ECLI:NL:RBLIM:2021:5076

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 april 2021
Publicatiedatum
24 juni 2021
Zaaknummer
C/03/275698 / FA RK 20-987
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van partneralimentatie met betrekking tot de ontvankelijkheid van de verzoekende partij

In deze zaak verzoekt de vrouw om vaststelling van partneralimentatie. De man stelt primair dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar verzoek, omdat het verzoekschrift is ingediend door een medewerker van de stichting die als bewindvoerder is benoemd. De man betoogt dat deze medewerker niet bevoegd was om het verzoek in te dienen, omdat zij geen bestuurder van de stichting is. De rechtbank oordeelt dat de vrouw ontvankelijk is in haar verzoek, ondanks de vergissing in de naamgeving van de verzoekende partij. De rechtbank stelt vast dat de stichting tot bewindvoerder van de vrouw is benoemd en dat de medewerker weliswaar niet als formele procespartij kan optreden, maar dat de belangen van de man niet onredelijk zijn geschaad door deze vergissing. De rechtbank wijst op de deformaliseringstendens in de rechtspraak, die inhoudt dat fouten en vergissingen niet tot fatale gevolgen dienen te leiden, mits de wederpartij niet onredelijk in zijn belangen wordt geschaad. De rechtbank verklaart de stichting, namens de vrouw, ontvankelijk in haar verzoek en houdt verdere beslissingen aan in afwachting van een voortzetting van de mondelinge behandeling.

Uitspraak

Rechtbank Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Zaaknummer: C/03/275698 / FA RK 20-987
Beschikking van 26 april 2021 betreffende alimentatie
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
in rechte vertegenwoordigd door de
STICHTING SALDO IN DE PLUS,
hierna te noemen: de bewindvoerder, dan wel te noemen: de stichting,
gevestigd in Heerlen, gemeente Heerlen-Hoensbroek,
bij beschikking van de rechtbank Limburg van 15 maart 2018 tot bewindvoerder over alle goederen die (zullen) toebehoren aan de vrouw benoemd,
advocaat mr. E.A.M. Ramakers, kantoorhoudend in Maastricht,
tegen:
[de man] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J.L.M. Martens, kantoorhoudend in Heerlen.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit het volgende:
- het verzoekschrift van de vrouw, ontvangen op 13 maart 2020;
- het verweerschrift van de man, ontvangen op 11 juni 2020;
- de aanvullende stukken van de vrouw, ontvangen op 19 februari 2021;
- de aanvullende stukken van de man, ontvangen op 22 februari 2021;
- de aanvullende stukken van de vrouw, ontvangen op 2 maart 2021;
- de aanvullende stukken van de man, ontvangen op 3 maart 2021;
- de aanvullende stukken van de vrouw, ontvangen op 4 maart 2021;
- de mondelinge behandeling, die heeft plaatsgevonden op 4 maart 2021 en waarbij zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door [naam bewindvoerder] namens de bewindvoerder en haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- het aanvullende stuk van de man, ingediend door de man op de zitting van 4 maart 2021;
- de aanvullende stukken van de vrouw, ontvangen op 12 maart 2021;
- de brief met bijlagen van de man, ontvangen op 29 maart 2021;
Op de nadien door beide partijen overgelegde stukken is geen acht meer geslagen, aangezien beide partijen ter zitting slechts éénmaal nog mochten reageren op de ontvankelijkheid.

2.De feiten

2.1.
Deze rechtbank heeft op 14 mei 2014 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Die uitspraak is op 2 juni 2014 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Maastricht.

