ECLI:NL:RBLIM:2020:9875

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 december 2020
Publicatiedatum
14 december 2020
Zaaknummer
C/03/261006 / HA ZA 19-117
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksgemeenschap en ontvankelijkheid van de rechtbank in een echtscheidingsprocedure met betrekking tot maritaal beslag en Thaise vaststellingsovereenkomst

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een geschil tussen twee partijen, [eiser] en [gedaagde], die in 1994 in wettelijke gemeenschap van goederen zijn gehuwd. De rechtbank heeft op 9 december 2020 uitspraak gedaan in een procedure die voortvloeit uit een verzoek tot echtscheiding dat door [gedaagde] in 2013 is ingediend. De zaak draait om de verdeling van de huwelijksgemeenschap, waarbij [eiser] vorderingen heeft ingesteld met betrekking tot de verdeling van bankrekeningen en polissen, en de opheffing van conservatoir maritaal beslag dat door [gedaagde] was gelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de huwelijksgemeenschap op 3 januari 2013 is ontbonden, de datum waarop het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend. De rechtbank heeft geoordeeld dat [eiser] ontvankelijk is in zijn vorderingen, ondanks het verweer van [gedaagde] dat er een Thaise vaststellingsovereenkomst zou zijn die verdere juridische stappen uitsloot. De rechtbank heeft de saldi van verschillende bankrekeningen en de (afkoop)waarden van polissen verdeeld, waarbij [gedaagde] is veroordeeld tot betaling van een bedrag aan [eiser]. Tevens is het conservatoir maritaal beslag opgeheven, en zijn de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer / rolnummer: C/03/261006 / HA ZA 19-117
Vonnis van 9 december 2020
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. L.W.M. Hendriks,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. C.C.B. Breij.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 9
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 3
  • de rolbeslissing van deze rechtbank van 20 mei 2020
  • de afzonderlijke akten uitlating van [eiser] en [gedaagde]
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Het na dupliek gedane verzoek van [eiser] om nog een akte te mogen nemen, is afgewezen omdat het niet was gemotiveerd. [gedaagde] heeft vonnis gevraagd, waarna vonnis is bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde] zijn op 15 augustus 1994 in Gulpen met elkaar in wettelijke gemeenschap (hierna: huwelijksgemeenschap) gehuwd.
2.2.
Bij alhier op 3 januari 2013 ingediend verzoekschrift heeft [gedaagde] verzocht om de echtscheiding tussen partijen uit te spreken.
2.3.
Na daartoe verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg te hebben verkregen, heeft [gedaagde] bij exploot van 7 januari 2013 ten laste van [eiser] conservatoir maritaal derdenbeslag laten leggen onder de Rabobank te Nuth op rekeningnummers [rekeningnummer 1] , [rekeningnummer 2] , [rekeningnummer 3] , [rekeningnummer 4] , [rekeningnummer 5] en [rekeningnummer 6] alsook onder de SNS Bank op rekeningnummers [rekeningnummer 7] en [rekeningnummer 8] .
2.4.
Bij tijdig ingeschreven beschikking van 14 augustus 2013 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De rechtbank heeft partijen tevens bevolen over te gaan tot verdeling van hun gemeenschap ten overstaan van een notaris.
2.5.
Op 19 november 2014 zijn [eiser] als eiser en [gedaagde] , haar moeder en haar broer als gedaagden ten overstaan van de
Juvenile and Family Court of Khon Kaen Province(Thailand) een
compromise agreementmet als “
subject: Marriage Property, Joint Owner, Marriage Property Division” (productie 2 antwoord) – voor zover thans van belang – overeengekomen dat de drie gedaagden aan [eiser] nader gespecificeerde stukken land in Thailand zouden overdragen (
clause 1).
In /,
clause 3staat het volgende:

The Plaintiff and all three Defendants agreed to Clause 1. in all respects...
Clause 3. The Plaintiff and all three Defendants agreed to the terms and conditions provided in the Clause 1. and did not desire anymore to take legal proceedings or press the claims against the other Party.
2.6.
