ECLI:NL:RBLIM:2020:9822

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 december 2020
Publicatiedatum
11 december 2020
Zaaknummer
8476415 \ CV EXPL 20-1847
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van non-concurrentiebeding en relatiebeding in arbeidsovereenkomst na verzet

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 9 december 2020 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De zaak betreft een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tussen de besloten vennootschap Partners in Techniek B.V. en een werknemer, waarin een non-concurrentiebeding en een relatiebeding waren opgenomen. De werknemer kwam in verzet tegen een eerder verstekvonnis van 19 februari 2020, waarin hij werd veroordeeld tot het naleven van deze bedingen. De kantonrechter oordeelde dat de motivering van de bedingen onvoldoende was, zoals vereist door artikel 7:653 van het Burgerlijk Wetboek. De rechter vernietigde zowel het non-concurrentiebeding als het relatiebeding, omdat de noodzaak van deze bedingen niet voldoende was onderbouwd. De kantonrechter concludeerde dat de vorderingen van de BV, die voortvloeiden uit de vermeende schending van deze bedingen, ongegrond waren. De BV werd veroordeeld in de kosten van de procedure, en het eerdere verstekvonnis werd vernietigd.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8476415 \ CV EXPL 20-1847
Vonnis van de kantonrechter van 9 december 2020
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PARTNERS IN TECHNIEK B.V.,
kantoorhoudende Vliegveldweg 162,
6199 AD Maastricht-Airport (beek).
gevestigd te Maastricht-Airport,
eisende partij,
gedaagde partij in verzet,
gemachtigde mr. L.M.J. Corvers, ARAG,
tegen:
[gedaagde partij, eisende partij in verzet],
wonend [adres] ,
[woonplaats] ,
gedaagde partij,
eisende partij in verzet,
procederende in persoon,
Partijen worden hierna (ook) ‘de BV’ en ‘ [gedaagde partij, eisende partij in verzet] ’ worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het door deze rechtbank op 19 februari 2020 tussen de BV en [gedaagde partij, eisende partij in verzet] bij verstek gewezen vonnis onder zaaknummer / rolnummer 8255478\ CV EXPL 20-160
  • de verzetdagvaarding met producties
  • de incidentele akte van onbevoegdheid met producties
  • de conclusie van antwoord in het incident
  • het vonnis van 17 juni 2020, waarbij [gedaagde partij, eisende partij in verzet] ontvankelijk werd verklaard in diens verzet en de BV werd veroordeeld in de kosten van het incident
  • de conclusie van antwoord in oppositie met producties
  • een akte wijziging eis
  • de conclusie van repliek in oppositie met producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 9 april 2018 hebben partijen een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (één jaar) gesloten.
2.2.
In deze arbeidsovereenkomst (productie 2 bij de oorspronkelijke dagvaarding) zijn (voor zover hier van belang) de volgende bepalingen opgenomen:

1.Indiensttreding

De werknemer treedt met ingang van 9 april 2018 in dienst van de werkgever in de functie ‘ [functie] ’. Werknemer verricht in zijn functie al die werkzaamheden, die naar het in de onderneming geldende gebruik daaronder worden begrepen, alsmede in redelijkheid op te dragen werkzaamheden in het bedrijfsbelang. Werknemer verklaart zich uitdrukkelijk bereid om zich flexibel op te stellen.

(…)

11.Geheimhoudingsplicht

Werknemer is verplicht om zowel tijdens de duur van de arbeidsovereenkomst als na afloop daarvan strikte geheimhouding te betrachten en op geen enkele wijze aan derden, direct of indirect in welke vorm en op welke wijze ook, enige mededeling te doen van of over enige bijzonderheid die werkgever betreft of daarmee verband houdt. Deze geheimhoudingsplicht omvat eveneens alle gegevens van klanten, opdrachtgevers of andere relaties van werkgever, waarvan werknemer uit hoofde van zijn functie kennis neemt.

(…)

13.Relatiebeding

Partijen zijn zich zeer bewust dat deze overeenkomst een arbeidsovereenkomst is voor bepaalde tijd. Desondanks hebben partijen alvorens ondertekening van deze arbeidsovereenkomst met elkaar gesproken over het bedrijfsbelang en de specifieke bedrijfsinformatie, kennis dan wel kunde die werknemer vanuit haar functie eigen maakt. Het is daarom dat dit beding is opgenomen en derhalve is het de werknemer verboden na het eindigen van het dienstverband, om op enige wijze direct of indirect zakelijk contacten te onderhouden met relaties van werkgever, gedurende een periode van 2 jaar.

