ECLI:NL:RBLIM:2021:5135

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 juni 2021
Publicatiedatum
25 juni 2021
Zaaknummer
20/952
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging besluit over persoonsgebonden budget voor individuele begeleiding wegens onzorgvuldig onderzoek

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, gedateerd 28 juni 2021, is het beroep van eiseres gegrond verklaard. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een persoonsgebonden budget (pgb) voor individuele begeleiding van 12 uur per week voor de periode van 23 maart 2019 tot en met 22 maart 2020. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leudal had in een eerder besluit, gedateerd 21 augustus 2019, een pgb van slechts 7 uur per week toegekend. Eiseres was het niet eens met dit besluit en had bezwaar aangetekend, wat door het college ongegrond werd verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank oordeelde dat het college zijn onderzoek naar de hulpvraag en de specifieke ondersteuningsbehoefte van eiseres niet zorgvuldig had uitgevoerd. Het college had ten onrechte geen rekening gehouden met de behoefte aan dagbesteding die eiseres in bezwaar had aangegeven. De rechtbank stelde vast dat de hulpvraag en de ondersteuningsbehoefte onvoldoende waren onderzocht, wat leidde tot een onterecht besluit. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en zelf in de zaak voorzien door eiseres een pgb van 12 uur per week toe te kennen voor de gevraagde periode. De rechtbank oordeelde dat de eerdere indicatie van 12 uur per week niet onterecht was en dat de begeleiding noodzakelijk was voor eiseres om haar zelfredzaamheid en participatie te bevorderen.

Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat het college het door eiseres betaalde griffierecht moet vergoeden en dat eiseres recht heeft op een vergoeding voor de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de hulpvraag en de noodzaak van ondersteuning in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 20/952

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juni 2021 in de zaak tussen

[Naam 1], te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. D. Dronkers),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leudal, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Barentsen).

Procesverloop

In het besluit van 21 augustus 2019 (primair besluit) heeft verweerder op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) aan eiseres een voorziening voor individuele begeleiding toegekend in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) voor 7 uur per week voor de periode van 23 maart 2019 tot en met 22 maart 2020.
In het besluit van 20 februari 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 april 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en haar begeleider, [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Ontvankelijkheid beroep
1. Voor het indienen van een beroepschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Awb een termijn van zes weken. Deze termijn begint op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb op de dag na de dag waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Een beroepschrift is op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen.
2. In het geval dat het bestuursorgaan weet dat een gemachtigde optreedt, betekent toezending van een besluit aan de belanghebbende zelf dat het besluit niet bekend is gemaakt ‘op de voorgeschreven wijze’ als bedoeld in artikel 6:8 van de Awb, zodat de beroepstermijn niet is gaan lopen (onder meer uitspaak van de Centrale Raad van Beroep van 3 december 2009, ECLI:NL:CRVB:2009 BK7349).
3. Uitgaande van de verzending van het bestreden besluit op 20 februari 2020 loopt de beroepstermijn vanaf 21 februari 2020 tot en met 2 april 2020. Het beroepschrift is op
3 april 2020 gedateerd en op die dag ook bij de rechtbank ontvangen. Dit zou dan te laat zijn. Vast staat dat eiseres in de loop van de bezwaarprocedure is vertegenwoordigd door mr. Dronkers. Nu het bestreden besluit alleen aan eiseres is toegezonden, is het bestreden besluit niet “op de voorgeschreven wijze”, als bedoeld in artikel 6:8, eerste lid, van de Awb, bekend gemaakt en is de beroepstermijn niet gaan lopen op 21 februari 2020, maar vanaf het moment dat de gemachtigde kennis heeft genomen van het bestreden besluit. De gemachtigde heeft kennelijk later dan op 21 februari 2020 en niet (veel) eerder dan 3 april 2020 kennis genomen van het bestreden besluit en heeft na kennisneming van het bestreden besluit beroep ingesteld. Het beroep is derhalve tijdig ingesteld. De rechtbank acht het beroep ontvankelijk.
