ECLI:NL:RBLIM:2020:9726

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 december 2020
Publicatiedatum
9 december 2020
Zaaknummer
AWB/ROE 20/755
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving verzoek door stichting tegen Waterschap Limburg inzake ecologische toestand van de Gulp

In deze zaak heeft de Stichting Natuurlijk Geuldal, gevestigd te Schin op Geul, een handhavingsverzoek ingediend bij het dagelijks bestuur van het Waterschap Limburg. De stichting verzocht om handhaving met betrekking tot de ecologische toestand van de Gulp, maar het Waterschap verklaarde het verzoek niet-ontvankelijk omdat de stichting niet als belanghebbende werd aangemerkt. De stichting heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 9 december 2020 geoordeeld dat de stichting wel degelijk als belanghebbende kan worden aangemerkt op basis van haar statuten en feitelijke werkzaamheden. De rechtbank oordeelde ook dat het handhavingsverzoek voldoende concreet was. De rechtbank verklaarde het beroep van de stichting gegrond en vernietigde het bestreden besluit, waarbij het Waterschap werd opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar van de stichting. De rechtbank wees de overige beroepsgronden van de stichting af, waaronder die over de ingebrekestelling en de ondertekening van de brieven door de secretaris-directeur. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 20/755

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 december 2020 in de zaak tussen

de Stichting Natuurlijk Geuldal, te Schin op Geul,

(gemachtigde: [naam gemachtigde 1] ), eiseres
en

het dagelijks bestuur van het Waterschap Limburg, verweerder

(gemachtigde: [naam gemachtigde 2] ).