14. Non Concurrentiebeding

Partijen zijn zich zeer bewust dat deze overeenkomst een arbeidsovereenkomst is voor bepaalde tijd. Desondanks hebben partijen alvorens ondertekening van deze arbeidsovereenkomst met elkaar gesproken over het bedrijfsbelang en de specifieke kennis dan wel kunde die werknemer vanuit haar functie eigen maakt. Het is daarom dat dit beding is opgenomen en derhalve is het de werknemer – zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de werkgever – niet toegestaan, zowel gedurende het dienstverband als ook na het eindigen van de arbeidsovereenkomst binnen het in dit beding aangegeven geografisch gebied in enige vorm een onderneming gelijk of gelijksoortig aan die van werkgever te vestigen, of daarvoor op enigerlei wijze werkzaam te zijn of indirect betrokken te zijn bij activiteiten die gelijk of gelijksoortig zijn aan de activiteiten van de werkgever of aan haar gelieerde ondernemingen. Dit verbod geldt voor een periode van één jaar na het eindigen van de arbeidsovereenkomst. Dit beding heeft betrekking op het volgende geografisch gebied: 100 km rondom Vestiging Limburg rekenend vanaf postcode 6199 AD en 100 km rondom vestiging Breda rekenend vanaf postcode 4822 NJ.
Het Non Concurrentiebeding is in dit contract opgenomen omdat werknemer uit hoofde van zijn functie directe kennis en kunde vergaard dan wel toegang heeft tot specifieke informatie t.b.v. het bestaansrecht van werkgever. Indien werkgever deze kennis en kunde niet veilig stelt middels dit beding dan wordt het voortbestaan van werkgever direct negatief aangetast.

15.Boetebeding

1. Ingeval van niet-nakoming van de artikelen 11 t/m 14, kan werkgever een zonder voorafgaande waarschuwing of ingebrekestelling direct opeisbare boete van € 5.000 per overtreding per artikel opleggen. Daarenboven wordt deze boete vermeerderd met € 500 voor iedere week dat de overtreding voor iedere week dat de overtreding voortduurt. Het opleggen van een boete laat het recht van werkgever op schadevergoeding onverlet, voor zover zijn schade het boetebedrag overschrijdt.

2. Partijen komen uitdrukkelijk overeen, zulks in afwijking van artikel 7:650 leden 3, 4 en 5 BW; dat de bestemming van de in dit artikel bedoelde boete niet behoeft te worden vermeld, dat deze boete middellijk of onmiddellijk tot persoonlijk voordeel van de werkgever mag strekken, dat de boete, door werknemer binnen één week is verschuldigd of door het enkele feit van overtreding verschuldigd, op een hoge bedrag is vastgesteld dan haar in geld vastgesteld loon voor een halve dag.
2.3.
In de onderling overleg is de arbeidsovereenkomst tussentijds beëindigd per 1 maart 2019. Partijen hebben daartoe een vaststellingsovereenkomst opgesteld (productie 5 bij de oorspronkelijke dagvaarding).
In deze vaststellingsovereenkomst is (voor zover hier van belang) het volgende opgenomen:

7.Geheimhoudingsverplichting/ mededelingen

In goed overleg zullen partijen afspreken welke mededelingen met betrekking tot de beëindiging van de arbeidsovereenkomst zij zowel binnen als buiten de organisatie van werkgever zullen doen. Partijen zullen zich niet negatief over elkaar uitlaten.
De opgenomen artikelen in het contract te weten; artikel 11, artikel 13, artikel 14 en artikel 15 betreffende; boete beding, van het getekende contract d.d. 09-04-2018 welke als kopie nogmaals aan werknemer is overhandigd, blijven van kracht ook na beëindiging van het contract blijven genoemde bedingen en artikelen zoals deze zijn opgenomen in het arbeidscontract getekend d.d. 09-04-2018. Dit is zowel in deze overeenkomst als mondeling met werknemer afgesproken.