Individuele begeleiding
4. Eiseres heeft tot 23 maart 2019 van verweerder een pgb voor individuele begeleiding voor 12 uur per week ontvangen. De individuele begeleiding krijgt zij vanwege haar beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie en wordt gegeven door [naam 2] ( [naam 2] ) van Klus en Zorg. Eiseres heeft op 18 maart 2019 een melding voor herindicatie van de individuele begeleiding gedaan.
4.1.
Naar aanleiding van deze melding heeft op 7 mei 2019 een huisbezoek plaatsgevonden waarvan een onderzoeksverslag is gemaakt. Eiseres heeft op 7 mei 2019 een ondersteuningsplan ingediend, dat naar aanleiding van vragen van verweerder per e-mail is aangevuld op 17 juni 2019 en op 4 juli 2019.
4.2.
In het onderzoeksverslag, gedateerd 24 juni 2019, is samengevat vermeld dat eiseres is aangewezen op 7 uur begeleiding per week voor het structureren van de week (planning maken, weekend doornemen, organisatie van het huishouden), ondersteuning in het contact met instanties (doornemen van de post, zaken verduidelijken, voorbereiden/begeleiden gespreken), omgaan met geld en stimuleren en begeleiden bij sociale contacten. Op grond van de CIZ-indicatiewijzer valt de genoemde begeleiding volgens de adviseur Wmo maximaal onder klasse 1-3. Klasse 3 staat voor 4 tot 6,9 uur begeleiding per week, afgerond 7 uur. Volgens de adviseur Wmo vallen de tensionrelease en het brengen en halen van dochter [naam 3] naar de opvang niet onder de begeleiding van de Wmo. De tensionrelease, die eiseres 6 keer week heeft met als doel het ventileren van stress en emoties, heeft niets te maken met praktische ondersteuning waarop de Wmo is gericht maar heeft een therapeutisch doel. Bovendien heeft eiseres regelmatig afspraken met Maatschappelijk werk en kunnen deze worden gebruikt voor het ventileren van stress en emoties. Het brengen en halen van dochter [naam 3] naar de opvang in [*] zou anders geregeld kunnen worden, door bijvoorbeeld de dochter in [woonplaats] (de woonplaats van eiseres en haar dochter), naar de opvang te laten gaan. Ook de vader van [naam 3] zou hierin een rol kunnen spelen.
4.3.
Verweerder heeft op 25 juni 2019 het onderzoeksverslag naar eiseres gestuurd. Eiseres heeft op 19 augustus 2019 een ondertekend onderzoeksverslag, waarin zij aangeeft het niet eens te zijn met de uitkomst van het gesprek en de gekozen oplossing, ingediend dat als aanvraag geldt.
5. Verweerder heeft bij het primaire besluit eiseres vanaf 23 maart 2019 tot en met
22 maart 2020 pgb voor 7 uur per week individuele begeleiding op grond van de Wmo toegekend.
6. Eiseres heeft bezwaar gemaakt waarbij zij heeft aangevoerd dat zij is aangewezen op 12 uur begeleiding per week. De tensionrelease wordt geboden door Klus en Zorg en is nodig omdat acute stress en emoties 24/7 te verwachten zijn en er dan geen afspraak met Maatschappelijk werk is. Naar Maatschappelijk werk gaat zij maar 1x per 6 weken en dan gaat het erom hoe het algemeen met eiseres gaat en de algemene situatie met het gezin.
