In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een geschil over de terugvordering van een waarborgsom na beëindiging van een huurovereenkomst. De eisende partijen, [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2], hebben een huurovereenkomst gesloten met de gedaagde partij, [gedaagde partij], waarbij een waarborgsom van € 1.400,00 is betaald. Na beëindiging van de huurovereenkomst heeft de gedaagde partij een groot deel van de waarborgsom ingehouden, met het argument dat er schade aan het gehuurde was en dat de huurder verantwoordelijk was voor herstelkosten. De eisende partijen stellen echter dat er geen voorinspectie heeft plaatsgevonden, wat in strijd is met de huurovereenkomst en de algemene bepalingen. Hierdoor hebben zij niet de kans gekregen om eventuele gebreken te herstellen voordat de woning werd opgeleverd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde partij niet het recht had om de volledige waarborgsom in te houden, omdat de voorinspectie niet heeft plaatsgevonden. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde partij slechts die kosten mocht verrekenen die de huurder ook daadwerkelijk had moeten maken om het gehuurde in de juiste staat op te leveren. De rechtbank heeft de vordering van [eisende partij sub 2] tot terugbetaling van de waarborgsom toegewezen, met inachtneming van een bedrag dat in mindering mocht worden gebracht voor gemaakte kosten. De vordering van [eisende partij sub 1] werd afgewezen, omdat hij geen contractpartij was in de huurovereenkomst.
De rechtbank heeft de gedaagde partij veroordeeld tot betaling van € 1.321,53 aan [eisende partij sub 2], vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de gedaagde partij in de proceskosten veroordeeld. De vorderingen van [eisende partij sub 1] zijn afgewezen, en hij is veroordeeld in de kosten van de procedure.