3.Het geschil

3.1.
[gedaagde partij, eisende partij in verzet] is in verzet gekomen van het tegen hem als gedaagde gewezen verstekvonnis van 19 februari 2020 onder zaaknummer 8255478 CV EXPL 20-160, met de volgende veroordelingen, uitvoerbaar bij voorraad, ten nadele van [gedaagde partij, eisende partij in verzet] :
1. verklaart voor recht dat gedaagde partij het geheimhoudings-, het concurrentie- alsmede het relatiebeding overtreedt,
2. veroordeelt gedaagde partij om de overtreding van het geheimhoudings-, het concurrentie- alsmede het relatiebeding te staken en gestaakt te houden onder verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag of per deel van een dag dat gedaagde partij in gebreke blijft aan dit vonnis te voldoen, met een maximum van € 100.000,00,
3. veroordeelt gedaagde partij om aan eisende partij tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 96.500,00, te meerderen met de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de onderliggende verbeurde contractuele boetes tot aan de dag van volledige betaling,
4. veroordeelt gedaagde partij in de kosten van de procedure aan de zijde van eisende partij gevallen en aan die zijde tot op heden begroot op een bedrag van € 1.806,75, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5. veroordeelt gedaagde partij onder de voorwaarde dat deze niet binnen 2 weken na aanschrijving door eisende partij volledig aan bovenstaande veroordelingen voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 120,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag van volledige betaling,
3.2.
Bij verzetdagvaarding vordert De [gedaagde partij, eisende partij in verzet] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, hem als goed opposant te verklaren, hem te ontheffen van de veroordeling uitgesproken in voormeld verstekvonnis, met veroordeling van de BV en opnieuw rechtdoende de BV alsnog in haar vorderingen niet ontvankelijk te verklaren, althans deze aan haar te ontzeggen als zijnde ongegrond en/of onbewezen, met veroordeling van de BV in de kosten van het verstek en deze procedure voor zover deze na heden zullen vallen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

