Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Het gaat in deze zaken om de sluiting van een loods op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Deze bepaling maakt het mogelijk – kort gezegd – een woning of lokaal te sluiten indien vanuit die woning of vanuit dat lokaal hard- of softdrugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn, dan wel wanneer er daartoe voorbereidingshandelingen getroffen worden. Deze uitspraak gaat over de vraag of de sluiting van de loods al dan niet opgeschort moet worden tot op de door verzoekers ingediende bezwaarschriften is beslist, zoals verzoekers hebben verzocht.
3. Verzoekers [Naam 1] en [naam 2] zijn beiden voor de helft eigenaar van de loods. Verzoekster is met ingang van 1 mei 2021 de nieuwe huurder van de loods. Op 24 maart 2021 heeft de politie, naar aanleiding van een onderzoek door de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (hierna: FIOD) in samenwerking met de Belastingdienst een niet in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. Blijkens de rapportage van de politie van 1 april 2021 werd tijdens het onderzoek een grote hal aangetroffen met daarin diverse apparaten ten behoeve van hennepteelt zoals assimilatielampen, koolstoffilters, ventilatoren en potgrond. Deze grote hal is verdeeld in twee ruimten, hierna te noemen kweekruimte 1 en kweekruimte 2. Kweekruimte 1 is circa 10 x 10 meter, voorzien van verschillende draagbalken ten behoeve van assimilatielampen, een opticlimate en 4 koolstoffilters. Boven kweekruimte 1 is kweekruimte 2 aangetroffen van circa 10 x 10 meter, voorzien van 4 koolstoffilters, 2 opticlimates, 80 lampen en 15 ventilatoren.
4. Bij brief van 13 april 2021 heeft de burgemeester verzoekers, als eigenaren van de loods, bericht voornemens te zijn de loods te sluiten op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. Verzoekster heeft op 19 april 2021 haar zienswijze kenbaar gemaakt, verzoekers hebben op 20 april 2021 hun zienswijze kenbaar gemaakt. De ingediende zienswijzen hebben geen verandering gebracht in het voornemen van de burgemeester.
5. Bij het bestreden besluit heeft de burgemeester besloten zoals onder het kopje ‘Procesverloop’ is aangegeven. Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
6. De voorzieningenrechter kan een voorziening treffen, indien is voldaan aan de vereisten die in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staan vermeld. In dit artikel is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in beide zaken aan de twee in artikel 8:81 van de Awb neergelegde formele vereisten is voldaan, nu zowel verzoekster als verzoekers een bezwaarschrift hebben ingediend ter zake het besluit waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en de bestuursrechter bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaken kennis te nemen. Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat het spoedeisend belang bij de onderhavige verzoeken genoegzaam is aangetoond.
8. Hetgeen onder 7. is overwogen, brengt met zich mee dat de voorzieningenrechter overgaat tot het geven van een voorlopig rechtmatigheidsoordeel over het bestreden besluit. In dit kader moet de voorzieningenrechter toetsen of de burgemeester bevoegd was tot sluiting over te gaan én of hij in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van deze bevoegdheid.
9. Artikel 11a van de Opiumwet luidt als volgt:
Hij die stoffen of voorwerpen bereidt, bewerkt, verwerkt, te koop aanbiedt, verkoopt, aflevert, verstrekt, vervoert, vervaardigt of voorhanden heeft dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft of gegevens voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, strafbaar gestelde feiten, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaar of geldboete van de vijfde categorie.
10. Artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet luidt als volgt:
De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:
a. een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
b. een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3 of artikel 11a voorhanden is.
