ECLI:NL:RBLIM:2021:1032

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 februari 2021
Publicatiedatum
8 februari 2021
Zaaknummer
03.121141-20
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor seksueel misbruik van minderjarige stiefdochter met bijzondere voorwaarden

Op 8 februari 2021 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van seksueel misbruik van zijn stiefdochter. De verdachte, geboren in 1971, werd beschuldigd van het seksueel binnendringen van het lichaam van zijn stiefdochter, die op het moment van de feiten nog geen twaalf jaar oud was, en van het plegen van ontuchtige handelingen met haar, terwijl zij nog geen zestien jaar oud was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2014 in Duitsland en in de gemeente Landgraaf deze feiten had gepleegd. De rechtbank achtte de verklaringen van het slachtoffer geloofwaardig en ondersteunde deze met andere bewijsmiddelen, waaronder verklaringen van getuigen en de verdachte zelf. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en een meldplicht. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het misbruik van de vertrouwenspositie van de verdachte binnen het gezin van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/121141-20
tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 8 februari 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,
wonende te [adres 3] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. Th. Boumans, advocaat, kantoorhoudende te Heerlen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 januari 2021. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:in de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2014 seksueel het lichaam van [Slachtoffer] is binnengedrongen, terwijl die [Slachtoffer] toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt;
Feit 2:in de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2016 buiten echt een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [Slachtoffer] , terwijl die [Slachtoffer] toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten. Uit het informatief gesprek zeden en de aangifte van [Slachtoffer] (hierna: [Slachtoffer] ) blijkt dat de verdachte tijdens een vakantie in Duitsland zijn vingers in de vagina van [Slachtoffer] heeft gebracht en dat de verdachte haar borsten heeft aangeraakt. De verdachte heeft ook meermaals zijn broek en de broek van [Slachtoffer] naar beneden getrokken en haar vervolgens betast. De verdachte heeft volgens [Slachtoffer] tegenover haar toegegeven dat hij tussen haar benen is geweest en dat hij aan haar borsten heeft gezeten. De verklaringen van [Slachtoffer] zijn geloofwaardig omdat zij steeds consistent heeft verklaard en worden in voldoende mate ondersteund door andere bewijsmiddelen, waardoor is voldaan aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Zowel de disclosure-getuige [naam getuige] als de psycholoog hebben immers verklaard over de emoties die zij bij [Slachtoffer] hebben waargenomen op het moment dat zij voor het eerst heeft verteld over het misbruik. Verdachtes verklaring dat [Slachtoffer] zijn hand naar haar vagina heeft gebracht is niet geloofwaardig en dat zij hem vervolgens heeft gevraagd “of hij dat ook bij mamma mag” is geen normale uitspraak voor een meisje van 10 jaar oud. Bovendien heeft de verdachte veelvuldig spijt betuigd.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor het onder feit 1 ten laste gelegde omdat niet is voldaan aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv. Het bewijs bestaat immers enkel uit de verklaringen van [Slachtoffer] . Daarnaast dient de verdachte ook te worden vrijgesproken omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is op grond van de concrete feiten die uit het dossier blijken. Verdachtes verklaring, inhoudende dat hij in Duitsland enkel oppervlakkig de bovenkant van de schaamstreek van [Slachtoffer] heeft aangeraakt, wordt meer en beter ondersteund door hetgeen zich in het dossier bevindt dan de verklaringen van [Slachtoffer] . Daarnaast is het niet aannemelijk dat de verdachte overeenkomstig de verklaring van [Slachtoffer] zijn vingers in de vagina van [Slachtoffer] heeft gebracht terwijl haar moeder naast haar lag.
De raadsman heeft partiële vrijspraak bepleit voor het onder feit 2 ten laste gelegde. De verdachte heeft toegegeven dat hij de bovenkant van de schaamstreek van [Slachtoffer] heeft aangeraakt. De overige handelingen kunnen echter niet worden bewezen. De verklaring van de moeder van [Slachtoffer] is niet geloofwaardig. Zij heeft verklaard dat zij op verdachtes laptop en telefoon naaktfoto’s van kinderen heeft gezien, maar heeft de verdachte desondanks wel nog jaren de rol van vaderfiguur op zich laten nemen. Daarnaast is het niet aannemelijk dat regelmatig ontucht heeft plaatsgevonden gedurende een langer periode omdat niemand daar iets van heeft gemerkt.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Inleiding
Uit artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, volgt dat het bewijs dat een verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan niet mag worden aangenomen op basis van één (getuigen)verklaring. Dit wettelijk voorschrift moet ervoor zorgen dat de rechter een juiste bewijsbeslissing neemt, door hem te verbieden het bewijs aan te nemen op de verklaring van slechts één getuige als hetgeen die getuige verklaart niet wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal.
Aan de verdachte is een zedendelict ten laste gelegd. Een kenmerk van dit soort delicten is dat bij de seksuele handelingen vaak maar twee personen aanwezig zijn. Dat betekent dat als de verdachte ontkent, er vaak alleen de verklaring van het slachtoffer voorhanden is als bewijsmiddel. Ook in deze zaak is dit grotendeels het geval. Op grond van het bepaalde in artikel 342, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering is de enkele verklaring van één getuige (slachtoffer) onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Daar staat tegenover dat een bepaalde mate van steunbewijs, in combinatie met de verklaring van het slachtoffer, voldoende wettig bewijs kan opleveren. De Hoge Raad is onder andere in de arresten van 26 januari 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BK2094) en 13 juli 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BM2452) expliciet ingegaan op het voor een veroordeling vereiste bewijsminimum. De Hoge Raad heeft daarin geoordeeld dat het overige gebezigde bewijsmateriaal voldoende steun dient te geven aan de verklaringen van het slachtoffer. Er mag geen te ver verwijderd verband bestaan tussen de getuigenverklaring - in dit geval de verklaring van aangeefster - en het overige gebezigde bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval.
Het bewijsminimum mag niet worden verward met een oordeel over de geloofwaardigheid van een getuige, hetgeen hiervan volledig los staat; een getuige kan zeer geloofwaardig verklaren, maar dan nog dient om tot een bewezenverklaring te kunnen komen ook ander bewijs voorhanden te zijn.
Dit uitgangspunt indachtig zal de rechtbank eerst de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen weergeven en zal zij vervolgens overgaan tot de waardering van deze bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen
In het informatief gesprek zeden van 23 mei 2019 verklaarde [Slachtoffer] als volgt.
Over het seksueel misbruik vertelde [Slachtoffer] dat het een paar jaar geleden is gebeurd. [Slachtoffer] was toen ongeveer 9 à 10 jaar oud. Verdachte deed [Slachtoffer] altijd kriebelen en ging dan bij haar borsten. Met kriebelen bedoelt ze voelen. Verdachte deed vaker haar broek uit en deed dit dan ook bij zichzelf en dan gebeurde er verder niets. In Duitsland lag zij een keer tussen moeder en verdachte in, in bed. Met vingeren bedoelt ze dat hij met zijn vingers in haar vagina ging. Haar moeder lag er gewoon naast en lag te slapen en heeft hier niets van gemerkt. Daarna is er niets meer gebeurd tot in 2016. In 2016 probeerde de verdachte onder haar rokje te kijken. [Slachtoffer] dacht heel vaak of het wel echt gebeurd was omdat hij er nooit over begon. Verdachte vroeg weleens aan [Slachtoffer] of zij boos op hem was. Verdachte vroeg dan of ze mee naar Pinkpop ging en dan zou hij betalen. Een vriend van [Slachtoffer] had gezegd dat dit omkopen was. Verdachte wilde contact met [Slachtoffer] maar zij wilde dat niet meer. Zij heeft die berichten nog bewaard. [2]
[Slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , heeft op 2 juli 2019 aangifte gedaan van seksueel misbruik, gepleegd in het Schwarzwald (Duitsland). Aangeefster was 9 of 10 jaar oud toen zij met haar moeder en de verdachte op vakantie in Duitsland was. Zij weet haar leeftijd omdat haar moeder heeft nagekeken in welk jaar die vakantie heeft plaatsgevonden. Aangeefster lag op een ochtend in bed tussen haar moeder - die sliep - en de verdachte. Terwijl haar moeder nog sliep, kriebelde de verdachte haar met zijn hand op haar buik. Hij bewoog zijn hand steeds verder naar onder, is met zijn hand in de broek van aangeefster gegaan en heeft vervolgens zijn vingers in haar vagina gebracht. De verdachte bewoog zijn vingers op en neer, in en uit haar vagina. [3]
Aangeefster heeft ook verklaard dat de verdachte bij haar moeder thuis, op het adres [adres 2] te Landgraaf, aan haar borsten heeft gezeten. De verdachte was op haar rug aan het kriebelen terwijl zij samen op de bank zaten en is met zijn handen naar haar borsten toe gegaan. De verdachte had zijn handen daarbij onder haar kleding en heeft over haar borsten gewreven. Het wrijven was meer kriebelen. [4] Daarnaast heeft de verdachte vaker boven, in de woning van de moeder van [Slachtoffer] , zijn broek en de broek van [Slachtoffer] uitgedaan tot op de knieën terwijl hij haar aan het kriebelen was. Dit gebeurde boven op bed bij haar moeder op de kamer. [5]
De getuige [naam getuige] heeft verklaard dat [Slachtoffer] hem in de zomer van 2018 heeft verteld dat zij ergens mee zat en dat haar iets was overkomen. Haar stiefvader had aan haar gezeten maar zij durfde daar niet meer over te vertellen. Ze vertelde dat het gewoon thuis gebeurde. Ze zei dat ze het hier heel moeilijk mee had. Ze wilde niet dat de getuige het tegen iemand anders zou vertellen omdat dit geheim moest blijven. [6]
De moeder van [Slachtoffer] , de getuige [moeder slachtoffer] , heeft op 28 februari 2020 verklaard dat [Slachtoffer] op 12 november 2018 tijdens het einde van een afsluitend gesprek met haar psycholoog heeft gezegd dat ze graag daar wilde blijven. Op de vraag van de psycholoog waar zij nog aan wilde werken, antwoordde [Slachtoffer] dat dit niets met haar vader te maken had. Nadat de moeder van de getuige [moeder slachtoffer] vroeg of het met de verdachte te maken had, barstte [Slachtoffer] in tranen uit. Zij vertelde vervolgens dat de verdachte “hieraan en hieraan” had gezeten. [Slachtoffer] wees daarbij naar haar borsten en haar schaamstreek. [7]
[Slachtoffer] was volgens de getuige [moeder slachtoffer] 10 jaar oud toen zij op vakantie waren in het Schwarzwald en zij denkt dat dit in het jaar 2013 was. Nadat [Slachtoffer] aangifte heeft gedaan, heeft de verdachte tegen de moeder van [Slachtoffer] verteld dat hij altijd een aantrekkingskracht heeft gehad naar kinderen tussen de 10 en 12 jaar oud. Dat had te maken met het seksueel misbruik dat hij zelf als kind zou hebben meegemaakt. De verdachte heeft haar verteld dat [Slachtoffer] zelf zijn hand naar onderen heeft gebracht en dat hij over de borstkas van [Slachtoffer] heeft gewreven en tussen de benen van [Slachtoffer] heeft gezeten. [8] De verdachte heeft gezegd dat dit nooit had mogen gebeuren, maar het was wel gebeurd, en dat dit verkeerd was. De getuige [moeder slachtoffer] heeft voorts verklaard dat zij vier jaar geleden de woning gelegen aan de [adres 2] te Landgraaf heeft verlaten. [9]
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat de in het dossier opgenomen WhatsApp-berichten aan getuige [moeder slachtoffer] van hem afkomstig zijn. [10] In die gesprekken vraagt hij “om een kans erover te praten zonder dat iedereen het weet…en 1000 x sorry naar [Slachtoffer] …en wil niet als een pedofiel door het leven”. [11] Op 20 november 2018 vraagt hij de kans te krijgen om te laten zien dat hij genezen is, er alles aan te doen en kinderen te willen helpen die dit overkomen is. [12] Op 26 december 2018 schrijft hij te weten dat hij heel fout is geweest maar haar niet verkracht te hebben of zo en er echt spijt van te hebben. [13]
Ook in brieven aan [Slachtoffer] [14] en [moeder slachtoffer] [15] betuigt verdachte spijt en zegt hij dat hij dit nooit had mogen doen.
De verdachte heeft op de terechtzitting van 25 januari 2021 verklaard dat hij tijdens de vakantie in Duitsland naast [Slachtoffer] in bed lag en dat hij haar toen met zijn hand heeft gekriebeld op haar buik. Hij is op een gegeven moment met zijn hand naar beneden gegaan en heeft met zijn hand de bovenkant van haar vagina aangeraakt. Terwijl hij de bovenkant van de vagina van [Slachtoffer] aanraakte was hij nog aan het kriebelen. [16]
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Aangeefster [Slachtoffer] heeft een gedetailleerde, consistente en concrete verklaring afgelegd over hetgeen er tussen haar en de verdachte is voorgevallen. De aangifte komt overeen met hetgeen [Slachtoffer] in het informatieve gesprek heeft verklaard. Daarmee is deze aangifte naar het oordeel van de rechtbank betrouwbaar. Deze aangifte wordt ondersteund door de verklaringen van de getuigen [naam getuige] en [moeder slachtoffer] en wordt tevens op onderdelen ondersteund door de verklaring die de verdachte heeft afgelegd op de terechtzitting van 25 januari 2021. [Slachtoffer] heeft de getuige [naam getuige] als eerste verteld dat de verdachte aan haar heeft gezeten. Uit de verklaring van de getuige [naam getuige] blijkt dat aangeefster het hier heel moeilijk mee had. Enkele maanden later heeft [Slachtoffer] bij de psycholoog gedetailleerder verteld wat haar is overkomen. Uit de verklaring van de getuige [moeder slachtoffer] blijkt dat [Slachtoffer] daarbij in huilen uitbarstte. De rechtbank betrekt hierbij de inmiddels bestendige jurisprudentie waaruit - kort gezegd - volgt dat de waarnemingen van een niet bij een delict betrokken persoon betreffende bepaalde emoties bij het slachtoffer steunbewijs kunnen opleveren voor de verklaring van dat slachtoffer. [17] Bovendien heeft de verdachte tegen de getuige [moeder slachtoffer] verteld dat hij zich altijd aangetrokken heeft gevoeld tot kinderen tussen de 10 en 12 jaren oud.
De verdachte heeft bekend dat hij de bovenkant van de vagina van [Slachtoffer] heeft aangeraakt toen zij tijdens de vakantie in Duitsland samen in bed lagen en dat hij haar daar heeft gekriebeld. De verdachte heeft echter ook verklaard dat [Slachtoffer] zijn hand op de bovenkant van haar vagina heeft gelegd en dat zij hem kort daarna vroeg “of hij dat ook bij mamma mocht doen”. Dat onderdeel van verdachtes verklaring acht de rechtbank niet geloofwaardig omdat het zeer onaannemelijk is dat een kind van 10 jaar de hand van haar stiefvader op haar vagina zou leggen en hem zou vragen of hij dat ook bij haar moeder mag doen. In de WhatsApp-berichten en brieven aan [Slachtoffer] en [moeder slachtoffer] heeft de verdachte veelvuldig spijt betuigd, te weten dat hij fout is geweest, dat hij dit nooit had mogen doen en dat hij in therapie wil. Vanwege de inhoud van deze spijtbetuigingen zien deze naar het oordeel van de rechtbank niet slechts op het onschuldig kriebelen door verdachte van [Slachtoffer] en het alleen aanraken van de bovenkant van haar vagina. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de aangifte van [Slachtoffer] voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen.
De pleegperiodes
Uit de bewijsmiddelen volgt dat het onder feit 1 ten laste gelegde in ieder geval heeft plaatsgevonden in de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2014. Aangeefster [Slachtoffer] had in die periode de leeftijd van twaalf jaren nog niet bereikt. Omdat de ten laste gelegde handelingen hebben plaatsgevonden in de woning van de moeder gelegen aan de [adres 2] te Landgraaf staat vast dat de pleegperiode van het onder feit 2 ten laste gelegde maximaal tot de verhuizing in 2016 kan lopen.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de aan de verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Feit 1
in de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2014 in Duitsland, met [Slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een handeling heeft gepleegd die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [Slachtoffer] , hebbende verdachte zijn vingers in de vagina van die [Slachtoffer] gebracht;
Feit 2
in de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2016 in de gemeente Landgraaf en in Duitsland, met [Slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen
heeft gepleegd, bestaande uit
- het betasten en aanraken van de vagina en schaamstreek van die [Slachtoffer] en
- het betasten en aanraken van de borsten van die [Slachtoffer] en
- het betasten en aanraken van het lichaam van die [Slachtoffer] , terwijl hij, verdachte,
en die [Slachtoffer] deels ontkleed waren.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
Feit 2
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Aan het voorwaardelijk deel van de straf dienen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te worden verbonden, te weten reclasseringstoezicht inhoudende een meldplicht, de verplichting mee te werken aan een intake bij een forensische psychiatrische polikliniek en, indien geïndiceerd, een ambulante behandeling.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zeer ernstige feiten en daarbij misbruik gemaakt van de vertrouwenspositie die hij in het gezin van het slachtoffer had. Een meisje van 10 jaar hoort immers veilig te zijn in haar eigen gezin. Dat de feiten meermalen gedurende een langere periode zijn gepleegd dient strafvermeerderend te werken. De feiten hebben voor het slachtoffer bovendien grote gevolgen gehad waarvoor zij sinds 2018 in behandeling is.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een strafmaatverweer gevoerd inhoudende dat kan worden volstaan met een korte, deels voorwaardelijke gevangenisstraf, in combinatie met een taakstraf. Hij heeft daartoe de volgende strafverminderende factoren aangevoerd. De verdachte heeft slechts één foute handeling gepleegd, is reeds gestraft omdat zijn omgeving bekend is met de ten laste gelegde feiten en heeft veelvuldig spijt betuigd aan het slachtoffer en haar familie. Daarnaast heeft hij op eigen initiatief hulp gezocht, is hij in zijn jeugd zelf seksueel misbruikt en heeft hij een blanco strafblad. De verdachte heeft een positieve houding tegenover hulpverlening en heeft hij zich naar een psycholoog laten verwijzen voor traumaverwerking. Een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou ertoe leiden dat de nieuwe relatie, het werk en het steunend netwerk van de verdachte zouden verdwijnen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Tijdens een vakantie in Duitsland heeft de verdachte zijn vingers in de vagina van zijn stiefdochter, het slachtoffer [Slachtoffer] , gebracht. [Slachtoffer] was toen slechts 9 of 10 jaar oud. In de jaren daarna heeft de verdachte meermaals ontuchtige handelingen gepleegd met het slachtoffer [Slachtoffer] . Zo heeft hij haar en zichzelf meermaals deels ontkleed terwijl hij haar aan het kriebelen was en is hij eenmaal met zijn handen onder haar kleding gegaan en heeft hij over haar borsten gewreven. [Slachtoffer] was tijdens deze gebeurtenissen jonger dan 16 jaren.
Door deze handelingen heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit en op de persoonlijke levenssfeer van de toen minderjarige [Slachtoffer] . Zij was zeer jong en kwetsbaar en dat wist de verdachte. De verdachte heeft misbruik gemaakt van zijn rol als stiefvader en het vertrouwen dat zij in hem mocht stellen.
Het is algemeen bekend dat kinderen als gevolg van dergelijke handelingen ernstige psychische (en lichamelijke) schade kunnen ondervinden, die ook vele jaren later nog diepe sporen kan nalaten. Dergelijke handelingen kunnen ook schadelijk zijn voor de verdere (seksuele) ontwikkeling van het slachtoffer. Niet voor niets is door de wetgever de geestelijke en lichamelijke integriteit van jeugdigen uitdrukkelijk beschermd, onder meer op de grond dat zij op seksueel gebied nog niet volgroeid zijn en dat zij worden geacht niet zelfstandig de emotionele gevolgen van seksueel contact voldoende te kunnen overzien. Minderjarigen moeten kunnen opgroeien in een veilige omgeving en zich veilig kunnen ontwikkelen, juist ook op seksueel gebied. Deze ontwikkeling is door het handelen van de verdachte verstoord en maakt de impact voor haar des te groter. De rechtbank rekent de verdachte zwaar aan dat hij ten behoeve van zijn eigen seksuele verlangens de belangen van het minderjarige slachtoffer uit het oog heeft verloren.
Om te voorkomen dat het seksueel misbruik bekend zou worden heeft de verdachte het slachtoffer onder druk gezet door haar dure dingen te beloven en te dreigen om zichzelf van het leven te beroven. Dat is zeer kwalijk en toont wederom aan dat de verdachte enkel oog had voor zijn eigen belang.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die vrijheidsbeneming met zich meebrengt.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank ook rekening gehouden met het reclasseringsadvies van 29 december 2020. De reclassering heeft daarin gerapporteerd dat het seksueel misbruik, waarvan de verdachte in zijn jeugd slachtoffer zou zijn geworden, en zijn neiging om onvoldoende grenzen te stellen naar anderen toe mogelijk een rol hebben gespeeld bij het begaan van het bewezenverklaarde. De reclassering heeft geen aanwijzingen gevonden voor enige seksuele preoccupatie of anderszins afwijkend seksueel gedrag. Bij de verdachte is wel sprake van een zeker onvermogen om zijn emoties adequaat te reguleren. Hij heeft naar aanleiding van deze strafzaak op eigen initiatief hulp gezocht. Verdachtes positieve houding ten opzichte van hulpverlening en zijn steunend sociaal netwerk kunnen als beschermende factoren worden beschouwd. De reclassering schat het risico op recidive in als laag. Bij een bewezenverklaring van het meermaals plegen van ontucht heeft de reclassering echter geadviseerd aan de verdachte de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen: reclasseringstoezicht met een meldplicht, de plicht om mee te werken aan een intake bij een forensische psychiatrische polikliniek en, indien geïndiceerd, een ambulante behandelverplichting.
Gelet op het reclasseringsadvies zal de rechtbank aan de verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen en aan het voorwaardelijke strafdeel de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden. Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [Slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 12.727,97 ter zake van beide bewezenverklaarde feiten, bestaande uit € 227,97 materiële schade en € 12.500,- immateriële schade. De gevorderde materiële schade bestaat uit de posten ‘reiskosten’ à
€ 141,40 en ‘kosten opvragen medische gegevens’ à € 86,57. Daarnaast heeft de benadeelde partij verzocht de verdachte te veroordelen in de door haar gemaakte proceskosten en deze te begroten op € 34,16.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij integraal dient te worden toegewezen. De materiële schade is veroorzaakt door het ten laste gelegde en is voldoende onderbouwd. De immateriële schade is eveneens een gevolg van het bewezenverklaarde. Dat blijkt uit de langdurige behandeling van het slachtoffer die nog steeds niet is afgerond. Het bedrag van de gevorderde immateriële schade is bovendien voldoende onderbouwd en in overeenstemming met wat in vergelijkbare zaken wordt toegewezen. Het toe te wijzen bedrag dient daarnaast te worden vermeerderd met de wettelijke rente en de officier van justitie heeft tevens oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich voor wat betreft de gevorderde materiële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en heeft zich op het standpunt gesteld dat de hoogte van de immateriële schade door de rechtbank dient te worden vastgesteld naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade heeft te gelden als direct gevolg van het bewezenverklaarde en voldoende is onderbouwd. De rechtbank zal deze schade dan ook geheel toewijzen.
De immateriële schade
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. Dit is onder meer het geval indien de benadeelde partij op andere wijze in haar persoon is aangetast. Van aantasting in de persoon op andere wijze is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld.
Echter, ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat sprake is van de in art. 6:106 BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’. In zo’n geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Uit de medische stukken die de benadeelde partij ter onderbouwing van de vordering heeft overgelegd blijkt dat een psycholoog bij haar geestelijk letsel heeft vastgesteld, bestaande uit een trauma- en stressgerelateerde angststoornis NAO. De benadeelde partij is bijna twee jaar in behandeling geweest om de ervaringen rondom het misbruik te verwerken. De behandeling heeft bestaan uit EMDR-behandeling en cognitieve gedragstherapie. Uit de verklaring van de moeder van de benadeelde partij, de getuige [moeder slachtoffer] , blijkt echter dat de benadeelde partij reeds meerdere jaren in behandeling was bij een psycholoog in verband met automutilatie en pesten op school. Het is daarom niet uit te sluiten dat het geestelijk letsel van de benadeelde partij mede is veroorzaakt door gebeurtenissen die los staan van het bewezenverklaarde. Desondanks komt de rechtbank tot een gedeeltelijke toewijzing van de gevorderde immateriële schade en overweegt daartoe als volgt.
Gelet op de aard van het bewezenverklaarde is het naar het oordeel van de rechtbank een ervaringsregel dat daardoor bij het slachtoffer immateriële schade van enige omvang wordt veroorzaakt. Het door de verdachte gepleegde feit vormt een dusdanig ernstige inbreuk op een fundamenteel recht van het slachtoffer, namelijk het zelfbeschikkingsrecht en de lichamelijke integriteit, dat dit in zichzelf als aantasting van de persoon op andere wijze dient te worden beschouwd. De verdachte is het minderjarige slachtoffer immers in de veiligheid van haar ouderlijke woning seksueel binnengedrongen en heeft daar tevens meermalen ontuchtige handelingen met haar verricht. Daarbij heeft de verdachte tevens misbruik gemaakt van zijn rol als stiefvader in het gezin van de benadeelde partij. De verdachte heeft de benadeelde partij zelfs onder druk gezet om het seksuele misbruik geheim te houden door haar dure dingen te beloven en te dreigen om zichzelf van het leven te beroven.
Met inachtneming van het voorgaande en kijkend naar wat in vergelijkbare zaken aan immateriële schade wordt toegekend, stelt de rechtbank het bedrag van de immateriële schade naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid vast op € 4.000,-. De rechtbank zal de benadeelde partij voor de meer gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren.
De door de benadeelde partij genoemde zaken ter onderbouwing van de hoogte van de gevorderde immateriële schade acht de rechtbank niet vergelijkbaar met de onderhavige zaak.
De proceskosten
De benadeelde partij heeft verzocht de verdachte te veroordelen in de door haar gemaakte proceskosten, bestaande uit de door haar gemaakte reiskosten voor het bijwonen van de terechtzitting van 25 januari 2021.
Wanneer een benadeelde partij zich laat vertegenwoordigen door een gemachtigde kan in beginsel enkel het salaris van die gemachtigde als proceskosten worden gevorderd (artikel 238 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, hierna: Rv). Desondanks acht de rechtbank het redelijk om de reiskosten ten behoeve van deze strafzaak als proceskosten ten laste van de verdachte te laten komen (zie: HR 23 november 2010, ECLI:HR:2010:BM9405). De rechtbank acht immers de keuze van de benadeelde partij tot het indienen van een vordering in deze strafzaak voorstelbaar en verdedigbaar en niet bij voorbaat kansloos. De rechtbank neemt daarbij tevens in aanmerking dat de gevorderde proceskosten enkel bestaan uit voornoemde reiskosten en niet uit het salaris van de gemachtigde. Ook de omstandigheid dat de benadeelde haar rechten als slachtoffer in persoon wenste uit te oefenen acht de rechtbank in dit geval alleszins voorstelbaar en geeft aanleiding om af te wijken van de hoofdregel van artikel 238 Rv.
Conclusie
De rechtbank komt tot toewijzing van een bedrag van € 4.227,97, bestaande uit € 227,97 materiële schade en € 4.000 immateriële schade. Het toegewezen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening. De rechtbank zal de verdachte tevens veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag gemaakt, tot op heden begroot op € 34,16.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 244 en 247 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van 2 jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
  • stelt de volgende bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
dat de veroordeelde zich binnen drie werkdagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis meldt bij Reclassering Nederland op het adres Heerderweg 25, 6224 LA Maastricht of via het telefoonnummer 088 80 41501, en dat hij zich gedurende de proeftijd blijft melden op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo lang de reclassering dat noodzakelijk acht;
dat de veroordeelde meewerkt aan een intake bij een door de reclassering aan te wijzen forensische psychiatrische polikliniek en zich, indien geïndiceerd, ambulant laat behandelen;
  • geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
-
wijst de vordering van de benadeelde partij [Slachtoffer] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen € 4.227,97, bestaande uit € 227,97 materiële schade en € 4.000 immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van
31 december 2016 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • verklaart de benadeelde partij voor het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de door haar ingediende vordering;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op € 34,16;
  • legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer,
    [Slachtoffer],
    van € 4.227,97,bij niet betaling en verhaal
    te vervangen door 52 dagen gijzeling, met dien verstande dat de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 31 december 2016 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J.M.A. van Atteveld, voorzitter, mr. C. Wapenaar en
mr. M.E.M.W. Nuijts, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Hoelbeek, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 8 februari 2021.
Buiten staat
Mr. drs. J.M.A. van Atteveld en mr. C. Wapenaar zijn niet de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2014 in
Duitsland,
met [Slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ), die toen de leeftijd van twaalf
jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die
bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het
lichaam van die [Slachtoffer] , hebbende verdachte zijn vinger(s) in de vagina van die [Slachtoffer]
geduwd/gebracht;
( art 244 Wetboek van Strafrecht )
2
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2016 in
de gemeente Landgraaf en/of in Duitsland,
met [Slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ), die toen de leeftijd van zestien
jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en)
heeft gepleegd, bestaande uit
- het betasten en/of aanraken van de vagina en/of schaamstreek van die [Slachtoffer] en/of
- het betasten en/of aanraken van de borsten van die [Slachtoffer] en/of
- het betasten en/of aanraken van het lichaam van die [Slachtoffer] , terwijl hij, verdachte,
en/of die [Slachtoffer] deels ontkleed was/waren;
( art 247 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het dossier van politie eenheid Limburg, dienst regionale recherche (LB) afdeling thematische opsporing (LB), team zeden, registratienummer [nummer] , gesloten d.d. 4 mei 2020 en doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 244.
2.Proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden d.d. 23 mei 2019, p. 6.
3.Proces-verbaal aangifte d.d. 2 juli 2019, pagina’s 9, 11 en 12.
4.Proces-verbaal aangifte d.d. 2 juli 2019, pagina’s 13 en 14.
5.Proces-verbaal aangifte d.d. 2 juli 2019, pagina 15.
6.Proces-verbaal verhoor getuige [naam getuige] d.d. 16 maart 2020, pagina’s 221 en 222.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [moeder slachtoffer] d.d. 28 februari 2020, pagina 26.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [moeder slachtoffer] d.d. 28 februari 2020, pagina’s 29, 30, 31
9.Proces-verbaal van verhoor getuige [moeder slachtoffer] d.d. 28 februari 2020, pagina’s 25 en 28.
10.Proces-verbaal van de terechtzitting van 25 januari 2021.
11.Het schriftelijk bescheid, zijnde een overzicht van WhatsAppgesprekken tussen ene “ [naam 1] ” en “ [naam 2] ”, pagina 136.
12.Het schriftelijk bescheid, zijnde een overzicht van WhatsAppgesprekken tussen ene “ [naam 1] ” en “ [naam 2] ”, pagina 158.
13.Het schriftelijk bescheid, zijnde een overzicht van WhatsAppgesprekken tussen ene “ [naam 1] ” en “ [naam 2] ”, pagina’s 173 en 174.
14.Het schriftelijke bescheid, zijnde een door de verdachte geschreven brief gericht aan [Slachtoffer] , pagina 34.
15.Het schriftelijke bescheid, zijnde een door de verdachte geschreven brief gericht aan [naam 1] , pagina 43.
16.Proces-verbaal van de terechtzitting van 25 januari 2021.
17.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2018:1117.