wijziging van eis

4.1.
Eerst bij akte van 28 augustus 2020 wenst de BV zijn eis, als geformuleerd in de oorspronkelijke dagvaarding, te wijzigen. Anders dan de BV daarbij aanvoert, gaat het hierbij om veel meer dan slechts een ‘cosmetische’ wijziging.
De kantonrechter laat deze wijziging in een dermate laat stadium van de procedure niet toe, wegens strijd met een goede procesorde.
geheimhoudingsplicht
4.2.
De BV stelt in de oorspronkelijke dagvaarding (onder randnummer 17) dat [gedaagde partij, eisende partij in verzet] de contractueel overeengekomen geheimhoudingsverplichting heeft geschonden. Aan boetes vordert de BV een bedrag van € 30.000,00. De onderbouwing van deze vordering betreft slechts één zin. Er zou sprake zijn van – zo begrijpt de kantonrechter – zes overtredingen, waarbij onder meer wordt teruggegrepen op het onder randnummer 15 van de oorspronkelijke dagvaarding (betreffende het gestelde schenden van het relatiebeding) geopperde vermoeden dat ‘
het niet anders (kan) dan dat gedaagde deze kandidaten is gaan benaderenom
over te stappen, én hun hierbij gunstiger arbeidsvoorwaarden heeft geboden.’
4.3.
Deze blote stelling wordt echter nergens onderbouwd. Dit geldt ook voor het gestelde verwijt dat [gedaagde partij, eisende partij in verzet]
‘een mailinglist’heeft meegenomen en dat
‘het vermoeden bestaat dat ook prijzen en andere vertrouwelijke gegevens zijn meegenomen door gedaagde’.
Het ‘hoe, wanneer en waar’ ontbreekt hier geheel. [gedaagde partij, eisende partij in verzet] betwist dit ook. Niet wordt uitgelegd door de BV en nog minder onderbouwd op welke wijze [gedaagde partij, eisende partij in verzet] deze informatie dan
aan derden(als bedoeld in het beding) zou hebben verstrekt. Bij conclusie van antwoord in oppositie wijst de BV er onder 27 nog wel op dat
‘ [gedaagde partij, eisende partij in verzet] vanuit DMtl de diensten/ kandidaten aanbiedt tegen lagere tarieven´maar ook dit wijst niet zonder meer op een schending van de geheimhoudingsplicht.
Dit deel van de vordering sneuvelt dan ook bij gebrek aan onderbouwing. De kantonrechter komt niet aan een bewijsopdracht toe.
het non concurrentie beding en het relatiebeding
4.4.
Tussen partijen was een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gesloten. Los van de vraag of het in deze arbeidsovereenkomst opgenomen non concurrentiebeding respectievelijk relatiebeding is geschonden door [gedaagde partij, eisende partij in verzet] , dient eerst de vraag te worden beantwoord of deze bedingen wel rechtsgeldig/ niet nietig zijn. Immers, anders dan de BV in haar conclusie van antwoord in oppositie onder randnummer 7 lijkt te beweren, is het eerder uitzondering dan regel dat bij een dergelijke overeenkomst een dergelijk beding wordt opgenomen. Immers werknemers met een tijdelijk contract én een concurrentiebeding zijn ernstig in het nadeel ten opzichte van werknemers met een contract voor onbepaalde tijd, daar zij na einde van de overeenkomst van bepaalde tijd op zoek moeten naar werk en daar door een concurrentiebeding ernstig in worden belemmerd. Er dienen om die reden dan ook hoge motiveringseisen aan te worden gesteld.
Een dergelijk beding is nietig indien een schriftelijke motivering als bedoeld in het tweede lid van art. 7:653 BW ontbreekt
4.5.
Krachtens jurisprudentie (HR 3 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:364) dient een relatiebeding verder te worden gelijkgesteld aan een concurrentiebeding in de zin van het bepaalde in artikel 7:653 van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW), zodat de hierna volgende overwegingen voor beide bedingen in de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst gelden.
4.6.
Zoals hiervoor in dit vonnis onder 2.2. geciteerd, is in het betreffende non concurrentie beding het volgende als motivering opgenomen (voor het relatiebeding geldt mutatis mutandis hetzelfde):
Desondanks hebben partijen alvorens ondertekening van deze arbeidsovereenkomst met elkaar gesproken over het bedrijfsbelang en de specifieke kennis dan wel kunde die werknemer vanuit haar functie eigen maakt.
(…)
Het Non Concurrentiebeding is in dit contract opgenomen omdat werknemer uit hoofde van zijn functie directe kennis en kunde vergaard dan wel toegang heeft tot specifieke informatie t.b.v. het bestaansrecht van werkgever. Indien werkgever deze kennis en kunde niet veilig stelt middels dit beding dan wordt het voortbestaan van werkgever direct negatief aangetast.
4.7.
Nu er sprake is van een schriftelijke motivering, betekent dit dat het beding op zich niet nietig is. Wat volgt is de vraag of het hier een deugdelijke motivering betreft, een inhoudelijke toets. Het beding blijft immers wel vernietigbaar in de zin van het derde lid van art. 7:653 BW.
4.8.