11. Op grond van artikel 5:21 van de Awb wordt onder een last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
12. Ter uitvoering van de bevoegdheid neergelegd in artikel 13b van de Opiumwet heeft de burgemeester het Damoclesbeleid Sittard-Geleen (hierna: het Damoclesbeleid) vastgesteld. Onder punt 2 van het Damoclesbeleid is opgenomen: “Bij oplegging van een last onder bestuursdwang wordt de eigenaar en/of huurder van de woning of de eigenaar en/of exploitant van het lokaal gelast de woning of het lokaal te sluiten en gesloten te houden voor een bepaalde periode. Indien niet wordt voldaan aan de last, wordt bestuursdwang toegepast, waarbij in principe wordt gekozen voor sluiting van de woning/het lokaal. Dit moet als de meest effectieve maatregel worden beschouwd om de met de Opiumwet strijdige situatie te doen beëindigen en herhaling ervan te voorkomen. Bij wijze van uitzondering kan in concrete gevallen, waar het middel van sluiting niet adequaat of niet evenredig is, bekeken worden welke andere bestuursrechtelijke maatregel dient te worden toegepast.” Onder punt 14 van het Damoclesbeleid is opgenomen: “Indien er bij een eerste constatering van een overtreding sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van softdrugs of indien sprake is van voorbereidingshandelingen softdrugs, wordt het lokaal zonder waarschuwing gesloten voor de duur van zes maanden.”
13. Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
De bevoegdheid tot sluiting
14. Op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd, voor zover van belang, tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een lokaal een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet voorhanden is. Daarbij gaat het onder meer om stoffen of voorwerpen waarvan degene die deze voorhanden heeft weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken of vervoeren van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II (softdrugs). De situatie moet van dien aard zijn dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat het om strafbare voorbereidingshandelingen gaat. Dat vergt een bestuurlijke beoordeling die kan worden gebaseerd op de feitelijke omstandigheden, zoals door de politie vastgesteld (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 26 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:617). 15. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de artikelen 11a en 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet (Kamerstukken II 2016/17, 34 763, nr. 3, p. 4, en Kamerstukken II 2017/18, 34 763, nr. 6, p. 5) volgt dat de aangetroffen situatie van dien aard moet zijn dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de voorhanden voorwerpen gebruikt zullen worden om strafbare voorbereidingshandelingen te plegen. Dat vereist een bestuurlijke beoordeling die kan worden gebaseerd op de feitelijke omstandigheden zoals door de politie vastgesteld. Dan gaat het bijvoorbeeld om de ter plekke aangetroffen situatie, de aard en de hoeveelheid van de in beslag genomen stoffen, de aangetroffen voorwerpen en stoffen in onderlinge combinatie en andere uit het opsporingsonderzoek blijkende feitelijkheden zoals resultaten van tapgesprekken of observaties. De beoordeling of sprake is van het beroeps- of bedrijfsmatig in strijd handelen met artikel 3, aanhef en onder B, van de Opiumwet is volgens paragraaf 3.2.1. van de Aanwijzing Opiumwet, in het geval van een hennepplantage, afhankelijk van het aantal planten, de mate van de professionaliteit en het doel van de teelt. Zoals ook volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet (Kamerstukken II 2016/17, 34 763, nr. 3, p. 3) is van belang of het pand een schakel vormt in de productie of distributie van drugs.
16. Verzoekers stellen dat de burgemeester niet bevoegd was om over te gaan tot sluiting. Zij hadden geen weet van de aanwezigheid van de materialen bestemd voor de illegale beroeps- en/of bedrijfsmatige en grootschalige hennepteelt in de loods. De aangetroffen materialen behoorden de vorige huurder toe, verzoekers hebben de materialen niet daadwerkelijk voorhanden gehad.
17. Niet in geschil is echter dat de onder 3. genoemde materialen zijn aangetroffen in de loods van verzoekers. Er is volgens de burgemeester ook geen twijfel over de vraag of deze materialen te maken hebben met (grootschalige) hennepteelt.
18. Verzoekster heeft aangevoerd dat nog maar de vraag is de aangetroffen materialen wijzen op het treffen van voorbereidingen voor een hennepkwekerij. De verwijzing naar de bestuurlijke rapportage is te mager om het bestreden besluit op te baseren en de rapportage zelf is weinig concreet en inhoudelijk onjuist, bijvoorbeeld op het punt van het aantreffen van boobytraps. Verzoekster zelf heeft die niet aangetroffen.
19. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte rapportage. Dit geldt evenzeer voor de rechter, tenzij tegenbewijs moet leiden tot afwijking van dit uitgangspunt. De voorzieningenrechter stelt vast dat de bestuurlijke rapportage op ambtseed is opgemaakt. Verweerder mocht in beginsel dus uitgaan van de bestuurlijke rapportage en de daarin opgenomen adviezen. Dit neemt niet weg dat een bestuursorgaan zich ervan moet vergewissen dat het aan het advies ten grondslag liggende onderzoek naar de feiten op zorgvuldige wijze is verricht en dat de feiten de conclusies kunnen dragen. Dat is bijvoorbeeld niet het geval indien de feiten voor de conclusies te weinig directe aanwijzingen bieden of omdat ze in verschillende richtingen wijzen, onderling tegenstrijdig zijn of niet stroken met hetgeen overigens bekend is. Het laatste is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet gebleken.
De kern van de rapportage betreft de onder 3. beschreven aangetroffen materialen en de opstelling daarvan waaruit geconcludeerd is dat het gaat om voorbereidingen voor het treffen van grootschalige hennepteelt. De al dan niet aanwezigheid van boobytraps acht de voorzieningenrechter hieraan ondergeschikt. In de (voorbereiding op de) te nemen beslissing op bezwaar kan dit punt nader uitgediept worden. Voor het overige is in de bestuurlijke rapportage voldoende duidelijk gemotiveerd dat de aangetroffen omstandigheden wijzen op een zekere professionaliteit en voldoende basis bieden voor de conclusie dat sprake is van bedrijfsmatige voorbereidingshandelingen. De burgemeester stelt dat met de aangetroffen hoeveelheid assimilatielampen ten minste 1.200 hennepplanten kunnen worden geteeld. Dat is door verzoekster niet betwist. Dat op het moment van het aantreffen van de materialen geen sprake was van een in werking zijnde hennepkwekerij brengt niet mee dat er geen gerichtheid was op het bedrijfsmatig kweken van hennep.
20. De voorzieningenrechter overweegt verder dat persoonlijke verwijtbaarheid niet vereist is voor toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet (zie ECLI:NL:RVS:2018:851). Het betreft immers geen persoonsgebonden, maar een pandgebonden maatregel. Als eigenaren zijn verzoekers in beginsel verantwoordelijk voor de gang van zaken en de materialen in hun loods. De vraag of verzoekers wellicht geen weet hadden van de aanwezigheid van de materialen en of hun daarvan geen enkel verwijt van kan worden gemaakt, komt aan de orde bij de vraag of gebruikmaking van de bevoegdheid evenredig was. 21. Gelet op de aangetroffen hoeveelheid materialen als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet komt de voorzieningenrechter tot de voorlopige conclusie dat de burgemeester in beginsel bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen tot sluiting van de loods op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet.
Het gebruikmaken van de bevoegdheid tot het sluiten van de loods
22. Vervolgens is de vraag of de burgemeester in redelijkheid gebruik heeft mogen maken van zijn bevoegdheid. Hierbij is van belang dat de burgemeester bij de uitoefening van zijn bevoegdheid over beleidsruimte beschikt. Dit betekent dat de voorzieningenrechter de invulling van die bevoegdheid met enige terughoudendheid moet toetsen. Ook bij de sluitingsduur heeft de burgemeester beoordelingsruimte.
23. De burgemeester heeft de beleidsruimte ingevuld door middel van het Damoclesbeleid. De burgemeester heeft conform het beleid besloten om een sluiting van zes maanden te gelasten. Dit beleid wordt door de voorzieningenrechter op zichzelf niet onredelijk geacht.
