2.3.1.De vrouw heeft verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) vast te stellen van € 4175,00 per maand.
De vrouw heeft gesteld dat zij onvoldoende inkomsten heeft om in haar levensonderhoud te kunnen voorzien, aangezien zij een inkomen heeft van € 485,- netto per maand.
De vrouw heeft haar behoefte gesteld op € 4.175,- per maand.
De vrouw heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de man om voor recht te verklaren dat de vrouw uitdrukkelijk en ondubbelzinnig afstand zou hebben gedaan van haar recht op alimentatie. De bepaling hieromtrent zoals opgenomen in de huwelijkse voorwaarden is nietig. De vrouw ontkent dat deze bepaling uitvoering bij de notaris zou zijn besproken. Het was de man die alles regelde en de vrouw volgde. Bovendien is Nederlands niet de moedertaal van de vrouw en kon van haar niet worden verwacht dat zij deze juridische taal, zonder toelichting, begreep.
De vrouw heeft wel eens uitspraken gedaan dat zij zou afzien van alimentatie. Zij deed dit uit angst voor de man en na daartoe onder druk te zijn gezet. Verder was de vrouw ten tijde van de uitspraken onder behandeling van een psycholoog vanwege ernstige PTSS klachten en depressie en slikte zij medicatie.
Er kan volgens de vrouw niet geconcludeerd worden dat zij uitdrukkelijk en ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van haar aanspraken op partneralimentatie.
Ter zitting heeft de vrouw aangevoerd dat zij een paar keer, onder druk van de man, iets heeft gezegd in de trant van dat zij geen geld hoefde. Er is echter geen sprake van het ondubbelzinnig afzien van alimentatie.
Ten tijde van het opstellen van de huwelijkse voorwaarden had de vrouw ernstige psychische klachten. Zij was psychisch en lichamelijk een wrak. De man was als een soort prins op het witte paard in het leven van de vrouw gekomen en heeft alles voor de vrouw geregeld. In dat kader heeft de man financiële zaken voor de vrouw geregeld en de gesprekken over de inhoud van de huwelijkse voorwaarden bij de notaris gevoerd. Het was voor de vrouw niet duidelijk dat ze afstand deed van haar recht op alimentatie. Zij is de Nederlandse taal ook niet helemaal machtig. Partijen gingen trouwen en de vrouw was niet van plan bij de man weg te gaan. Zij heeft er niet echt bewust over nagedacht en de notaris is er ook niet echt op ingegaan. Omdat de vrouw toen niet lekker was, is het langs haar heen gegaan. Dat de vrouw welbewust afstand heeft gedaan van haar recht op alimentatie is niet aan de orde.
De vrouw heeft steeds gezegd dat ze geen profiteur is. Het was de bedoeling dat de vrouw na het huwelijk hetzelfde had als voor het huwelijk.
In de WhatsApp berichten heeft de vrouw aangegeven dat ze niets van de man hoefde. Ze doelde daarmee op de auto’s van de man en zijn inboedel. Het heeft niets met alimentatie te maken.
Partijen hebben op 6 februari 2020 bij hun gezamenlijke advocaat, mr. Schoonbrood, een gesprek gehad. De vrouw heeft toen niet gezegd dat ze geen alimentatie wil. Ze heeft aangegeven erover te willen nadenken, omdat het grote gevolgen kan hebben.
Na dit gesprek is de vrouw door de man bedreigd en hij heeft geld van de vrouw gevorderd. De vrouw heeft toen geld naar de man overgemaakt. De volgende dag heeft de vrouw contact gezocht met het juridisch loket. Daar werd haar aangeraden om een eigen advocaat in de arm te nemen. Kort daarna is mr. Haerkens-Vlemmix als advocaat betrokken geraakt in deze procedure.
Vervolgens heeft de man de vrouw weer bedreigd. Hij heeft aangegeven dat hij belastende verklaringen zou afleggen in de strafzaak van de vrouw en dat hij de zoon van de vrouw daarin zou meesleuren. De man heeft deze bedreiging waargemaakt door een verklaring bij de politie af te leggen.