Procesverloop

Bij brief van 4 juli 2019 heeft de secretaris-directeur van het Waterschap Limburg aan eiseres meegedeeld dat haar verzoek om handhaving niet wordt aangemerkt als een aanvraag als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat zij niet als belanghebbende kan worden aangemerkt.
Bij besluit van 18 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen voornoemde brief niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2020. Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft in april 2019 een handhavingsverzoek bij verweerder ingediend met betrekking tot -kort gezegd- ingrepen in en langs het riviertje de Gulp teneinde wateroverlast in het Gulpdal te voorkomen en een ‘goede ecologische toestand’ van de Gulp te bereiken. Bij brief van 4 juli 2019 heeft de secretaris-directeur van het Waterschap Limburg eiseres meegedeeld, omdat zij geen belanghebbende is, dat haar verzoek om handhaving niet wordt aangemerkt als een aanvraag als bedoeld in de Awb. Dit heeft tot gevolg dat verweerder geen besluit in de zin van de Awb kan nemen op het handhavingsverzoek.
2. Verweerder heeft het tegen de brief van 4 juli 2019 gemaakte bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt - kort weergegeven - dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij een objectief bepaalbaar en persoonlijk belang bij handhaving heeft. Verweerder stelt dat de feitelijke werkzaamheden van eiseres niet aansluiten bij de doelstelling van het handhavingsverzoek dat zou moeten dienen ter behartiging van haar belangen, namelijk het voorkomen van wateroverlast en het bereiken van een goede ecologische toestand. Voorts is verweerder van mening dat het handhavingsverzoek van eiseres onvoldoende concreet is, waardoor ook vanwege dit aspect geen sprake kan zijn van een aanvraag om een besluit te nemen.
3. Eiseres voert in beroep aan - kort samengevat - dat zij van mening is dat sprake is van twee (afzonderlijke) beroepen:
-met betrekking tot de in gebreke stelling van verweerder van 21 februari 2020, aangezien geen besluit is genomen op het handhavingsverzoek van 8 april 2019;
-met betrekking tot het bestreden besluit, aangezien zij zich niet kan vinden in de inhoud en strekking van dit besluit. In dit verband heeft eiseres bij brief van 1 juni 2020 uiteengezet waarom zij wel belanghebbende is bij onderhavig handhavingsverzoek en dat dit verzoek ook voldoende concreet is. Zij vindt in dit verband dat de brief van 4 juli 2019 niet ondertekend had mogen worden door de secretaris-directeur van het Waterschap Limburg.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Ingevolge artikel 1:3, derde lid, van de Awb wordt onder aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Op grond van vaste jurisprudentie dient sprake te zijn van een objectief bepaalbaar, eigen (persoonlijk, individualiseerbaar) en voldoende actueel belang, dat bovendien rechtstreeks bij het desbetreffende besluit is betrokken.
Voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt.
Ingevolge vaste jurisprudentie (bijvoorbeeld: ECLI:NL:RVS:2018:592) dient een verzoek om handhaving voldoende concreet te zijn. In het bezwaarschrift van 24 september 2019 stelt eiseres dat, nadat zij als belanghebbende is aangemerkt, een nadere concretisering van het handhavingsverzoek zal plaatsvinden.
6. Over de beroepsgrond van eiseres inzake de (onjuiste) ondertekening van de brieven van 4 juli 2019 overweegt de rechtbank dat in onderhavige zaken het bestreden besluit wordt beoordeeld. Eiseres is door een mogelijk onjuiste ondertekening van deze brieven niet in haar belangen geschaad. Deze beroepsgrond moet derhalve worden verworpen.
7. Met betrekking tot de beroepsgrond van eiseres inzake de ingebrekestelling overweegt de rechtbank dat eiseres verweerder op 21 februari 2020 in gebreke heeft gesteld, omdat niet zou zijn beslist op haar handhavingsverzoek van 8 april 2019. Aangezien verweerder in het bestreden besluit (van 18 februari 2020) de bezwaren van eiseres met betrekking tot dit handhavingsverzoek niet-ontvankelijk heeft verklaard kan deze beroepsgrond niet slagen. Hierbij is ook van belang dat eiseres verweerder schriftelijk heeft laten weten akkoord te gaan met het uitstellen van de beslissing op het handhavingsverzoek tot uiterlijk 19 februari 2020.
8. Met betrekking tot de vraag of verweerder eiseres terecht niet als belanghebbende heeft aangemerkt overweegt de rechtbank het volgende.
9. Artikel 3 van de statuten van eiseres luidt als volgt:
1. De Stichting heeft ten doel het behouden en verbetering van de natuur, het landschap en de leefomgeving in het Nationaal Landschap Zuid-Limburg.
2. De Stichting tracht haar doel onder meer te bereiken door ondersteuning burgerinitiatieven met hetzelfde doel, publicaties op (sociale) media en beleggen bijeenkomsten, voeren van politieke en gerechtelijke procedures.
10. De rechtbank is van oordeel dat onderhavig handhavingsverzoek valt binnen de doelstelling van eiseres. Met betrekking tot haar feitelijke werkzaamheden is in bezwaar (pleitnota voor de hoorzitting) en ter zitting van de rechtbank aangegeven waaruit deze bestaan: o.a. verschillende publicaties, adviezen aan bewoners en instellingen over zaken die passen binnen de doelstelling van eiseres en het voeren van (juridische) procedures om haar doelstellingen te bereiken. De rechtbank is van oordeel dat deze activiteiten zijn gericht op het behouden c.q. verbeteren van de natuur, het landschap en de leefomgeving in het Nationaal Landschap Zuid-Limburg. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat niet gezegd kan worden dat het handhavingsverzoek, zoals omschreven onder rechtsoverweging 1, niet zou aansluiten bij de feitelijke werkzaamheden en doelstelling van eiseres.
11. Op grond van voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat verweerder eiseres ten onrechte niet als belanghebbende heeft aangemerkt en het bezwaar om die reden ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
12. Met betrekking tot de vraag of onderhavig handhavingsverzoek voldoende concreet is overweegt de rechtbank het volgende.
13. De rechtbank is van oordeel dat de aanhef van het handhavingsverzoek (pagina 1) weliswaar algemeen is, maar dat dit in de daarop volgende pagina’s nader wordt geconcretiseerd. Zo wordt op pagina 18/19 gesteld dat de dwarsdam in de voorde benedenstrooms de Slenakerbrug niet is aangelegd conform de vergunning. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat hier ook onderzoek naar is verricht en dat niet is gebleken van een overtreding.
14. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het (gehele) handhavingsverzoek onvoldoende concreet zou zijn en het bezwaar om die reden ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Conclusie
15. Uit het voorgaande volgt dat het beroep van eiseres op de onderdelen van het belanghebbend zijn en de concreetheid van het handhavingsverzoek gegrond is, het bestreden besluit in zoverre voor vernietiging in aanmerking komt en verweerder alsnog inhoudelijk dient te beslissen op het handhavingsverzoek. Voor het overige is het beroep van eiseres ongegrond.
16. Omdat de rechtbank het beroep (deels) gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep van eiseres gegrond voor zover dat ziet op
de onderdelen van het zijn van belanghebbende en de concreetheid van het
handhavingsverzoek;
- vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming
van deze uitspraak;
- verklaart het beroep van eiseres voor het overige ongegrond.
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354,- aan eiseres te
vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.G.H. Seerden, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.W. Seylhouwer, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
9 december 2020.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 9 december 2020

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.