24. Dat de last tot sluiting voor de duur van zes maanden in overeenstemming is met de beleidsregels betekent echter niet zonder meer dat de burgemeester in redelijkheid daartoe heeft kunnen besluiten. Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 28 augustus 2019, (ECLI:NL:RVS:2019:2912), dient de burgemeester alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb, die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. 25. Bij de beoordeling of zich bijzondere omstandigheden voordoen, moet worden bekeken of sluiting van de loods noodzakelijk en evenredig is. Bij de beantwoording van die vragen hanteert de voorzieningenrechter het toetsingskader, zoals de Afdeling dat heeft uiteengezet in de uitspraak van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2912). Daaruit volgt dat in de eerste plaats aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding en in verband daarmee de handel in de loods wordt beoordeeld in hoeverre sluiting van de loods noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de loods en het herstel van de openbare orde. In de tweede plaats wordt beoordeeld of de sluiting evenredig is en in dit verband (onder meer) de verwijtbaarheid en de gevolgen van de sluiting. 26. Op de eerste plaats dient aan de hand van de aard en de omvang van de overtreding te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van de loods noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de loods en het herstel van de openbare orde.
27. In de loods is op 24 maart 2021 het volgende door de politie aangetroffen: een grote hal met daarin diverse apparaten ten behoeve van hennepteelt zoals assimilatielampen, koolstoffilters, ventilatoren en potgrond. Deze grote hal is verdeeld in twee ruimten, hierna te noemen kweekruimte 1 en kweekruimte 2. Kweekruimte 1 is circa 10 x 10 meter, voorzien van verschillende draagbalken ten behoeve van assimilatielampen, een opticlimate en 4 koolstoffilters. Boven kweekruimte 1 is kweekruimte 2 aangetroffen van circa 10 x 10 meter, voorzien van 4 koolstoffilters, 2 opticlimates, 80 lampen en 15 ventilatoren. De voornoemde materialen bieden de mogelijkheid om ten minste 1200 hennepplanten te kweken. Er is derhalve sprake van voorbereidingshandelingen voor het grootschalig kweken van hennepplanten
28. Verzoekers stellen dat de noodzaak tot sluiting van de loods ontbreekt. Zo is er op de locatie van de loods niet eerder sprake geweest van overtredingen van de Opiumwet, is er geen sprake geweest van ‘loop op het pand’ en heeft er geen feitelijke handel of productie plaatsgevonden.
29. Vaststaat dat er in de loods niet eerder een overtreding van de Opiumwet heeft plaatsgevonden. De burgemeester onderschrijft dit in het bestreden besluit waaruit blijkt dat er de afgelopen drie jaar geen bestuurlijke maatregel is toegepast op grond van de Opiumwet.
30. Met een sluiting wordt de bekendheid van een pand als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald, waarmee het pand aan het drugscircuit wordt onttrokken. In de loods is een grote hoeveelheid materialen aangetroffen, waarmee een grote hennepkwekerij kan worden opgezet. Nu er enkel sprake is geweest van voorbereidingshandelingen, kunnen verzoekers gevolgd worden in hun stelling dat er geen ‘loop’ op het pand plaatsgevonden in verband met de handel in softdrugs. Gezien het grote aantal materialen moet er echter wel een ‘loop’ op het pand geweest zijn in verband met het bezorgen van de materialen. Dit dient echter minder zwaar te wegen dan de kwalificatie als ‘drugspand’.
31. Gezien de aangetroffen materialen, heeft er geen feitelijke handel dan wel productie van softdrugs plaatsgevonden in de loods. Dit wordt ook niet bestreden door de burgemeester. Er was enkel sprake van voorbereidingshandelingen. Dat neemt niet weg dat het voorhanden hebben van de materialen niet los kan worden gezien van de faciliterende rol in de grootschalige handel in hennep en de negatieve invloed daarvan op het openbare leven en het woon- en leefklimaat. De burgemeester heeft gezien het voorgaande in beginsel noodzakelijk kunnen achten om de loods te sluiten om zo de connectie met het drugscircuit te verbreken.
32. Als sluiting van het pand in beginsel noodzakelijk wordt geacht, neemt dat niet weg dat de sluiting ook evenredig moet zijn. De beoordeling van de mate van verwijtbaarheid en de gevolgen van de sluiting voor verzoekers komen in dit kader aan de orde. Het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden maken dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Verzoekers hebben betoogd dat de sluiting van de loods voor de duur van zes maanden niet evenredig is.
Verzoekers (de eigenaren)
33. Verzoekers hebben verklaard dat zij alles in het werk hebben gesteld om bij het aangaan van de huurovereenkomst met de vorige huurder ( [bedrijfsnaam 2] , hierna: [*2] ) er zeker van te zijn dat zij een overeenkomst sloten met een betrouwbare huurder. Zij hebben daarbij verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 13 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:794). Zo hebben verzoekers de huurovereenkomst op laten stellen door een professionele makelaar en hebben verzoekers via een professionele beheerder ( [bedrijfsnaam 3] , hierna: [*3] ) de bestuurder van [*2] gevraagd aan te tonen dat het bedrijf financieel in staat is de huurpenningen te voldoen. In de huurovereenkomst is verder in artikel 20 bepaald dat de verhuurder bij het handelen in strijd met deze bepaling het recht heeft de huurovereenkomst tussentijds te doen ontbinden op straffe van een boete van € 25.000,-. Verzoekers hebben verklaard dat [*2] maandelijks de huurpenningen per bank heeft overgemaakt en dat (pas) over de maanden maart en april 2021 een huurachterstand is ontstaan. Hieruit blijkt volgens verzoekers dat zij er alles aan gedaan hebben om bij het aangaan van de huurovereenkomst er zeker van te zijn dat zij een overeenkomst sloten met een betrouwbare huurder. De burgemeester onderschrijft dit in het bestreden besluit. 34. Dat betekent echter nog niet dat verzoekers geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Het is vaste jurisprudentie dat van een eigenaar van een pand mag worden verwacht dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik dat van het door hem verhuurde pand wordt gemaakt (zie onder meer ECLI:NL:RVS:2019:2462). 35. De voorzieningenrechter is voorlopig van oordeel dat verzoekers in voldoende mate aan deze verplichting hebben voldaan. Verzoekers hebben in bezwaar een rapport van [*3] ingebracht waaruit blijkt dat de loods op 19 februari 2021 is gecontroleerd door een inspecteur van [*3] in aanwezigheid van de toenmalige huurder, [*2] .
Uit dit uitgebreide rapport (inclusief foto’s) blijkt dat de inspecteur op die datum de gehele loods heeft geïnspecteerd. Daarbij zijn geen afwijkende zaken aangetroffen en is niet gebleken van voorbereidingshandelingen in verband met de productie van softdrugs. Nu het voornoemde rapport eerst in bezwaar is ingebracht, heeft de burgemeester het rapport nog niet eerder kunnen betrekken in de besluitvorming. Het (vrij korte) tijdsverloop tussen de controle op 19 februari 2021 en de inval van de politie op 24 maart 2021, dient de burgemeester te betrekken bij het bepalen van de sluitingsduur in het nog te nemen besluit op bezwaar van verzoekers. De voorzieningenrechter wijst daarbij, met verzoekers, op de uitspraak van de Afdeling van 13 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:794), waarbij de Afdeling in een zaak met soortgelijke omstandigheden de sluiting van een bedrijfspand onevenredig heeft gevonden. 36. Verzoekster heeft aangedragen dat zij als nieuwe huurder onevenredig hard getroffen wordt door een sluiting van de loods voor de duur van zes maanden. Verzoekster stond reeds voor de inval van 24 maart 2021 in contact met verzoekers over een eventuele huur van de loods. Op 23 maart 2021 (een dag voor de inval) hebben verzoekers een afspraak gemaakt om op 26 maart 2021 de loods te gaan bezichtigen. Naar aanleiding van de bezichtiging hebben verzoekers mondelinge overeenstemming bereikt over het huren van de loods. Op een later moment hebben verzoekers een schriftelijk huurovereenkomst getekend waaruit volgt dat verzoekster met ingang van 1 mei 2021 de nieuwe huurder van de loods is.
37. In punt 13 van het Damoclesbeleid is het volgende opgenomen:
“Een wijziging in de huursituatie wordt als niet terzake doende beschouwd indien deze wordt aangebracht nadat het voornemen tot oplegging van een last onder bestuursdwang is uitgegaan. De ratio hierachter is dat de verhuurder niet met het plaatsen van andere huurders onder de oplegging van een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom kan uitkomen. Het is immers op dat moment nog steeds noodzakelijk de ernstige gevolgen van de drugshandel teniet te doen door onder meer de loop van een dergelijk pand te halen. Het enkel plaatsen van nieuwe huurders leidt niet tot het voorkomen van herhaling van een met de wet strijdige situatie.” Ter zitting is door de burgemeester betoogd dat hier sprake is van een situatie als bedoeld in punt 13 van het Damoclesbeleid. Hoewel de voorzieningenrechter het met de burgemeester eens is dat er met het sluiten van de huurovereenkomst een nieuw belang is gecreëerd, betekent dit niet dat aan dit nieuwe belang bij de beoordeling geheel voorbij moet worden gegaan.
38. Vast staat dat verzoekster vanaf de dag van de bezichtiging van het pand, zijnde
26 maart 2021, op de hoogte was van de situatie die zich tot 24 maart 2021 heeft voorgedaan in de loods. Een mogelijke sluiting van de loods was hierdoor, mede gelet op het geldende Damoclesbeleid, reeds kenbaar voor verzoekster. Eveneens staat vast dat door de burgemeester niet is bestreden dat de loods na 24 maart 2021 door verzoekster is opgeknapt, dat er (commerciële) bedrijvigheid plaatsvindt, dat er nieuwe sloten zijn aangebracht en dat er niet langer een connectie is met de drugscriminaliteit. Verzoekster heeft tijdens de zitting tevens gesteld dat het sluiten van de loods voor zes maanden het einde van haar bedrijf zal betekenen.
39. De voorzieningenrechter is voorlopig van oordeel dat de burgemeester het belang van verzoekster onvoldoende heeft laten meewegen in het bestreden besluit.
40. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter was de burgemeester bevoegd de loods te sluiten en was deze sluiting noodzakelijk. Niet uit het oog verloren wordt dat er sprake is geweest van strafbare voorbereidingshandelingen voor het grootschalig kweken van hennepplanten. Daar tegenover staat dat er door verzoekers in het kader van de evenredigheid van de sluiting bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb zijn aangedragen. De belangen die verzoekers naar voren hebben gebracht, namelijk het feit dat ze niets te maken hebben gehad met de voorbereidingshandelingen, zij de huurder voldoende gecheckt hebben, het pand hebben laten inspecteren en dat ze na de inval op 24 maart 2021 vrijwel direct het huurcontract hebben ontbonden, mogen, in ieder geval in deze stand van het geding, zwaarder wegen dan het belang van de burgemeester om de loods te sluiten. Ook de belangen die verzoekster naar voren heeft gebracht, namelijk dat de sluiting van de duur van zes maanden ervoor zal zorgen dat zij haar bedrijf niet kan voortzetten, er al veel tijd en geld is gestopt in het opknappen van de loods en dat met de huidige activiteiten de loods al onttrokken is aan het criminele circuit, mogen eveneens, in deze stand van het geding, zwaarder wegen dan het belang van de burgemeester om de loods te sluiten. In het bestreden besluit is onvoldoende blijk gegeven van een deugdelijke belangenafweging. In de nog te nemen beslissingen op bezwaar dient de burgemeester meer aandacht te besteden aan de omstandigheden die in het voordeel van verzoekers wegen.
41. Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter dan ook voorlopig van oordeel dat het handelen van de burgemeester overeenkomstig het Damoclesbeleid in dit geval gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met dit beleid te dienen doelen. De belangen van verzoekers dienen te prevaleren boven het belang van de burgemeester totdat op de bezwaarschriften is beslist. Dit betekent dat de loods niet mag worden gesloten, in elk geval tot zes weken na de te nemen beslissingen op bezwaar.