2.3.2.De man heeft primair als verweer gevoerd dat de vrouw afstand heeft gedaan van haar recht op partneralimentatie. Dit heeft zij reeds bij huwelijkse voorwaarden gedaan. De man is er inmiddels mee bekend dat deze overeenkomt ex artikel 1:400 lid 2 BW nietig is. De man wenst wel op te merken dat partijen bij het opstellen van de huwelijkse voorwaarden bij de notaris hier langdurig over gesproken hebben. De man heeft toen aangegeven enkel te willen huwen als deze bepaling zou worden opgenomen. De vrouw heeft daar toen mee ingestemd.
De vrouw heeft dit standpunt meermaals herhaald in WhatsApp berichten en bij de gezamenlijke advocaat. De man is van mening dat de vrouw uitdrukkelijk en ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van haar recht op alimentatie. De man heeft de rechtbank verzocht dit voor recht te verklaren.
Pas nadat de vrouw zich tot een eigen advocaat heeft gewend, heeft de vrouw aangegeven toch alimentatie te willen.
Subsidiair heeft de man zich op het standpunt gesteld dat de vrouw niet behoeftig is en heeft hij de door de vrouw gestelde behoefte uitdrukkelijk betwist. De vrouw kan geacht worden volledig in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Voorafgaand en tijdens het huwelijk had de vrouw een zeer goed lopende holistische praktijk. De man verzoekt de vrouw stukken in het geding te brengen over de jaren 2015-2017 om een duidelijk beeld te krijgen van het inkomen van de vrouw in die periode en van haar verdiencapaciteit.
De man heeft betwist dat de vrouw thans enkel een inkomen van € 485,- netto per maand zou hebben.
De man heeft de toepasselijkheid van de Hof-formule betwist. De man heeft ook betwist dat het netto gezinsinkomen € 8.485,- per maand bedroeg en dat de behoefte van de vrouw
€ 5.000,- per maand zou bedragen.
Verder heeft de man de behoeftelijst van de vrouw op onderdelen betwist. Zo maakt de man bezwaar tegen de andere bijzondere woonlasten, opgenomen bij de woonlasten, de post gas/water/elektra, de apotheekkosten, het eigen risico en de terugbetaling van de zorgtoeslag, de post vakanties en uitgaan, de post vervanging inboedel en auto.
De man heeft betwist dat de vrouw nog een bedrag aan haar zoon zou moeten voldoen. Hij betwist de juistheid van de opgestelde overeenkomst. Bij gebreke aan bescheiden betwist de man uitdrukkelijk dat de vrouw gelden van haar zoon zou hebben ontvangen en dat zij deze zou moeten terugbetalen.
Ter zitting heeft de man zich op het standpunt gesteld dat, hoewel het nihilbeding in de huwelijkse voorwaarden in beginsel nietig is, een beroep daarop in het kader van de redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kan zijn. De man verwijst naar de geldende jurisprudentie op dit punt. De man merkt daarbij op dat het hier gaat om een zeer kort huwelijk, waarbij het partijen, na het uiteengaan, nog duidelijk op het netvlies stond wat zij bij de notaris hebben afgesproken.
Partijen zijn voorafgaand aan het huwelijk bij de notaris geweest. Daar is gesproken over de beweegreden om een nihilbeding op te nemen. De vrouw was bij die bespreking en de notaris heeft zich ervan vergewist of de vrouw het begreep, met name omdat het zo’n uitzonderlijke huwelijkse voorwaarden waren. Omdat de vrouw de Nederlandse taal goed machtig is, was bijstand van een tolk niet nodig. De vrouw heeft toen aangegeven dat zij geen alimentatie wil. De man betwist dat er bij de vrouw sprake was van dusdanig psychische klachten, dat zij niet in staat was haar wil te bepalen. De vrouw heeft dit in ieder geval niet aangetoond. Vervolgens zijn partijen getrouwd en hebben zij feitelijk maar een jaar samengewoond. Nadat partijen uit elkaar zijn gegaan, hebben zij over de afwikkeling van het huwelijk gesproken. De vrouw heeft toen meerdere malen gezegd dat zij geen geld hoefde. Zij heeft geen twijfels geuit. Het kan dus niet anders uitgelegd worden, dan dat de vrouw afstand heeft gedaan van welke vergoeding dan ook. Zij heeft dit standpunt bij de gezamenlijke advocaat herhaald. Dit zal blijken uit de gespreksnotities van mr. Schoonbrood. Er is besproken dat partijen zo snel mogelijk uit elkaar wilden en dat ze wilden afwikkelen conform de huwelijkse voorwaarden. Omdat er verder niet veel te bespreken was, zou het in één gesprek te regelen zijn. Mr. Schoonbrood zou het op papier zetten, waarna partijen het konden ondertekenen.
De man doet een uitdrukkelijk bewijsaanbod tot het horen van de notaris die de huwelijkse voorwaarden heeft opgesteld en mr. Schoonbrood.
In de WhatsApp berichten heeft de vrouw nogmaals herhaald dat zij geen geld hoefde.
Vervolgens heeft de vrouw aangegeven dat ze toch alimentatie wil en is zij naar een eigen advocaat gegaan.
De man heeft de door de vrouw gestelde bedreiging uitdrukkelijk betwist. Het klopt dat er conflicten waren rondom het uiteengaan van partijen. De man heeft erkend dat de door hem gestuurde berichtjes niet de schoonheidsprijs verdienen. In het kader van een echtscheiding worden wel eens dingen gezegd. Er is echter geen sprake van bedreiging en de vrouw voelde zich ook niet bedreigd. Dit blijkt uit het feit dat de vrouw vervolgens een hoge alimentatie heeft verzocht en om terugbetaling van de door haar betaalde bedragen heeft verzocht. Verder hebben partijen daarna normale gesprekken gevoerd, waarbij ook het geld aan de orde is gekomen.
De man heeft betwist dat hij belastende verklaringen zou hebben afgelegd in de strafzaak van de vrouw. De man heeft wel aangegeven dat, omdat hij van mening is dat de vrouw de zaak blijft bedonderen, hij klokkenluider zou spelen bij de officier van justitie. De man is nog niet gehoord door de rechter-commissaris. De man kan ook geen belastende verklaringen afleggen, nu de vrouw al is aangemerkt als agressor.
2.3.5.De rechtbank zal eerst ingaan op het meest verstrekkende verweer van de man, namelijk dat de vrouw afstand heeft gedaan van haar recht op alimentatie. De man heeft zich primair beroepen op artikel 3.3 van de huwelijkse voorwaarden, waarin partijen zijn overeengekomen dat ‘
voor zover dit rechtens mogelijk is, verklaren de echtgenoten over en weer afstand te doen van een aanspraak op partneralimentatie ingeval het huwelijk eindigt door echtscheiding’. Voor zover deze bepaling nietig zou zijn, heeft de man zich op het standpunt gesteld dat een beroep van de vrouw op de nietigheid van dit nihilbeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Verder heeft de man aangevoerd dat uit de wijze waarop de vrouw zich heeft gedragen bij het opmaken van de huwelijkse voorwaarden, in de gesprekken en WhatsApp berichten na dat partijen uit elkaar zijn gegaan en uit het gesprek bij de gezamenlijke advocaat van partijen, mr. Schoonbrood, kan worden afgeleid dat zij ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van haar recht op alimentatie.
In art.1:400 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt in zijn algemeenheid bepaald dat overeenkomsten waarbij het volgens de wet verschuldigde levensonderhoud wordt afgezien, nietig zijn. Weliswaar is in artikel 1:158 BW bepaald dat echtgenoten vòòr of na de echtscheiding bij overeenkomst kunnen afzien van een uitkering tot levensonderhoud. Bij het maken van de in artikel 1:158 BW vervatte uitzondering heeft de wetgever uitsluitend het oog gehad op overeenkomsten door echtelieden tijdens hun huwelijk aangegaan met het oog op een voorgenomen echtscheiding. Een dergelijke overeenkomst kan, op straffe van nietigheid, niet worden gesloten vòòr het huwelijk (HR 07-03-1980, ECLI:NL:PHR:1980:AB7449). In de beslissing van de Hoge Raad van 12 januari 1996 (NJ 1996,352) is dit standpunt gehandhaafd. Ook de Raad van State stelt zich in zijn advies inzake het wetsvoorstel herziening partneralimentatie op het standpunt, dat naar geldend recht een overeenkomst als de onderhavige nietig is (Kamerstukken II 2015/2016, 34 231,nr. 5). Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de door partijen voorafgaand aan het sluiten van hun huwelijk gemaakte afspraak welke is vastgelegd in hun huwelijkse voorwaarden, nietig is. Artikel 6:2 lid 2 BW geeft de mogelijkheid om onder omstandigheden te komen tot het oordeel, dat de hier aan de orde zijnde, uit de wet voortvloeiende nietigheid van het in de huwelijkse voorwaarden opgenomen nihilbeding tussen partijen niet van toepassing is. Daarvoor is nodig dat dat een beroep op de overeenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Een dergelijk oordeel zal slechts onder bijzondere omstandigheden, en met terughoudendheid kunnen worden gegeven.
De man heeft aangevoerd dat hij alleen gehuwd is onder de voorwaarde dat de vrouw af zou zien van alimentatie bij echtscheiding, omdat de man al een aantal keer eerder gehuwd is geweest. Volgens de man heeft de vrouw hiermee uitdrukkelijk ingestemd. Verder is het een kort huwelijk geweest, waarbij het, bij het uiteengaan, ieder van partijen nog duidelijk was dat was afgesproken dat de vrouw af zou zien van alimentatie. De vrouw heeft dit in eerste instantie ook herhaald.
De vrouw heeft zelf gesteld dat zij niet financieel beter hoefde te worden van het huwelijk en dat ze niets méér zou willen hebben dan dat ze voor het huwelijk had. Volgens de vrouw doelde zij hierbij slechts op het vermogen van de man. Bij de notaris heeft de man alles geregeld en de vrouw heeft er, vanwege haar psychische en lichamelijke situatie en omdat Nederlands niet haar moedertaal is, niet veel van meegekregen.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is aangetoond dat de vrouw ten tijde van het tekenen van de huwelijkse voorwaarden kampte met psychische en lichamelijke problemen. De vrouw heeft echter niet aangetoond dat deze dermate ernstig waren dat zij niet in staat was haar wil te bepalen. Ter zitting heeft de rechtbank niet de indruk gekregen dat de vrouw de Nederlandse taal niet voldoende machtig zou zijn. De vrouw verblijft reeds sinds 1989 in Nederland en heeft jarenlang een eigen bedrijf gehad. De rechtbank leidt daaruit, en uit de indruk die de rechtbank ter zitting van de vrouw heeft gekregen, af dat zij de taal voldoende machtig was om hetgeen bij de notaris besproken is te begrijpen. De vrouw was zich er dus van bewust dat zij akkoord is gegaan met opname van een nihilbeding in de huwelijkse voorwaarden. Uit de tekst van het nihilbeding “voor zover dit rechtens mogelijk is” leidt de rechtbank af dat partijen zich bewust waren dat een rechter deze bepaling mogelijk niet zou aanvaarden bij een echtscheiding. Desondanks hebben partijen de bewuste bepaling gehandhaafd. Echter, het enkele feit dat partijen in volle overtuiging het nihilbeding zijn overeengekomen is, indien al juist, onvoldoende. Indien de wet bepaalt dat een bepaald soort overeenkomst nietig is, hebben partijen geen contractsvrijheid meer om een dergelijke overeenkomst toch aan te gaan (Rechtbank Rotterdam 2 december 2015 ECLI:NL:RBROT:2015:9890). Van belang kan zijn wat destijds bij het opnemen van het beding in de huwelijkse voorwaarden bij partijen de bedoeling was. Dit zou van belang kunnen zijn, indien er sprake was van een volledige financiële onafhankelijkheid van beide partijen en dat dit ook nu nog het geval is en dat er geen sprake is van jonge kinderen (Rechtbank Zwolle-Lelystad 20 juli 2005, 102149 FA RK 04-3313). De rechtbank is van oordeel dat, op het moment dat de huwelijkse voorwaarden werden opgemaakt, de man op de hoogte was van de psychische en lichamelijke problemen van de vrouw. Dat deze problemen mogelijk door de vrouw zelf zijn veroorzaakt doet daar niet aan af. Verder heeft de man ermee ingestemd dat de vrouw haar goedlopende praktijk in [plaats] heeft beëindigd om bij hem te kunnen komen wonen. Partijen hebben in de huwelijkse voorwaarden ook afgesproken dat alle huishoudelijke kosten door de man gedragen zouden worden. Voor zover de vrouw voor het huwelijk financieel al onafhankelijk was, is zij dat op dit moment in ieder geval niet meer. Onder die omstandigheden kan niet worden gezegd dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de vrouw nu een beroep doet op de nietigheid van het destijds overeengekomen nihilbeding. De verder door de man gestelde omstandigheid dat het slechts een kort huwelijk betreft, is daartoe niet voldoende (ECLI:NL:GHDHA:2017:768). Nu de rechtbank tot de conclusie komt dat het nihilbeding nietig is en dat een beroep op de nietigheid naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is, gaat zij voorbij aan de bewijsopdracht om de notaris te horen teneinde vast te kunnen stellen hoe een en ander tijdens het opmaken van de huwelijkse voorwaarden besproken is.
Vervolgens dient beoordeeld te worden of de vrouw ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van haar recht op alimentatie. De man beroept zich op mondelinge en schriftelijke uitlatingen van de vrouw op dit punt. De vraag is of hieruit kan worden afgeleid dat de vrouw haar recht op alimentatie ondubbelzinnig heeft prijsgegeven. Voor de toets haalt de rechtbank de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 juli 2013 en het arrest van de Hoge Raad van 30 juni 2006 (ECLI:NL:PHR:2006:AV3373) aan. Het Hof heeft geoordeeld dat voor afstand van het recht op partneralimentatie is vereist dat de uitlatingen en/of de (proces)houding van de vrouw ondubbelzinnig duidt op het prijsgeven van haar (vorderings)recht.
In het arrest van De Hoge Raad gaat het weliswaar om de beoordeling of een partij heeft berust in een rechterlijke uitspraak, maar de rechtbank is van oordeel dat de toets om dit te beoordelen ook van toepassing kan worden verklaard op de beoordeling of er sprake is van een ondubbelzinnig prijs geven van een recht op alimentatie.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat daarvan slechts sprake kan zijn indien er sprake is van een verklaring of een houding waaruit dit in het licht van de omstandigheden van het geval ondubbelzinnig blijkt. Daarbij is van belang dat die partij zich bewust is van het recht waarvan volgens die verklaring afstand zou worden gedaan.
De verklaring, gedraging of houding tot berusting moet van de partij zelf uitgaan of van een daartoe door haar gevolmachtigde. Dit is niet aan enige vorm gebonden en kan dus zowel schriftelijk als mondeling aan de wederpartij kenbaar worden gemaakt.
De houding van de in het ongelijk gestelde partij mag niet voor twijfel vatbaar zijn. Met name indien een verklaring of gedraging voor meerdere uitleg vatbaar is en een andere verklaring van de handelwijze van de verliezende partij geredelijk mogelijk is, zal niet tot berusting mogen worden geconcludeerd.
Afstand van recht kan ook worden gegrond op een gerechtvaardigd vertrouwen van de ene partij op een door zijn wederpartij gewekte rechtsschijn.
Aan het aannemen van berusting worden strenge eisen gesteld gezien de ingrijpende gevolgen van berusting en – waar het gaat om het berusten in een uitspraak - de eisen van rechtszekerheid met betrekking tot het al of niet in kracht van gewijsde gaan van rechterlijke uitspraken.
‘Uit deze overweging blijkt dat voor een berusting is vereist (i) een wil om zich bij een uitspraak neer te leggen door afstand te doen van de bevoegdheid om een rechtsmiddel aan te wenden en (ii) het bekend maken van die wil hetzij in een verklaring hetzij door het aannemen van een houding waaruit in het licht van de omstandigheden van die wil ondubbelzinnig blijkt. Hiermee sluit de Hoge Raad aan bij het algemene gevoelen dat (grote) terughoudendheid moet worden betracht met het aannemen van berusting in de zin van prijsgeven van de bevoegdheid om een rechtsmiddel aan te wenden.’
De vrouw heeft in het verzoekschrift erkend dat zij wel eens uitspraken heeft gedaan dat zij geen partneralimentatie wenste, maar dat zij dit deed uit angst voor de man en na daartoe onder druk te zijn gezet. De vraag is of de vrouw de wil had om afstand te doen van haar recht en of deze ondubbelzinnig uit een verklaring of haar houding blijkt.
De rechtbank zal chronologisch het verloop na het uiteengaan van partijen bespreken.
Uit productie 7 van de zijde van de vrouw blijkt dat partijen op 31 januari 2020 een gesprek hebben gehad bij mr. Schoonbrood. Volgens de man is toen ook gesproken over het feit dat de vrouw afstand doet van haar recht op alimentatie. Mr. Schoonbrood zou de afspraken omtrent de afwikkeling van de echtscheiding op papier zetten. De vrouw heeft betwist dat zij toen uitdrukkelijk afstand zou hebben gedaan van haar recht op alimentatie. Zij zou hebben aangegeven erover na te willen denken. De man heeft een uitdrukkelijk bewijsaanbod gedaan om mr. Schoonbrood op te roepen om als getuige te worden gehoord.
Naar aanleiding van dit gesprek heeft de vrouw contact opgenomen met het Juridisch Loket, echter in eerste instantie slechts, zo blijkt uit de mail van de vrouw van 4 februari 2020 te 15.55 uur (productie 7 van de vrouw), om de verwijzing naar mr. Schoonbrood te regelen.
Tijdens het gesprek met mevrouw [naam medewerker Juridisch Loket] van het Juridisch Loket, zou de vrouw zijn geadviseerd om een eigen advocaat te nemen, omdat de man geld terug zou eisen. Er is de vrouw verteld dat het niet verstandig is om afstand te doen van haar recht op alimentatie, omdat dit gevolgen kan hebben voor de bijstandsuitkering van de vrouw. De vrouw heeft in deze email (4 februari 2020 te 18.28) nogmaals geschreven dat zij het geld van de man niet hoeft. Uit deze email leidt de rechtbank af dat bij mr. Schoonbrood is gesproken over het feit dat de vrouw afstand doet van haar recht op alimentatie.
Ter zitting heeft de vrouw gesteld dat zij, na het gesprek met mr. Schoonbrood, door de man is bedreigd en dat zij naar aanleiding van die bedreiging de gelden die de man opeiste, heeft terugbetaald.
Uit productie 3 van de zijde van de vrouw blijkt dat zij reeds voor het gesprek met mr. Schoonbrood, te weten op 26 januari 2020 € 3.500,- en € 1.770,- heeft terugbetaald, met als omschrijving terugbetaling lening tandarts van 14 april 2019.
Uit productie 8 van de zijde van de vrouw volgt dat zij op 26 januari 2020 schrijft: ‘
Ik heb naar je geld overgemaakt van de tandarts. Dankjewel voor de voorschot. De advocaat kosten moet ik dan op afbetaling doen. Vrijdag kom ik dan met de fiets naar huis, want ik zou graag andere schoenen en wat andere kleine dingen willen meenemen, ook spullen voor [naam 1] .
Jij hoeft niet bang te zijn voor strijd want ik zou alleen maar mijn spulletjes terug willen hebben en meer niet.’ Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de vrouw onder druk deze betalingen heeft verricht.
Uit productie 4 van de zijde van de vrouw blijkt dat haar zoon op 31 januari 2020 om 23.24 uur een bedrag van € 6.000,- aan de man heeft overgemaakt, in verband met de terugbetaling van een lening. Volgens de vrouw zou zij deze betaling onder bedreiging hebben gedaan.
Uit productie 5 van de zijde van de vrouw wordt bevestigd dat de man die dag ongewenste uitspraken heeft gedaan, waarvoor hij in een WhatsApp bericht van 31 januari 2020 om 18.30 uur zijn excuses maakt. De man schrijft: ‘
Als ik vandaag foute dingen heb gezegd mijn excuses daarvoor’. De vrouw heeft hierop om 18.37 uur gereageerd met de opmerking: ‘
wat vanmiddag gebeurd wij laten het eerst bezinken en tussendoor formele dingen regelen.’ en om 18.38 uur: ‘
Met mij krijg je geen oorlog’.
Uit productie 18 van de zijde van de vrouw blijkt dat de man zich op 6 februari 2020 dreigend heeft uitgelaten door om 17.25 uur te schrijven: ‘
Mijn andere kant zul je zeker leren kennen’ en ‘
misschien is het goed dat je een mediator in schakeld om te voorkomen dat het helemaal uit de hand gaat lopen met jou als grootste slachtoffer en [naam 2] in mindere mate’. Op dat moment had de vrouw zich echter al tot een eigen advocaat gewend.
Uit productie 1 van de zijde van de man blijkt dat de vrouw op 11 februari 2020 in een WhatsApp bericht het volgende aan de man heeft geschreven: