Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- Het tussenvonnis van 29 juli 2020
- Het proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 30 november 2020
- De akte van [gedaagde]
- De conclusie na enquête van [eiser] .
- de antwoordconclusie na enquête van [gedaagde]
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de kantonrechter op 14 april 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiser en gedaagde, waarbij eiser bewijs moest leveren van de contante betaling van de koopsom in een overeenkomst van 27 juni 2019. Eiser stelde dat de passage in de overeenkomst, waarin staat dat de koopsom bij ondertekening volledig is betaald, niet op waarheid berust. De kantonrechter oordeelde dat hoewel er twijfels waren over de gang van zaken rondom de contante betaling, er onvoldoende concrete aanwijzingen waren om te concluderen dat er niet contant was betaald. Eiser is er niet in geslaagd om het tegenbewijs te leveren dat nodig was om de inhoud van de onderhandse akte te weerleggen. De kantonrechter benadrukte dat de bewijslast niet bij gedaagde ligt en dat de vragen rondom de betaling niet voldoende waren om de vordering van eiser te onderbouwen. Uiteindelijk werd de vordering van eiser afgewezen en werd hij veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die op € 1.119,00 zijn begroot.