Voor wat betreft het halen en brengen van de dochter heeft eiseres aangevoerd dat zij vanwege epilepsie aanvallen tijdelijk ongeschikt is bevonden door het CBR om auto te rijden en dat de vader van haar dochter in de ochtend niet in staat is om te brengen. Vanwege de tijdelijke aard van het probleem is een andere opvang een drastische maatregel die eiseres en haar dochter uit hun vertrouwde situatie haalt. Klus en Zorg biedt bij het brengen in de ochtend naar de opvang de gewenste begeleiding en dit valt onder de Wmo. Het halen in de middag kan de vader doen, maar eiseres vindt het soms fijn om dat te kunnen doen als Klus en Zorg al bezig is met de begeleiding op ander gebied. Haar beperkingen vallen niet te structureren tot een vast gegeven en planning; de problematiek zorgt voor een continue flexibele anticipatie. Eiseres heeft gewezen op een indicatiebesluit uit 2012 van het Ciz, waarin zij een zorgzwaartepakket klasse 7(=7 etmalen per week) aan zorg had en op basis waarvan het onwaarschijnlijk is dat eiseres met 7 uur per week afdoende geholpen kan worden. Eiseres wil verder naar dagbesteding gaan voor twee dagdelen per week en er dient begeleiding plaats te vinden bij het ziekenhuisbezoek in Heerlen.
7. Verweerde heeft bij het bestreden besluit het bezwaar ongegrond verklaard en het standpunt dat eiseres voor de belemmeringen in de zelfredzaamheid en participatie is aangewezen op individuele begeleiding voor 7 uur per week gehandhaafd. De hulpvraag en de problemen die zij ondervindt bij de zelfredzaamheid en participatie betreffen het structureren van de week (planning maken, weekend doornemen, organisatie van het huishouden), ondersteuning in het contact met instanties (doornemen van de post, zaken verduidelijken, voorbereiden/begeleiden gespreken), omgaan met geld en stimuleren en begeleiden bij sociale contacten. De tensionrelease en het halen van en brengen naar de opvang van de dochter vallen niet onder de reikwijdte van de Wmo. Voor wat betreft de dagbesteding heeft verweerder gesteld dat uit het onderzoeksverslag niet blijkt of en in hoeverre de behoefte bestaat voor dagbesteding en dat wel duidelijk is dat dagbesteding niet is opgenomen in het structureel zorgpakket. Voor het ziekenhuisbezoek heeft inmiddels de zorgverzekeraar de kosten vergoed. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat bij de invulling van de beschikbare uren deze vrij ingevuld moeten kunnen worden heeft verweerder aangegeven dat de besteding van uren voor concrete doelen en concrete activiteiten is bestemd en dat het niet is toegestaan die tijd te besteden aan andere niet-toegekende doelen/activiteiten. Dit zou anders kunnen leiden tot terugvordering van niet correct verantwoorde uren.
8. Eiseres heeft in beroep naar voren gebracht dat de toegekende 7 uur aan begeleiding niet toereikend is om de te behalen resultaten te behalen en deze uren dienen te worden verhoogd naar de eerder toegekende 12 uur per week. Eiseres blijft begeleiding nodig hebben bij taken die horen tot het zelfstandig wonen en bij het deelnemen aan het maatschappelijk leven, het hebben van een dagstructuur en het voeren van regie in het eigen leven. Het naar de opvang brengen van de dochter is een van de dingen die behoren tot het maatschappelijk leven en het indelen van de dagstructuur en bevorderen haar zelfredzaamheid. Zij heeft geen sociaal netwerk waar zij op kan terugvallen, zij woont niet samen met haar vriend, de vader van haar dochter, omdat hun relatie door apart te wonen beter kan worden onderhouden. Haar vriend heeft vanwege werktijden niet de gelegenheid de dochter te brengen, wel om te halen. Als de dochter naar een andere opvang moet wordt zij uit haar vertrouwde omgeving gehaald en brengt dit tevens stress mee bij eiseres omdat zij zich moet aanpassen en moet wennen aan een nieuwe situatie. Het dagelijkse app-uurtje, door verweerder beschreven als ‘tensionrelease’, staat los van de hulp van Maatschappelijk werk en is er zodat eiseres even kan ventileren en de regie over haar dagelijks leven weer snel kan oppakken. Dit helpt bij haar zelfredzaamheid en geeft structuur voor die dag. Zonder dat app-uurtje raakt ze de regie kwijt en ervaart zij nog meer stress om te functioneren in het dagelijks leven. Met Maatschappelijk werk heeft zij maar eens per 6 weken een afspraak. Eiseres heeft verder aangevoerd dat het niet om de precieze invulling van uren gaat, maar om de totale omvang van de indicatie. Verweerder heeft in het verleden nooit problemen gemaakt over de omvang en invulling van de 12 uur. Uit de bijgehouden weekstaten blijkt dat de invulling van de uren alleen zijn gericht op de zelfredzaamheid en participatie in de samenleving en dat de inhoud van de begeleiding per moment kan verschillen; de ene week meer is gericht op het structureren en de andere week meer gericht op sociale contacten. Het geven van begeleiding is niet exact te structureren. Verder verricht [naam 2] aanmerkelijk meer uren per week dan de gemiddelde 12 uur per week. De tensionrelease is nooit doorbelast. Door de huidige corona maatregelen zijn juist meer uren nodig gebleken. Eiseres is voorts van mening dat een deugdelijke onderbouwing van het nieuwe indicatiebesluit ontbreekt. Verweerder is onvoldoende bekend met de invulling van de zorg die eiseres ontvangt. Verweerders bezwarencommissie vindt ook dat het onderzoek beperkt is geweest. De aangevraagde uren bevatten niet het juiste etiket en daar had nader onderzoek naar verricht moeten worden
.