Uit de motivering moet volgen dat het beding noodzakelijk is vanwege specifiek aangeduide bedrijfs- of dienstbelangen. Daaraan worden hoge eisen gesteld (zo volgt ook uit de wetsgeschiedenis). De hiervoor geciteerde motivering is in dusdanig algemene termen opgesteld, dat de kantonrechter daaruit niet kan opmaken wélke bedrijfs- of dienstbelangen dienen te worden beschermd en waarom dit noodzakelijk zou zijn, gezien ook de functie van [gedaagde partij, eisende partij in verzet] .
4.9.
Met [gedaagde partij, eisende partij in verzet] is de kantonrechter dan ook van oordeel dat deze zeer algemeen geformuleerde motivering de norm van art. 7:653 lid 3, sub a BW niet haalt. Onder de randnummers 29 en 30 van de oorspronkelijke dagvaarding en 3 en 4 van haar conclusie van antwoord in oppositie tracht de BV deze noodzaak enigszins nader te specificeren, doch deze uitbreiding/ nadere specificering weegt niet mee in de beoordeling van de schriftelijke motivering van het beding in de arbeidsovereenkomst. Deze laatste is immers bepalend voor de deugdelijkheid daarvan.
4.10.
De kantonrechter acht deze bedingen volstrekt ondeugdelijk gemotiveerd en vernietigt het non concurrentiebeding én het relatiebeding, zoals opgenomen in de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst (hiervoor in dit vonnis onder 2.2. geciteerd). De daarop gebaseerde boetes zijn dan ook onterecht gevorderd.
vaststellingsovereenkomst
4.11.
Onder randnummer 27 van de oorspronkelijke dagvaarding betoogt de BV vervolgens dat er geen beroep meer kan worden gedaan op de hiervoor bedoelde toets van art. art. 7:653 lid 3 BW inzake de (on)deugdelijke motivering van een dergelijk beding, nu partijen deze bedingen ook (of nogmaals) in de door hen gesloten vaststellingsovereenkomst tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst hebben opgenomen. Met betrekking tot deze vaststellingsovereenkomst geldt dan immers contractvrijheid, aldus de BV.
Dit is onjuist. In de vaststellingsovereenkomst (zoals hiervoor in dit vonnis geciteerd onder 2.3.) wordt slechts nadrukkelijk verwezen naar de eerder in de arbeidsovereenkomst opgenomen bedingen, zodat reeds om die reden een inhoudelijke toets in de zin van art. 7:653 lid 3 BW aan de orde blijft.
onrechtmatige daad
4.12.
In het geval de kantonrechter al zou besluiten dat er geen sprake is van rechtsgeldige bedingen, voert de BV subsidiair aan dat [gedaagde partij, eisende partij in verzet] dan in ieder geval onrechtmatig heeft gehandeld. Hiertoe stelt de BV onder meer dat [gedaagde partij, eisende partij in verzet]
met de gebruikmaking van de kennis en gegevens over en van klanten deze klanten stelselmatig (minimaal 6 maal in ruim een maand tijd) in grote mate actief heeft benaderd, dat hij gegevens tijdens zijn dienstverband heeft doorgesluisd naar zijn privémail, dat het vermoeden bestaat dat er sprake is van oneerlijke concurrentie doordat [gedaagde partij, eisende partij in verzet] die kennis heeft van de tarieven die gelden bij de BV misbruikt om zo klanten en kandidaten (te) bewegen over te stappen en dat [gedaagde partij, eisende partij in verzet] zich negatief over de BV zou hebben uitgelaten bij diverse klanten(randnummers 18, 19 en 20 van de oorspronkelijke dagvaarding).
4.13.
Ook deze stelling sneuvelt bij gebrek aan enige onderbouwing. [gedaagde partij, eisende partij in verzet] betwist de aantijgingen gemotiveerd. De BV legt vervolgens niet uit en onderbouwt niet op welke wijze er dan door [gedaagde partij, eisende partij in verzet] ‘stelselmatig’ actief klanten worden benaderd. Het doorzenden van mails (aan een privé-mail- adres) is op zich nog niet onrechtmatig. Een vermoeden is niet meer dan dat, zodat de kantonrechter bij gebrek aan onderbouwing al niet tot de vaststelling kan komen dat [gedaagde partij, eisende partij in verzet] kennis ‘misbruikte’ om klanten en kandidaten te bewegen ‘over te stappen’. Dat [gedaagde partij, eisende partij in verzet] , tenslotte, ’zich negatief’ bij ‘diverse’ klanten over de BV zou hebben uitgelaten, wordt evenmin onderbouwd, anders dan door te verwijzen naar ene mevrouw [naam] van het bedrijf [bedrijf] te [vestigingsplaats] . Wanneer dit zou zijn gebeurd wordt verder niet ingevuld. Een verklaring van deze mevrouw [naam] is niet in het geding gebracht, anders dan (eerst bij conclusie van antwoord in oppositie onder randnummer 22) een opname van een telefoongesprek (waaruit de kantonrechter overigens ook niet kan afleiden dat [gedaagde partij, eisende partij in verzet] de BV stelselmatig zwart maakt) (productie 21 zijdens de BV).
Nu de BV niet heeft voldaan aan de op haar rustende stelplicht, passeert de kantonrechter ook deze stelling. Een bewijsopdracht is niet meer aan de orde.
verstekvonnis
4.14.
Alhoewel de verzetdagvaarding nog door de toenmalige gemachtigde van [gedaagde partij, eisende partij in verzet] , mr. Creusen, is ingediend, heeft deze later in de procedure (bij bericht van 4 september 2020) laten weten niet langer als advocaat van [gedaagde partij, eisende partij in verzet] op te treden. [gedaagde partij, eisende partij in verzet] heeft daarop - nadat hem daartoe tot tweemaal toe uitstel was verleend - zelf op de rolzitting van 7 oktober 2020 een (korte) reactie ingediend met bijlagen, gedateerd 1 oktober 2020 en ter zitting door [gedaagde partij, eisende partij in verzet] ondertekend.
De kantonrechter heeft dit stuk geaccepteerd en verder geduid als conclusie van repliek in oppositie, het laatste stuk in deze procedure. [gedaagde partij, eisende partij in verzet] spreekt hierin (onder meer) zijn verbazing uit dat in deze kwestie een verstekvonnis is gewezen. De kantonrechter wijst hem daartoe op het bepaalde in art. 139 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna ‘Rv’), waar is bepaald dat als een gedaagde niet in een procedure verschijnt en vervolgens verstek tegen hem wordt verleend, deze vordering volledig wordt toegewezen, tenzij de vordering de kantonrechter onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Van dit laatste was in casu op voorhand geen sprake.
4.15.
Het niet verschijnen in een procedure blijft in beginsel voor risico van [gedaagde partij, eisende partij in verzet] als gedaagde zelf. Er is dan ook geen sprake van ‘een bewust of per ongeluk gemaakte fout’ zoals [gedaagde partij, eisende partij in verzet] daar plots in zijn laatste reactie lijkt te opperen. De kantonrechter neemt aan dat ook de voormalige gemachtigde van [gedaagde partij, eisende partij in verzet] hem op de gevolgen van de hiervoor aangehaalde (verstek)bepaling heeft gewezen. [gedaagde partij, eisende partij in verzet] geeft niet aan wat hij met deze verder niet onderbouwde opmerking wenst te bereiken, zodat de kantonrechter dit maar laat voor wat het is.
4.16.
Door het eerdere verstekvonnis te executeren (beslag te leggen) liep de BV het risico dat haar vorderingen in deze verstekprocedure alsnog zouden worden afgewezen en haar vorderingen en daarop gebaseerde beslagen ongegrond zouden blijken te zijn.
4.17.
Overigens wijst de kantonrechter er ook op dat [gedaagde partij, eisende partij in verzet] veel eerder via een door hem tegen de BV aan te spannen kort geding procedure (een executiegeschil in de zin van art. 438 lid 2 Rv) had kunnen trachten de verdere executie van dit verstekvonnis door de BV te schorsen in afwachting van de uitkomst van deze verstekprocedure, waarvoor hij kennelijk om verder onbekend gebleven redenen niet heeft gekozen.
4.18.
[gedaagde partij, eisende partij in verzet] stelt dat het doorzetten van de executie van het verstekvonnis door de BV ondanks protest zijnerzijds ‘crimineel gedrag’ betreft. Hij lijkt op die grond in het door hem persoonlijke opgestelde stuk (door de kantonrechter aangeduid als conclusie van repliek in oppositie) ook nog een verder niet onderbouwde vordering tegen de BV in te willen stellen wegens ‘emotioneel en psychisch lijden’ van hem en zijn gezin.
Het instellen van een dergelijke (tegen)vordering had in deze procedure echter reeds bij dagvaarding in verzet moeten plaatsvinden (art. 146 lid 2 Rv), zodat de kantonrechter reeds om die reden deze vordering buiten beschouwing dient te laten. Het staat [gedaagde partij, eisende partij in verzet] echter verder vrij om in een door hem te starten procedure alsnog de door hem te stellen geleden schade te vorderen.
kosten van de procedure
4.19.
Nu het verstekvonnis zal worden vernietigd en de vorderingen van de BV alsnog worden afgewezen, zal de BV worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten van het uitbrengen van de verzetdagvaarding dienen echter krachtens het bepaalde in art. 141 Rv voor rekening van [gedaagde partij, eisende partij in verzet] te blijven. Daarnaast heeft de gemachtigde van [gedaagde partij, eisende partij in verzet] tussentijds gedesisteerd, waarna [gedaagde partij, eisende partij in verzet] in persoon verder procederend een conclusie van repliek in oppositie heeft genomen. Daarmee rekening houdende worden de kosten van deze procedure begroot op € 721,00 (1 x tarief € 721,00) aan salaris gemachtigde

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart het verzet van [gedaagde partij, eisende partij in verzet] gegrond,
5.2.
vernietigt het door de kantonrechter te Maastricht op 19 februari 2020 onder zaaknummer 8255478 CV EXPL 20-160 tussen de BV als eiseres en [gedaagde partij, eisende partij in verzet] als gedaagde gewezen verstekvonnis,
en
opnieuw rechtdoende:
5.3.
wijst de vorderingen van de BV af,
5.4.
veroordeelt de BV tot betaling aan [gedaagde partij, eisende partij in verzet] van de kosten van de verzetprocedure, die tot de uitspraak van dit vonnis worden begroot op € 721,00
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken.