bepaalt dat de maatregel tot terbeschikkingstelling met voorwaarden
dadelijk uitvoerbaaris;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
[benadeelde 1]
  • wijst de vorderingvan de benadeelde partij [benadeelde 1]
    gedeeltelijk toeen veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde van een bedrag van
    € 20.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt tot op heden begroot op
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van [benadeelde 1] van € 20.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 135 dagen gijzeling, met dien verstande dat de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat, in zoverre de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
[benadeelde 2]
  • wijst de vorderingvan de benadeelde partij [benadeelde 2]
    gedeeltelijk toeen veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde van een bedrag van
    € 20.000,-, , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt tot heden begroot op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van [benadeelde 2] van € 20.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 135 dagen gijzeling, met dien verstande dat de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat, in zoverre de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
[benadeelde 3]
  • wijst de vorderingvan de benadeelde partij [benadeelde 3]
    gedeeltelijk toeen veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde van een bedrag van
    € 20.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt tot heden begroot op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van [benadeelde 3] van € 20.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 135 dagen gijzeling, met dien verstande dat de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat, in zoverre de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Osmić, voorzitter, mr. A.M. Schutte en mr. I.P. de Groot, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.J.A. Colen, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 8 december 2020.
Buiten staat
Mr. I.P. de Groot is niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 17 november 2019 in de gemeente Heerlen [slachtoffer]
opzettelijk van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet
meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans met een scherp en/of puntig
voorwerp, gestoken in het (boven)lichaam van die [slachtoffer] , ten
gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, District Parkstad-Limburg, Districtsrecherche Parkstad-Limburg, proces-verbaalnummer [nummer 3] , gesloten d.d. 20 januari 2020, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 140.
2.Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 november 2019, pagina 60.
3.Een proces-verbaal van verhoor getuige [naam getuige 1] d.d. 18 november 2019, pagina 13.
4.Een proces-verbaal van verhoor getuige [naam getuige 2] d.d. 18 november 2019, pagina 20.
5.Een proces-verbaal van verhoor getuige [naam getuige 1] d.d. 18 november 2019, pagina 14.
6.Een proces-verbaal van verhoor getuige [naam getuige 1] d.d. 27 november 2019, pagina’s 55 en 56.
7.Een proces-verbaal van verhoor getuige [naam getuige 2] d.d. 18 november 2019, pagina’s 20 en 21.
8.Een proces-verbaal van verhoor getuige [naam getuige 2] d.d. 20 november 2019, pagina’s 48 en 49.
9.Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 november 2019, pagina’s 60 tot en met 62.
10.Een niet doorgenummerd schriftelijk bescheid, bestaande uit een rapport Lijkschouw d.d. 18 november 2019, pagina 1 van dat rapport.
11.Een niet doorgenummerd schriftelijk bescheid, bestaande uit een NFI-rapport Pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood d.d. 20 november 2019, pagina’s 4, 5 en 12 van dat rapport.
12.Een niet doorgenummerd proces-verbaal van forensisch onderzoek en bloedspoorpatroonanalyse d.d. 14 april 2020.
13.Een niet doorgenummerd NFI-rapport d.d. 6 april 2020, pagina 3 van dat rapport.
14.Een niet doorgenummerde Aanvraag ten behoeve van Toxicologisch onderzoek van bloed d.d. 17 november 2019.
15.Een niet doorgenummerd rapport Alcohol en drugs bij geweldplegers van Eurofins Forensics d.d. 3 december 2019, pagina’s 2 en 3 van dat rapport.