Het wettelijk kader
9. Het wettelijke kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Het oordeel van de rechtbank
10. In geschil is of verweerder op goede gronden het aantal uren voor individuele begeleiding heeft bepaald op 7 uur per week. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
11. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) (uitspraken van 21 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:819 en 20 januari 2021, CRVB:2021:244) vloeit uit artikel 3:2 van de Awb in samenhang met de artikelen 2.3.2 en 2.3.5 van de Wmo 2015 voort dat het college voldoende kennis dient te vergaren over de voor het nemen van een besluit over maatschappelijke ondersteuning van belang zijnde feiten en omstandigheden en af te wegen belangen. Dit brengt met zich dat wanneer bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning het college allereerst (stap 1) moet vaststellen wat de hulpvraag is. Vervolgens (stap 2) zal het college moeten vaststellen welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving. Eerst wanneer die problemen voldoende concreet in kaart zijn gebracht, kan (stap 3) worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van de ondersteuningsvrager, onderscheidenlijk het zich kunnen handhaven in de samenleving. Uit artikel 2.3.2, vierde lid, aanhef en onder b, c en f, van de Wmo 2015 in samenhang met het derde en vierde lid van artikel 2.3.5 van de Wmo 2015 vloeit voort dat het onderzoek er vervolgens op gericht moet zijn of en in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende (algemene) voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een maatwerkvoorziening te verlenen.
12. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet het onderzoek dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit niet aan de daaraan uit een oogpunt van zorgvuldigheid en motivering te stellen eisen. Verweerder heeft zijn eigen verantwoordelijkheid miskend bij het vergaren van kennis over de voor het nemen van een besluit over maatschappelijke ondersteuning van belang zijnde feiten en omstandigheden en af te wegen belangen. De hulpvraag van eiseres (stap 1) en haar specifieke ondersteuningsbehoefte (stap 3) zijn onvoldoende zorgvuldig onderzocht en vastgesteld. De rechtbank motiveert dit oordeel hierna als volgt.
13. De eerste stap van het onderzoek (vaststellen van de hulpvraag) is onvoldoende zorgvuldig uitgevoerd. Ten onrechte heeft verweerder buiten beschouwing gelaten dat eiseres – in bezwaar – heeft aangegeven behoefte te hebben aan dagbesteding. De commissie bezwaarschriften heeft verweerder daar al in zijn advies voorafgaand aan het bestreden besluit op gewezen. Omdat verweerder de hulpvraag niet correct in beeld heeft gebracht, heeft hij ook de specifieke ondersteuningsbehoefte van eiseres niet kunnen vaststellen. De rechtbank gaat daar hierna in rechtsoverweging 18 nader op in.