3.De ontvankelijkheid

3.1.
De vrouw verzoekt, bij beschikking en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de man met ingang van een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum op de eerste dag van de maand een bedrag van € 1407,89 per maand aan de vrouw betaalt als bijdrage in de kosten van levensonderhoud, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag.
3.2.
De man concludeert tot een niet-ontvankelijkheid van het verzoek, dan wel dat het verzoek moet worden afgewezen. De man stelt zich primair op het standpunt dat [naam bewindvoerder] niet-ontvankelijk is in haar verzoek. Deze niet-ontvankelijkheid ziet op het feit dat in het verzoekschrift is vermeld dat [naam bewindvoerder] , handelend onder de naam Stichting Saldo in de Plus, als de bewindvoerder van de vrouw optreedt, maar dat is zij niet. Bij beschikking van de rechtbank Limburg van 15 maart 2018 is immers de stichting benoemd tot bewindvoerder van de vrouw. [naam bewindvoerder] is weliswaar gemachtigd de stichting te vertegenwoordigen, maar dat betekent niet dat zij als formele procespartij kan optreden. Ter zitting heeft de advocaat van de man een uittreksel uit het Kamer van Koophandel register overgelegd waaruit blijkt dat [naam bewindvoerder] geen bestuurder van de stichting is.
3.3.
De vrouw betwist dat zij niet-ontvankelijk is in haar verzoek. [naam bewindvoerder] is de gemachtigde van de stichting, waardoor zij namens de vrouw het verzoek mocht indienen. De advocaat van de vrouw heeft de algemene volmacht van het bestuur van de stichting aan - onder andere - [naam bewindvoerder] , gedateerd 7 april 2017, daartoe overgelegd.
3.4.
Gelet op het door de man gevoerde verweer dient de rechtbank zich allereerst te buigen over de ontvankelijkheid. Gebleken is dat vrouw sinds 15 maart 2018 onder bewind van de stichting staat. Op 13 maart 2020 heeft [naam bewindvoerder] , die als bewindvoerder optreedt namens de stichting, een verzoek tot vaststelling van partneralimentatie ingediend. De man heeft in zijn verweerschrift aangevoerd dat [naam bewindvoerder] , handelend onder de naam Stichting Saldo in de Plus, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, maar hij heeft dit standpunt verder toen op geen enkele wijze onderbouwd. In zijn verweerschrift stelt hij vervolgens dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar verzoek, omdat er geen sprake zou zijn van een wijziging van omstandigheden. Pas ter zitting heeft de advocaat van de man zijn standpunt ten aanzien van de ontvankelijkheid nader toegelicht. Hij stemde er ter zitting niet mee in dat dit zou worden aangemerkt als een vorm van verschrijving of dat de stichting de zaak in de stand waar het zich in bevindt, zou overnemen. De zaak is vervolgens aangehouden zodat partijen in de gelegenheid waren hier alsnog hun standpunten over uiteen te zetten. Met de man constateert de rechtbank dat niet [naam bewindvoerder] handelend onder de naam van de stichting, maar de stichting zelf in het verzoekschrift als bewindvoerder van de vrouw had moeten worden aangemerkt. Het is immers de stichting die tot bewindvoerder van de vrouw is benoemd, en niet [naam bewindvoerder] . De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of dat tot een niet-ontvankelijkheid van het verzoek moet leiden. [naam bewindvoerder] is op grond van de door de stichting gegeven volmacht gemachtigd de in artikel 1:441 van het Burgerlijk Wetboek toegekende taken en bevoegdheden uit te oefenen als bewindvoerder van de vrouw.
In de rechtspraak (zie onder andere HR 13 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1881) is sprake van een duidelijke deformaliseringstendens, die inhoudt dat fouten en vergissingen niet tot fatale gevolgen dienen te leiden, mits de wederpartij door herstel hiervan niet onredelijk in zijn belangen wordt geschaad. Voorts dient zoveel mogelijk te worden beslist tussen de daadwerkelijke belanghebbenden van het geschil.
In onderhavige zaak zou een niet-ontvankelijkheid ertoe leiden dat door de stichting een nieuw, naar verwachting gelijkluidend verzoekschrift, wordt ingediend ten behoeve van de vrouw. De man heeft ook inhoudelijk op het verzoek tot partneralimentatie gereageerd en onder andere een draagkracht verweer gevoerd, onder overlegging van diverse producties.
De rechtbank is op grond van bovenstaande dan ook van oordeel dat in naamgeving van de verzoekende partij sprake is van een kennelijke vergissing, waarbij niet de stichting, maar de uitvoerend bewindvoerder ( [naam bewindvoerder] ) als verzoekende partij is vermeld. Voor de man is echter steeds duidelijk geweest dat hij tegen de (bewindvoerder van de) vrouw procedeert en dat [naam bewindvoerder] namens de stichting en niet als privé persoon optreedt. Niet gesteld noch gebleken is daarnaast dat de man door de kennelijke vergissing onredelijk in zijn belangen is geschaad. Gelet op voornoemde deformaliseringstendens zal de rechtbank de stichting dan ook, zoals verzocht, toestaan de procedure namens de vrouw voort te zetten.
3.5.
De rechtbank zal de stichting (namens de vrouw) aldus ontvankelijk verklaren in haar verzoek. De beslissing op het verzoek wordt aanhouden in afwachting van een voortzetting van de mondelinge behandeling nu de zaak inhoudelijk op de zitting van 4 maart 2021 niet is behandeld wegens de late inhoudelijke onderbouwing van het niet-ontvankelijkheidsverweer. Partijen worden in de gelegenheid gesteld binnen veertien dagen hun verhinderdata voor de maanden juli, augustus en september kenbaar te maken, waarna de rechtbank zo spoedig mogelijk een nieuwe zittingsdatum zal bepalen.

4.De beslissing

De rechtbank:
verklaart de Stichting Saldo in de Plus (namens de vrouw) ontvankelijk in haar verzoek;
houdt iedere verdere beslissing aan in afwachting van een voortzetting van de mondelinge behandeling.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.A.M. van Uum, rechter, en ter openbare civiele terechtzitting van 26 april 2021 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
JV
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.