Bij brief van 18 augustus 2015 (productie 7 dagvaarding) heeft [naam] , werkzaam bij De Scheidingsplanner te Maastricht, op verzoek en in opdracht van [eiser] aan (de advocaat van) [gedaagde] – kort gezegd – geschreven dat in de beschikking van de rechtbank Limburg is bepaald dat partijen dienen over te gaan tot verdeling van hun gemeenschap ten overstaan van een notaris, maar dat tot dan toe [gedaagde] niet heeft meegewerkt aan de uitvoering daarvan. Volgens [eiser] was de te verdelen gemeenschap op 3 januari 2012 [de rechtbank leest en begrijpt hier: 2013] als volgt samengesteld:
  • Rabobank Effectenrekening met rekeningnummer [rekeningnummer 6] : € 10.000,00,
  • Rabo Totaalrekening met rekeningnummer [rekeningnummer 1] : € 1.339,00,
  • Rabo ToekomstSparen met rekeningnummer [rekeningnummer 5] (70% van € 4.938,53 in
verband met belastinglatentie:) € 3.456,97,
  • SNS LijfrenteSparen (70% van € 7.608,66 in verband met belastinglatentie): € 5.326,06,
  • Rabobank met rekeningnummer [rekeningnummer 9] : € 41.977,88,
  • Rabobank met rekeningnummer [rekeningnummer 2] : € 1.230,00.
Het totaal te verdelen saldo bedraagt derhalve € 63.329,91, waarvan ieder de helft toekomt, zijnde € 31.664,96. Omdat [gedaagde] op 3 januari 2013 € 43.177,88 heeft onttrokken aan de Rabobankrekening eindigend op [rekeningnummer 1] heeft [eiser] een vordering op haar van € 11.512,93. [gedaagde] dient dit binnen 10 dagen te voldoen. Ook dient [gedaagde] de beslagleggingen op de diverse rekeningen op te (laten) heffen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. [gedaagde] veroordeelt om aan [eiser] te betalen € 11.512,93 + p.m.;
2. [gedaagde] veroordeelt om de gelegde beslagen op te (laten) heffen, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag, met een maximum van € 10.000,00 voor iedere dag na betekening van onderhavig vonnis dat [gedaagde] zulks nalaat;
3. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van de onderhavige procedure met inbegrip van de nakosten en met bepaling dat [gedaagde] wettelijke rente over deze proceskosten verschuldigd is, indien zij deze niet binnen veertien dagen na de uitspraak van het in deze te wijzen vonnis heeft voldaan, althans een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid?

4.1.
[gedaagde] stelt dat partijen op 19 november 2014 ten overstaan van een Thais gerecht al een
compromise agreementzijn overeengekomen (productie 2 [gedaagde] ) – dat volgens [gedaagde] te vergelijken is met een Nederlandse vaststellingsovereenkomst – waarin is opgenomen dat partijen “
(...) did not desire anymore to take legal proceedings or press the claims against the other Party. (...)”. Hieruit blijkt volgens [gedaagde] dat partijen de bedoeling hadden om na het tekenen van de
compromise agreementgeen enkele rechtelijke procedure meer te zullen voeren en geen vordering meer jegens elkaar te zullen instellen.
4.2.
Voorop gesteld moet worden dat dat gelet op het bepaalde in artt. 3:178 lid 1 juncto 3:185 BW ieder der deelgenoten te allen tijde verdeling van een gemeenschappelijk goed kan vorderen, tenzij uit de aard van de gemeenschap of uit het in de volgende leden bepaald anders voortvloeit. Dit betekent dus dat niet zonder meer de zinsnede “
(...) did not desire anymore to take legal proceedings or press the claims against the other Party. (...)” moet betekenen dat daarmee de volledige gemeenschap is gedeeld. Uit de
compromise agreementvan 19 november 2014 blijkt niet dat hetgeen partijen daarin zijn overeengekomen óók heeft te gelden voor de Nederlandse goederen van de inmiddels ontbonden, maar nog te verdelen huwelijksgemeenschap: partijen hebben daarin immers geen beding van finale kwijting over en weer opgenomen, maar slechts een
wensuitgesproken om geen verdere juridische procedures of vorderingen jegens de andere partij aan te spannen. Verder heeft [gedaagde] niet weersproken dat de (saldi van de) door [eiser] bij dagvaarding opgesomde gemeenschappelijke bankrekeningen tot op heden nog niet tussen hen zijn verdeeld en heeft [gedaagde] erkend dat partijen al geruime tijd met hun wederzijdse advocaten in overleg zijn om tot de beslechting van het onderhavige geschil te komen (laatstelijk tijdens een vierbespreking die plaatsvond op 27 juni 2019), maar dat het partijen niet is gelukt om tot een minnelijke regeling van het geschil te komen (sub 1.2. conclusie van antwoord). Uit het voorgaande volgt dat [eiser] in zijn onderhavige vordering, zijnde een verdelingsvordering in de zin van voornoemde artikelen, kan worden ontvangen. Het niet-ontvankelijkheidsverweer van [gedaagde] faalt dan ook.