14. De tweede stap van het onderzoek (vaststellen van de problemen bij zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie) is wel goed uitgevoerd. Daarbij is gebleken dat eiseres is aangewezen op begeleiding voor het structureren van de week (planning maken, weekend doornemen, organisatie van het huishouden), ondersteuning in het contact met instanties (doornemen van de post, zaken verduidelijken, voorbereiden en begeleiden gespreken), omgaan met geld en stimuleren en begeleiden bij sociale contacten. Hierover zijn partijen het eens.
15. Ook de derde stap (onderzoeken welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is) heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet juist uitgevoerd. Verweerder is daarbij teveel uitgegaan van de begeleiding die eiseres ten tijde van de aanvraag ontving (zoals in het ondersteuningsplan en de aanvullingen daarop is vermeld) en de benaming daarvan door haar begeleider, [naam 2] . Ook is te veel gekeken naar de laatste indicatie (12 uur per week) en naar de CIZ indicatiewijzer. De rechtbank motiveert dit oordeel hierna.
16. Uit het bestreden besluit blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende hoe de omvang van de nodige begeleiding van eiseres is bepaald. Verwezen is naar de CIZ indicatiewijzer. Ter zitting heeft verweerder echter toegelicht dat de CIZ indicatiewijzer slechts “ter controle” wordt gebruikt. Daaruit maakt de rechtbank op dat in eerste instantie op basis van de individuele hulpvraag en problemen bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie de omvang van de begeleiding is vastgesteld. Hoe dat precies is gebeurd (in concrete uren per doel of activiteit) blijkt echter niet uit het bestreden besluit. Op basis van wat verweerder daarover in het verweerschrift en ter zitting heeft gezegd, is dit de rechtbank ook niet duidelijk geworden.
17. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij het vaststellen van de omvang van de nodige begeleiding uit lijkt te zijn gegaan van enerzijds de begeleiding die eiseres ten tijde van de aanvraag kreeg (zoals door [naam 2] beschreven in het ondersteuningsplan en de aanvullingen daarop) en anderzijds de begeleiding die bij de voorgaande aanvraag was geïndiceerd (12 uur per week). De omvang van die begeleiding lijkt de basis te vormen voor de vaststelling van de omvang van de nodige ondersteuning bij het bestreden besluit. Door daarin bepaalde begeleiding (voor bepaalde doelen – bijvoorbeeld het doel “woont over een jaar zelfstandig” – of bepaalde activiteiten – bijvoorbeeld “tensionrelease” en “brengen/halen [naam 3] ” –) ‘weg te strepen’ lijkt verweerder de omvang van de maatwerkvoorziening te hebben vastgesteld. Dat is echter niet de wijze waarop verweerder dat hoort te doen. Daarmee heeft verweerder zijn eigen verantwoordelijkheid bij het vaststellen van de nodige ondersteuning miskend (CRvB 26 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:458, rov. 3.1). Dit heeft onder meer tot gevolg gehad dat ondersteuning in de vorm van dagbesteding in het geheel buiten beschouwing is gelaten. Ook is teveel uitgegaan van de door [naam 2] aan bepaalde begeleiding gegeven benaming (eiseres spreekt van ‘etiket’), met name ten aanzien van de tensionrelease. De rechtbank gaat daarop hierna nader in.
Dagbesteding
18. Ten onrechte heeft verweerder niet onderzocht of eiseres is aangewezen op enigerlei vorm van dagbesteding, althans kent daarvoor geen pgb toe, omdat eiseres op dat moment volgens het ondersteuningsplan geen dagbesteding zou volgen. De omstandigheid dat een cliënt geen dagbesteding afneemt hoeft echter niet te betekenen dat hij niet op objectieve gronden op de inzet van dagbesteding is aangewezen. Ook de mogelijkheid dat een cliënt een (mede) op de noodzaak van dagbesteding gebaseerd pgb wil besteden aan een andere vorm van maatschappelijke ondersteuning dan dagbesteding, maakt niet dat er geen noodzaak bestaat om dagbesteding te indiceren, nu dit tot de bestedingsvrijheid van het pgb behoort. Artikel 2.3.6 van de Wmo 2015 schrijft immers niet voor dat met het pgb slechts dezelfde diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen kunnen worden ingekocht als die welke zijn toegekend, met dien verstande dat de in te kopen diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen wel geschikt moeten zijn voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt (Centrale Raad van Beroep, 21 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:819). Ter zitting is door de begeleider aangegeven dat ook dagbesteding wordt verstrekt (bijvoorbeeld handwerken). Verweerder heeft bovendien bevestigd dat de begeleider wel dagbesteding kan begeleiden. Het enkele feit dat [naam 2] in het ondersteuningsplan geen begeleiding onder de noemer van dagbesteding heeft opgenomen, had verweerder niet tot de conclusie mogen leiden dat van dagbesteding dus geen sprake is of dat daarvoor dus geen noodzaak bestond.
Tensionrelease (app-uurtje)
19. Verweerder heeft ten onrechte geen onderzoek gedaan naar de noodzaak van de begeleiding die dagelijks telefonisch aan eiseres wordt verstrekt (door [naam 2] app-uurtje/tensionrelease genoemd). Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder hierbij te veel afgegaan of de benaming “
tensionrelease” die [naam 2] daaraan heeft gegeven en er daarom van uit gegaan dat deze begeleiding een therapeutisch doel dient, waarvoor Maatschappelijk werk een voorliggende algemene voorziening biedt. Uit de toelichting die op deze vorm van begeleiding is gegeven blijkt dat het gaat om dagelijkse bereikbaarheid van de begeleider voor eiseres om gedurende de dag (totdat de volgende ochtend begeleiding weer aanwezig is) regie te kunnen houden, bovendien zou het structuur geven aan de dag van eiseres (ze spaart haar vragen op tot het einde van de middag wanneer ze haar begeleider telefonisch kan benaderen). Het is de rechtbank niet duidelijk geworden hoe Maatschappelijk werk (waar eiseres eenmaal in de zes weken naartoe gaat) in deze behoefte zou kunnen voorzien of waarom hier sprake zou zijn van therapie. Het enkele feit dat eiseres tijdens het app-uurtje ook emotie kan ventileren is daarvoor onvoldoende. Dat deze vorm van begeleiding volgens [naam 2] nooit aan eiseres in rekening is gebracht doet aan het voorgaande overigens helemaal niets af.
Conclusie
20. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb in samenhang met de artikelen 3:46 van de Awb en 2.3.2 van de Wmo 2015. Dit betekent dat het bestreden besluit moet worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de procedure al lang loopt, de periode waarover de maatwerkvoorziening is verstrekt is verstreken en geen nieuwe aanvragen zijn gedaan, omdat inmiddels aanvragen voor beschermd wonen op grond van de Wet langdurige zorg zijn toegekend. Gelet op deze bijzondere omstandigheden en het zwaarwegende belang van eiseres bij een finale beslechting van dit geschil, acht de rechtbank het passend overeenkomstig de hulpvraag van eiseres een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb voor individuele begeleiding voor totaal 12 uur per week toe te kennen voor de periode van 23 maart 2019 tot en met 22 maart 2020. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiseres eerder een indicatie had voor beschermd wonen met intensieve begeleiding en inmiddels wederom een indicatie heeft voor beschermd wonen, hetgeen aangeeft dat intensieve begeleiding nodig is en dat 12 uur per week waarschijnlijk niet teveel is. Daarnaast neemt de rechtbank in overweging dat eiseres voorafgaand aan de periode in geding 12 uur per week begeleiding ontving. Dat de begeleidingsbehoefte sindsdien is verminderd heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt. Weliswaar is het doel “woont over een jaar zelfstandig” behaald, maar dat juist door het zelfstandig wonen ook extra begeleiding noodzakelijk is geworden, zoals namens eiseres is betoogd, acht de rechtbank niet onaannemelijk. De rechtbank herroept het primaire besluit.
21. Het beroep is gegrond.
22. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
23. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 3 punten op (1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 534,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.602,-. Indien aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit, bepaalt dat eiseres in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb voor individuele begeleiding voor totaal 12 uur per week voor de periode van 23 maart 2019 tot en met 22 maart 2020 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.602,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L. Goofers, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.G. Cremers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2021
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 28 juni 2021

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage: wettelijk kader

Artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 heeft onder meer de navolgende definities:
- begeleiding: activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven.
- participatie: deelnemen aan het maatschappelijke verkeer.
- zelfredzaamheid: in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.
Artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 geeft voorschriften voor het onderzoek dat door het college dient te worden verricht naar aanleiding van een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Het eerste lid bepaalt dat het college, in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger(s) dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uitvoert overeenkomstig het tweede tot en met het achtste lid. Het tweede lid bepaalt dat een cliënt, voordat het onderzoek van start gaat, het college een persoonlijk plan kan overhandigen waarin hij zijn omstandigheden, zoals genoemd in deze bepaling, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen. Ingevolge het vierde lid, voor zover hier van belang, onderzoekt het college:
a. de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt,
b. de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen,
c. de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen.
Het achtste lid bepaalt dat het college de ondersteuningsvrager een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek dient te verstrekken.
Artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
1. De gemeenteraad van verweerders gemeente heeft in verband met de Wmo 2015 de Verordening maatschappelijke ondersteuning Leudal 2018 (de Verordening) vastgesteld.
2. Behorende bij deze Verordening heeft verweerder de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Leudal 2018 (Beleidsregels) vastgesteld die inwerking zijn getreden op 1 januari 2018 en uitwerking zijn getreden op 1 januari 2020.
In de Beleidsregels staat in paragraaf 5 vermeld dat begeleiding onder de Wmo 2015 is gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt opdat hij zolang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven. Inzet van professionele begeleiding, geleverd door professionele aanbieders, moet leiden tot bevordering en/of behoud van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt. De inzet van een product of dienst moet dus in alle gevallen leiden tot een op cliëntniveau meetbaar resultaat.
Begeleiding kan worden ingezet wanneer een burger beperkingen ondervindt op één of meer van de volgende gebieden: Sociale redzaamheid, Bewegen en verplaatsen, Probleemgedrag, Psychisch functioneren, Geheugen- en oriëntatiestoornissen. In de Beleidsregels wordt voor een globale beschrijving van de aspecten die een rol spelen bij beperkingen op de hiervoor genoemde gebieden verwezen naar de ‘CIZ indicatiewijzer 7.1’ van juli 2014 (de CIZ indicatiewijzer).
In paragraaf 5.2 van de Beleidsregels is vermeld dat begeleiding specifiek is gericht op het behalen van een vooraf omschreven resultaat. Dit resultaat wordt door de cliënt zelf, eventueel samen met zijn sociale omgeving, ondersteund door het college, beschreven op basis van persoonlijke doelen. Voor het bepalen van het resultaat zijn generieke resultaten beschreven en uitgewerkt tot sub-resultaten. De vijf resultaten van begeleiding met de bijbehorende sub-resultaten zijn als volgt geformuleerd:
Het vermogen om zelfstandig te leven.
Het deelnemen aan het maatschappelijk leven.
Het hebben van dagstructuur.
Het voeren van regie (in combinatie met andere sub-resultaten).
Het ontlasten van de mantelzorger.
In paragraaf 5.3 ‘Sturen op resultaten’ van de Beleidsregels is vermeld dat begeleiding specifiek is gericht op het behalen van vooraf omschreven resultaten die in samenspraak tussen het college en cliënt tot stand komen. Het college geeft door het invullen van het ondersteuningsplan deel 1 richting aan “wat” er moet gebeuren om de hulpvraag van de cliënt te beantwoorden. Deze resultaten vormen de basis waarop de in te zetten ondersteuning moet worden gericht. De resultaten vormen ook onderdeel van het ondersteuningsplan deel twee dat door een aanbieder in samenspraak met een cliënt wordt opgesteld. Deze werkwijze bevordert tevens de consensus tussen cliënt en aanbieder over de te behalen resultaten en de noodzakelijke inzet en biedt de mogelijkheid voor het college om hierop inhoudelijk te sturen.
