ECLI:NL:RBLIM:2021:4060

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 mei 2021
Publicatiedatum
12 mei 2021
Zaaknummer
ROE 21/531
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in inzageverzoek op grond van de Jeugdwet en AVG

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg op haar verzoek om inzage in de afgesloten hulpverleningsdossiers van haar beide zonen. De rechtbank Limburg heeft op 17 mei 2021 uitspraak gedaan en zich onbevoegd verklaard om op het beroep te beslissen. De rechtbank oordeelde dat verweerder in dit geval niet als bestuursorgaan beslist, zoals vereist onder de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres kan haar zonen machtigen om zelf een inzageverzoek in te dienen bij verweerder. Indien dit niet leidt tot de gewenste inzage, kunnen zij zich wenden tot de burgerlijke rechter. De rechtbank heeft het verzet van eiseres ongegrond verklaard en de buiten-zittingsuitspraak blijft in stand.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroepschrift van eiseres niet was ondertekend, maar heeft besloten om van herstel af te zien, omdat het verzuim betrekking had op de ontvankelijkheid van het beroep. De rechtbank heeft verder overwogen dat het verzoek om inzage door verweerder correct is opgevat als een verzoek op grond van de Jeugdwet en de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, waardoor de bestuursrechter niet bevoegd is om te oordelen over het beroep.

De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling, aangezien er geen griffierecht geheven wordt als de bestuursrechter onbevoegd is. Eiseres heeft een beroep gedaan op betalingsonmacht voor het griffierecht, wat is toegewezen. De rechtbank heeft de beslissing openbaar uitgesproken en afschriften verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 21/531

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en

Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, verweerder

(gemachtigde: mr. W.S. Maas-van Weert).

Procesverloop

De inmiddels meerderjarige zonen van eiseres zijn allebei cliënt geweest bij verweerder. Eiseres heeft verweerder verzocht om inzage van het complete gezinsdossier dat verweerder van haar gezin heeft.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door verweerder op dit verzoek.
Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben en een verweerschrift overgelegd.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiseres het beroepschrift niet heeft ondertekend. Hoewel dit een verzuim is waarvoor normaliter een herstelmogelijkheid moet worden geboden, heeft de rechtbank daar in dit geval van afgezien. Het verzuim heeft betrekking op de ontvankelijkheid van het beroep. Voordat de rechtbank aan de beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep toekomt, moet de rechtbank eerst beoordelen of het beroep bij de bevoegde rechter is ingediend. Als het beroep niet bij de bevoegde rechter is ingediend, heeft herstellen van ontvankelijkheidsverzuimen geen toegevoegde waarde.
3. Blijkens het verweerschrift heeft verweerder het verzoek om inzage opgevat als een verzoek op grond van de inzageregeling in de Jeugdwet en/of de Algemene verordening gegevensbescherming (Avg). De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee correct heeft gehandeld omdat het inzageverzoek geen basis noemt.
4. In artikel 7.3.10 van de Jeugdwet staat:
De jeugdhulpverlener verstrekt aan de betrokkene desgevraagd inzage in en afschrift van de gegevens uit het dossier. De verstrekking blijft achterwege voor zover dit noodzakelijk is in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van een ander.
In artikel 7.3.17 van de Jeugdwet staat:
Een beslissing van een jeugdhulpverlener genomen op grond van deze paragraaf, een beslissing op een verzoek als bedoeld in de artikelen 15, 16, 17 of 19 van de Avg, alsmede een beslissing naar aanleiding van de aantekening van een bezwaar als bedoeld in artikel 21 van die verordening gelden, ook voor zover de jeugdhulpverlener, de beslissing heeft genomen als of namens een bestuursorgaan, voor de toepassing van paragraaf 3.3 van de Uitvoeringswet Avg, als een beslissing genomen door een ander dan een bestuursorgaan.
In artikel 15, eerste lid, van de Avg staat (voor zover hier van belang):
De betrokkene heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om inzage te verkrijgen van die persoonsgegevens […]
In paragraaf 3.3 van de Uitvoeringswet Avg staan onder meer de artikelen 34 en 35.
In de artikel 34 van de Uitvoeringswet Avg staat:
Een schriftelijke beslissing op een verzoek als bedoeld in de artikelen 15 tot en met 22 van de verordening wordt genomen binnen de in artikel 12, derde lid, van de verordening genoemde termijnen en geldt, voor zover deze is genomen door een bestuursorgaan, als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
In de artikel 35, eerste lid, van de Uitvoeringswet Avg staat:
Indien de beslissing op een verzoek als bedoeld in artikel 34 is genomen door een ander dan een bestuursorgaan, kan de belanghebbende zich tot de rechtbank wenden met het schriftelijk verzoek de verwerkingsverantwoordelijke te bevelen het verzoek als bedoeld in de artikelen 15 tot en met 22 van de verordening alsnog toe of af te wijzen.
Dit artikel heeft als opschrift: Toepasselijkheid burgerlijk recht bij beslissing van bestuursorgaan.
5. Uit de hiervoor genoemde bepalingen blijkt dat een inzageverzoek zoals eiseres wenst, kan worden verkregen op grond van artikel 7.3.10 van de Jeugdwet en op grond van artikel 15 van de Avg. In beide gevallen beslist verweerder niet als bestuursorgaan. De rechtbank volgt hierbij het oordeel van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State in zijn uitspraak van 21 maart 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:983). Eiseres kan daarom een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb niet afdwingen bij de bestuursrechter via een beroep niet tijdig beslissen. Omdat verweerder geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb op het verzoek hoefde te nemen, is geen sprake van een met een dergelijk besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit. De bestuursrechter is alleen bevoegd te beslissen over beroepen die betrekking hebben op een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb en daarom niet bevoegd op het beroep te beslissen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. In artikel 2.5, zesde lid, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken (nietKEIzaken) 2017 wordt er geen griffierecht geheven als de bestuursrechter onbevoegd is. Eiseres heeft een beroep gedaan op betalingsonmacht voor het griffierecht. Dat is toegewezen, daarom hoeft de griffier van de rechtbank geen griffierecht aan eiseres terug te betalen.
7. De zonen van eiseres kunnen zich tot verweerder wenden met een inzageverzoek op grond van artikel 7.3.10 van de Jeugdwet. Zij kunnen eiseres ook machtigen namens hen het dossier in te zien. Leidt dat niet tot de gewenste inzage, dan is de rechter die de wet aan eiseres (en haar zonen) toekent voor dit geschil de burgerlijke rechter. Zij zal zich dan op de in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalde wijze tot die rechter moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd.
Deze beslissing is gedaan door mr. F.A.G.M. Vluggen, rechter, in aanwezigheid van J.W.J.M. van Rijt, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 17 mei 2021

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.