Uitgangspunten (wijze van) verdeling
4.3.
Partijen hebben in het kader van de echtscheidingsprocedure en ook daarna geen overeenstemming kunnen bereiken over de (wijze van) verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap. De rechtbank zal daarom hierna achtereenvolgens de (wijze van) verdeling van de tot de huwelijksgemeenschap behorende vermogensbestanddelen vaststellen. In dit verband merkt de rechtbank op dat de rechter die de verdeling vaststelt, enige mate van vrijheid geniet, niet is gebonden aan hetgeen partijen over en weer hebben gevorderd en niet expliciet behoeft in te gaan op hetgeen partijen aanvoeren.
4.4.
Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat tussen partijen een wettelijke
gemeenschap bestond, hetgeen in beginsel meebrengt dat die gemeenschap op grond van art. 1:94 BW (tekst tot 1 januari 2018) alle bij aanvang aanwezige of nadien – tot het moment van ontbinding – verkregen goederen en alle op het moment van ontbinding aanwezige schulden van de echtgenoten omvat, ongeacht door wie ze zijn verkregen of door wie ze zijn aangegaan. Bij de verdeling van de ontbonden gemeenschap hebben partijen op grond van het bepaalde in art. 1:100 BW (oud) in beginsel een gelijk aandeel in die ontbonden gemeenschap. Van deze hoofdregel kan slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden worden afgeweken.
Peildatum omvang en samenstelling huwelijksgemeenschap
4.5.
Art. 1:99 BW is met ingang van 1 januari 2012 gewijzigd. Sinds de inwerkingtreding van de Wet aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen op 1 januari 2012 wordt de huwelijksgemeenschap in geval van echtscheiding ontbonden op het tijdstip van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding en niet meer zoals voorheen op het moment van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Nu het verzoekschrift tot echtscheiding op 3 januari 2013 is ingediend, is de huwelijksgemeenschap op die datum ontbonden en dient deze datum als peildatum voor de vaststelling van de omvang en samenstelling van de huwelijksgemeenschap te worden gehanteerd.
Peildatum waardering vermogensbestanddelen
4.6.
Ten aanzien van de peildatum voor de waardering van de tot de huwelijksgemeenschap behorende vermogensbestanddelen, stelt de rechtbank voorop dat de hoofdregel is dat het tijdstip van de verdeling (zijnde de dag dat de echtgenoten de verdelingshandeling verrichten zoals bedoeld in art. 3:182 BW, of indien de rechter de verdeling vaststelt, de dag waarop deze de verdeling vaststelt (lees: de datum van het vonnis)) heeft te gelden als peildatum voor de waardering. Van deze hoofdregel kan worden afgeweken indien partijen een andere peildatum zijn overeengekomen of indien de rechter van oordeel is dat op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid van de hoofdregel dient te worden afgeweken. [gedaagde] heeft zich niet uitgelaten over de te hanteren peildatum voor de vaststelling van de waarde van de tot de huwelijksgemeenschap behorende vermogensbestanddelen. [eiser] heeft gesteld dat de waarden op 3 januari 2013 dienen te worden vastgesteld. De rechtbank zal in beginsel de datum waarop dit vonnis wordt gewezen hanteren als peildatum voor de vaststelling van de waarde van de tot de huwelijksgemeenschap behorende vermogensbestanddelen. Indien en voor zover de rechtbank ten aanzien van een of een aantal vermogensbestanddelen van oordeel is dat de eisen van redelijkheid en billijkheid met zich brengen dat een andere peildatum dient te worden gehanteerd, dan zal de rechtbank bij de vaststelling van de verdeling van dat vermogensbestanddeel afzonderlijk daarop ingaan.
Verdeling saldi bankrekeningen en (afkoop)waarden polissen
4.7.
De rechtbank begrijpt de vorderingen van [eiser] aldus dat hij in het kader van de
verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap de saldi van de onder 10 bij dagvaarding opgesomde bankrekeningen en de (afkoop)waarden van de daar opgesomde lijfrentepolissen toebedeeld wenst te krijgen, onder veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan hem van € 11.521,93 + p.m. én dat hij opheffing van de conservatoire maritale beslagen door [gedaagde] vordert, kosten rechtens.
4.8.
De rechtbank stelt voorop dat [gedaagde] niet heeft weersproken dat zij op 3 januari
2013 van de gemeenschappelijke Rabobankrekening eindigend op [rekeningnummer 1] een bedrag van
€ 43.177,88 heeft opgenomen. De rechtbank neemt dit als vaststaand aan.
4.9.
[eiser] heeft gesteld dat de volgende saldi op 3 januari 2013 die tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoren, dienen te worden verdeeld:
  • Rabobank Effectenrekening met rekeningnummer [rekeningnummer 6] : € 10.000,00,
  • Rabo Totaalrekening met rekeningnummer [rekeningnummer 1] : € 1.339,00,
  • Rabo ToekomstSparen met rekeningnummer [rekeningnummer 5] (70% van € 4.938,53 in
verband met belastinglatentie: € 3.456,97,
  • SNS Lijfrentesparen (70% van € 7.608,66 in verband met belastinglatentie): € 5.326,06,
  • Rabobank met rekeningnummer [rekeningnummer 9] : € 41.977,88,
  • Rabobank met rekeningnummer [rekeningnummer 2] : € 1.230,00.
Het totaal te verdelen saldo bedraagt derhalve € 63.329,91. Hiervan komt partijen ieder de helft toe, zijnde € 31.664,96. Er moet wel nog rekening worden gehouden met het feit dat [gedaagde] op 3 januari 2013 een bedrag van € 43.177,88 heeft onttrokken.
4.10.
De rechtbank gaat voorbij aan al hetgeen partijen over en weer over Thaise banktegoeden, Thais contante gelden, naar Thailand overgeboekt geld, Thais goud en Thaise grond/land en/of andere gemeenschappelijke vermogensbestanddelen in Thailand (bloot) hebben aangevoerd, nu ter zake niets is gevorderd. Daarnaast is een en ander niet, in elk geval niet voldoende met feiten en omstandigheden nader geconcretiseerd.
4.11.
Het verweer van [gedaagde] dat ziet op de door haar gestelde overbedeling van [eiser] omdat hij Thaise grond/land van haar, haar broer en haar moeder heeft toebedeeld gekregen, faalt, nu zij dienaangaande onvoldoende heeft aangevoerd. Zo heeft zij niet vermeld wat de waarde van de grond/land is, maar heeft zij volstaan met de blote stelling dat [eiser] met het toebedelen van het grondstuk in Thailand is overbedeeld.
4.12.
Er dient een onderscheidt te worden gemaakt tussen de op 3 januari 2013 bestaande te verdelen banksaldi (eindigend op resp. [rekeningnummer 1] , [rekeningnummer 9] en [rekeningnummer 3] ) en de thans te waarderen en te verdelen saldi van de effectenrekening eindigend op [rekeningnummer 6] , toekomstsparenrekening eindigend op [rekeningnummer 5] , de SNS lijfrentespaarrekening en (afkoop)waarden van polissen.
4.13.
De rechtbank zal de saldi van de bankrekeningen eindigend op [rekeningnummer 1] , [rekeningnummer 9] en [rekeningnummer 3] toedelen aan [eiser] , onder veroordeling de helft van de saldi zoals aanwezig op 3 januari 2013 (resp. € 1.339,00, € 41.977,88 en € 1.230,00) aan [gedaagde] te betalen.
4.14.
Nu de saldi van de effectenrekening op [rekeningnummer 6] , de toekomstspaarrekening op [rekeningnummer 5] , de SNS lijfrentesparen en (afkoop)waarden van polissen pas bij dit vonnis verdeeld worden tegen de waarde per datum vonnis, en niet – zoals [eiser] veronderstelt – per waardepeildatum 3 januari 2013, kan de rechtbank bij gebrek aan wetenschap geen concrete saldi en (afkoop)waarden aan [eiser] toedelen. [eiser] heeft immers nagelaten recente saldi van die te verdelen bankrekeningen en (afkoop)waarden van de polissen in het geding te brengen. De rechtbank zal daarom bij dictum de saldi van de betreffende rekeningen en de (afkoop)waarden van de betreffende polissen toedelen aan [eiser] , onder veroordeling de helft hiervan aan [gedaagde] te betalen, zulks onder overlegging van verificatoire bescheiden aan [gedaagde] . Gelet op HR 23 februari 2018 (ECLI:NL:HR:2018:281) zal de rechtbank bepalen dat voor de berekening van de daarop in mindering te brengen belastingvordering ervan moet worden uitgegaan dat de belasting op de peildatum wordt verschuldigd over de op dat tijdstip uitgekeerde afkoopwaarde. Aangezien [eiser] heeft nagelaten voldoende onderbouwd te stellen waaruit de gevorderde “+ p.m.” bestaat, zal dit deel van het gevorderde worden afgewezen.
4.15.
Nu [gedaagde] niet heeft weersproken dat zij op 3 januari 2013 een bedrag van
€ 43.177,88 van de gemeenschappelijke bankrekening eindigend op [rekeningnummer 1] heeft opgenomen, dat tot de per die datum ontbonden huwelijksgemeenschap behoort en waarvan de helft aan [eiser] toekomt, zal de rechtbank [gedaagde] veroordelen de helft hiervan (zijnde
€ 21.588,94) aan [eiser] te betalen.
Opheffen conservatoir maritale beslagen en dwangsom
4.16.
Het maritaal beslag is een bijzonder conservatoir beslag dat één van de echtgenoten, op grond van art. 768 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), kan leggen op goederen van de (ontbonden) huwelijksgemeenschap, om te voorkomen dat de ander die goederen zal wegmaken.
4.17.
Art. 770b Rv bepaalt dat bij toewijzing van het verzoek tot opheffing van de gemeenschap respectievelijk tot echtscheiding, tot scheiding van tafel en bed of tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap, het beslag vervalt zodra de goederen aan de andere echtgenoot of geregistreerde partner worden toegedeeld of krachtens de verdeling aan de beslaglegger geleverd. Nu met dit vonnis de saldi van de bankrekeningen en de (afkoop)waarden van de polissen worden toebedeeld aan [eiser] , onder veroordeling de helft van de betreffende saldi en (afkoop)waarden aan [gedaagde] te betalen, vervalt het beslag ex art. 770b Rv, zoals de rechtbank in het dictum zal verstaan. Gelet hierop is er geen aanleiding [gedaagde] te veroordelen de gelegde beslagen op te (laten) heffen, zodat dit deel zal worden afgewezen. De daaraan gekoppelde gevorderde dwangsom zal eveneens worden afgewezen.
Proceskosten
4.18.
Nu partijen ex-echtelieden zijn, ziet de rechtbank aanleiding om de kosten van de
procedure tussen hen te compenseren in die zin dat iedere partij haar eigen kosten dient te
dragen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de saldi van de volgende bankrekeningen toe aan [eiser] :
  • Rabo Totaalrekening met rekeningnummer [rekeningnummer 1] ,
  • Rabobank met rekeningnummer [rekeningnummer 9] ,
  • Rabobank met rekeningnummer [rekeningnummer 2] ,
onder veroordeling van [eiser] om de helft van de betreffende saldi op 3 januari 2013 aan [gedaagde] te betalen,
5.2.
wijst de saldi van de volgende bankrekeningen dan wel de (afkoop)waarden van de
polissen toe aan [eiser] :
  • Rabobank Effectenrekening met rekeningnummer [rekeningnummer 6] ,
  • Rabo ToekomstSparen met rekeningnummer [rekeningnummer 5] ,
  • SNS Lijfrentesparen,
onder veroordeling van [eiser] om de helft van de betreffende saldi en waarden aan [gedaagde] te betalen, zulks onder overlegging van verificatoire bescheiden, en onder bepaling dat voor de berekening van de daarop in mindering te brengen belastingvordering ervan moet worden uitgegaan dat de belasting op de peildatum (datum van dit vonnis) verschuldigd wordt over de op dat tijdstip uitgekeerde afkoopwaarde,
5.3.
verstaat dat het conservatoir maritaal beslag op de voornoemde bankrekeningen met deze verdeling is vervallen,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 21.588,94,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
compenseert de kosten van deze procedure aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Sijmonsma en in het openbaar uitgesproken op
9 december 2020. [1]

Voetnoten

1.type: JC