Voor Wmo-begeleiding zijn er drie hoofdrichtingen waarop de inzet van de aanbieder is gericht:
1. resultaten die gericht zijn op verandering, groei en ontwikkeling;
2. resultaten die gericht zijn op stabiliteit, behoud en welbevinden.
3. resultaten die gericht zijn op het onder controle houden van achteruitgang bij progressief verlopende chronische beperkingen
In de Beleidsregels is onder paragraaf 5.4.5 vermeld dat begeleiding in de vorm van een pgb wordt toegekend op basis van producten en een indicatie in uren, waarbij de normeringen van CIZ worden gehanteerd.
Net als bij een maatwerkvoorziening in natura wordt bij een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb samen met de cliënt bekeken welk resultaat met de ondersteuning behaald moet worden. Hiervoor worden de generieke resultaten en bijbehorende sub-resultaten gebruikt. Nadat het toegangsproces is doorlopen is de ‘wat’ vraag beantwoord. De ‘hoe’ vraag wordt beantwoord in twee stappen. In de eerste stap zal het college een ondersteuningsplan aanmaken. Het ondersteuningsplan bestaat uit twee delen. Het eerste deel wordt na afronding van het onderzoek van de hulpvraag door het college in samenspraak met de cliënt ingevuld en bevat relevante informatie over de hulpvraag, de noodzaak voor ondersteuning, beoogde resultaten en de sub-resultaten (de conclusie over de ‘wat’ vraag). Het tweede deel wordt door de cliënt opgesteld en bevat de concrete uitwerking van de ondersteuning die de cliënt met behulp van het pgb gaat inkopen (invulling van de ‘hoe’ vraag). Beide onderdelen samen vormen het ondersteuningsplan. Dit ondersteuningsplan wordt door de cliënt getekend en naar het college ter beoordeling gestuurd.
In de CIZ indicatiewijzer is ten aanzien van de omvang van Begeleiding individueel bepaald dat deze functie wordt vastgesteld in klassen, met daarin een bandbreedte in uren. Er is een maximale omvang vastgesteld voor de functie Begeleiding individueel (zie tabel op p. 132 van de CIZ indicatiewijzer). De bepaling van de omvang van een individuele aanspraak is de optelsom van de duur van de betreffende activiteiten die vervolgens leiden tot een aanspraak op Begeleiding in een bepaalde klasse; deze omvang kan per combinatie van activiteiten nooit meer bedragen dan de in de tabel genoemde maxima. Als in uitzonderingsgevallen de zorgbehoefte van de verzekerde uitgaat boven de genoemde maxima in de tabel, wordt additionele zorg gemotiveerd geïndiceerd. De omvang waarmee de Begeleiding individueel wordt geïndiceerd is niet meer dan nodig om verantwoorde zorg te bieden.
(…)
Begeleiding individueel
De klassen voor de functie Begeleiding individueel zijn als volgt bepaald:
klasse 1: 0 – 1,9 uur per week
klasse 2: 2 – 3,9 uur per week
klasse 3: 4 – 6,9 uur per week
klasse 4: 7 – 9,9 uur per week
klasse 5: 10 – 12,9 uur per week
klasse 6: 13 – 15,9 uur per week
klasse 7: 16 – 19,9 uur per week
klasse 8: 20 – 24,9 uur per week
De gemiddelde tijd bevat de tijdsbesteding die direct gemoeid is met de directe zorg/handelingen. Maar ook het binnen komen, gedag zeggen, handen wassen, zorgdossier kort inkijken of bijwerken en vertrekken (indirecte zorg). De frequentie waarmee de Begeleiding wordt geïndiceerd is niet meer dan nodig om verantwoorde zorg te bieden. De volgende tabel (p. 137 van de CIZ indicatiewijzer) is een verdere uitwerking van de tabel ‘Te adviseren activiteiten als onderdeel van de functie begeleiding’ (p. 132 van de CIZ indicatiewijzer).