ECLI:NL:RBLIM:2021:5925

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 juli 2021
Publicatiedatum
23 juli 2021
Zaaknummer
ROE 20/3467
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor het tijdelijk plaatsen van een berging voor educatieve bijenhouderij

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 23 juli 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een omgevingsvergunning die was verleend voor het tijdelijk plaatsen van een berging, die ook zou worden gebruikt voor het houden van bijen voor educatieve doeleinden. Eiseres, die in de nabijheid woont, betwistte de vergunning op basis van zorgen over de veiligheid van kinderen en de overlast van bijen. De rechtbank oordeelde dat de gemeente in redelijkheid de vergunning had kunnen verlenen, omdat er geen alternatieven waren aangedragen die een gelijkwaardig resultaat met minder bezwaren zouden opleveren. De rechtbank benadrukte dat de vergunninghouder moest voldoen aan de voorwaarden van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en dat de vrees voor overlast en gevaar voor de veiligheid van omwonenden niet voldoende onderbouwd was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, waarbij het belang van de educatieve bijenhouderij en de ecologische voordelen zwaarder wogen dan de bezwaren van eiseres. De uitspraak is openbaar gemaakt op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 20/3467

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. M.L. Santokhi),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen, verweerder,

(gemachtigden: mr. J.A.L. Devoi en A.C. Geerits ).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde-partij] , te [woonplaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 20 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [derde-partij] (hierna: vergunninghouder) een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verleend voor het tijdelijk plaatsen van een berging op het perceel [kadasternummer] in Heerlen.
Bij besluit van 4 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar dat eiseres tegen het primaire besluit heeft gemaakt, ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2021.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Derde-partij is eveneens verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres woont aan de [adres] in [woonplaats] . Achter de woningen aan de [straatnaam 1] met even nummers ligt een mandelig pad en daarachter een inmiddels als [naam terrein] bekend staand terrein. Op het terrein is aan de voorkant, vanaf de [straatnaam 2] gezien, een trampoline aanwezig. Het [naam terrein] wordt geëxploiteerd door de vereniging “ [vereniging] ” (hierna: de vereniging). Eiseres is daar geen lid van. Op 8 juli 2020 heeft vergunninghouder die imker is en tevens secretaris van de vereniging bij verweerder een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het tijdelijk voor de duur van 10 jaar plaatsen van een overkapping op het [naam terrein] . In het aanvraagformulier is vermeld dat het op te richten bouwwerk met een bruto vloeroppervlak van 12 m² en een bruto inhoud van 30 m³ zal worden gebruikt voor het opbergen van tuinspullen en mogelijk houden van bijen.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning voor het tijdelijk plaatsen van een berging (overkapping) op het perceel [kadasternummer] te Heerlen verleend. De omgevingsvergunning ziet concreet op de activiteiten bouwen (artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo) en met het bestemmingsplan strijdig gebruik (artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo) in verbinding met artikel 4, elfde lid, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). De vergunning is verleend voor 10 jaar, tot 1 september 2030. Bij de omgevingsvergunning is onder meer een kadastrale tekening gevoegd die daarvan deel uitmaakt. Met betrekking tot de activiteit strijdig gebruik heeft verweerder overwogen dat het aangevraagde gebruik niet past binnen de op grond van het ter plaatse vigerende bestemmingsplan ‘Kissel-Voskuilenweg 2014’ geldende bestemming ‘Maatschappelijk’ maar het resultaat is van een buurtinitiatief van [straatnaam 1] 2 t/m 24 voor het realiseren van een gemeenschappelijke tuin. De aangevraagde berging maakt daar onderdeel van uit, aldus verweerder. Vereniging ‘ [vereniging] ’ heeft de gemeentegrond in gebruik genomen voor een gemeenschappelijke tuin en de berging maakt onderdeel van dat gebruik uit.
3. Eiseres heeft bij verweerder bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Zij voert aan dat de komst van een bijenstal in de tuin waar de kinderen vlakbij spelen op een paar meter van de trampoline niet past in het gebruik van de gemeenschappelijke tuin. Daarnaast wijst zij op de locatie van de bijenstal en op de omstandigheid dat er al overlast van de aanwezige bijenkasten van de imkers die wonen op [straatnaam 1] 2, 4 en 8, bestaat. Volgens eiseres zou advies worden gevraagd aan de Nederlandse Bijenhoudersvereniging over de locatie van de bijenstal. Gelet op de veiligheid van de kinderen en de overlast voor kinderen en buurtbewoners vindt eiseres dat verweerder geen medewerking had moeten verlenen aan het plaatsen van een bijenstal op de aangevraagde locatie. In bezwaar heeft eiseres onder meer e-mails van imker [naam imker] en een artikel over de bedreiging van de wilde bij door de honingbij overgelegd. Op de hoorzitting heeft eiseres aangevoerd dat een onderzoek naar alternatieve locaties ten onrechte niet is uitgevoerd.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft vastgesteld dat de bij de omgevingsvergunning gevoegde tekening met daarop de locatie van de bijenstal onjuist is. Bij het bestreden besluit is een nieuwe tekening van de tuin met de juiste locatie van de bijenstal op het perceel met [kadasternummer] gevoegd. Tevens is de trampoline verplaatst. Verweerder handhaaft verder zijn standpunt dat de berging past binnen het gebruik van de gronden als gezamenlijke tuin. Dat geldt ook voor het mogelijk houden van bijen, aldus verweerder. Het gemeenschappelijke tuinconcept is op ecologische principes gebaseerd. Er wordt gestreefd naar biodiversiteit en het plaatsen van een aantal (4) bijenvolken past daarin. Ook past dit in het gemeentelijk beleid om meer aandacht te schenken aan klimaatadaptatie en het stimuleren van biodiversiteit in de stad Heerlen. Honingbijen zijn nodig om door bestuiving het voedselaanbod voor mens en dier in stand te houden. Verder geven bijen (en hommels) volgens verweerder zelden overlast omdat zij zich bezighouden met het verzamelen van voedsel (nectar en stuifmeel). Alleen wanneer zij daarin bedreigd worden, zullen bijen zich verdedigen. Incidenteel kan overlast ontstaan door bijenpoep in het voorjaar, maar door spreiding van de bijenvolken kan dit worden tegengegaan. Ook het ontstaan van een bijenzwerm kan overlast veroorzaken, maar dit verschijnsel kan worden beperkt door de omvang van de bijenvolken te controleren en aan te passen. Als er toch een zwerm ontstaat, kan de imker die weghalen. Tevens wijst verweerder erop dat het houden van bijen in artikel 2:56 van de Algemene Plaatselijke Verordening Heerlen 2012 (de APV) is geregeld. Daaraan moet vergunninghouder voldoen. Op grond daarvan moet vergunninghouder binnen een afstand van zes meter van de kasten een afscheiding maken van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen. Verweerder wijst erop dat de berging drie wanden heeft en dat die alleen aan de kant van de [straatnaam 2] open is. Alleen vanaf die naar het zuiden gerichte kant kunnen de bijen wegvliegen. Aan de kant van de trampoline is de berging dicht. Ook zal een haag worden geplant om te voorkomen dat kinderen vanuit de tuin naar de (open) voorkant van de berging kunnen gaan. Verweerder stelt zich daarom op het standpunt dat de vrees voor de veiligheid van de spelende kinderen ongegrond is. Dit mede gelet op het feit dat de bijen ongeveer drie tot vijf kilometer van hun kas voedsel halen. Ten slotte vermeldt verweerder dat imker [naam imker] , die door eiseres was benaderd, inmiddels heeft aangegeven dat het drachtgebied voldoende is nu de bijen niet worden gehouden met het doel (zo veel mogelijk) honing te produceren. Ook het door eiseres ingebrachte artikel dat uit een Frans onderzoek naar de honingbij blijkt dat die de wilde bij verjaagt, geeft verweerder geen aanleiding medewerking te weigeren omdat er meerdere oorzaken zijn voor de bijensterfte in Nederland en de bijen van [vereniging] niet alleen voor de honing worden gehouden en er voldoende honing in de kasten blijft zitten voor de bijen zelf. Verweerder handhaaft daarom zijn standpunt dat er niet voor onevenredige overlast hoeft te worden gevreesd indien aan de APV wordt voldaan. De bijen in de kasten van de imkers zullen (grotendeels) naar de berging worden verplaatst zodra die is gerealiseerd. Het algemeen belang bij het verlenen van de gevraagde omgevingsvergunning weegt volgens verweerder zwaarder dan het belang van eiseres. Het initiatief wordt door de vereniging gedragen. Alternatieve locaties waarmee een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren voor betrokkenen zijn er niet, aldus verweerder. Ten slotte heeft verweerder erop gewezen dat hij niet verplicht is advies aan de Nederlandse Bijenhoudersvereniging te vragen alvorens een omgevingsvergunning als de onderhavige te verlenen.
5. Eiseres voert in beroep aan dat vergunning is aangevraagd en verleend voor een berging die eigenlijk een bijenstal is. Daarvoor hebben drie bewoners van [straatnaam 1] 2, 4 en 8 op eigen initiatief en zonder medeweten van de andere bewoners en volgens eiseres onder valse voorwendselen subsidie aangevraagd. Volgens eiseres ontbreekt het benodigde draagvlak dat voorwaarde is voor subsidieverlening. Zij voert verder aan dat uit de in 2018 en 2019 gevoerde correspondentie over de overlast van de bijenkasten van genoemde bewoners blijkt dat zij twijfelt aan de veiligheid in verband met de bijenstal. Uit de door eiseres gedane meldingen blijkt welke overlast zij al heeft van de aanwezige bijen en zij verwacht dat die overlast zal toenemen nu het aantal bijen toeneemt. Met de overlastmeldingen heeft verweerder niets gedaan en volgens eiseres heeft verweerder bij de voorbereiding van de onderhavige beslissing met de te verwachten overlast ten onrechte geen rekening gehouden. Daarbij komt dat deskundigen het erover eens zijn dat bijen agressief kunnen reageren, aldus eiseres. Verder blijkt uit publicaties dat de honingbij de wilde bij kan verdringen hetgeen de biodiversiteit niet ten goede komt. Verweerder vaart volgens eiseres ten onrechte op de mening van een paar onervaren imkers en had eerst onafhankelijk deskundig advies moeten inwinnen, zoals was toegezegd. Eiseres is verder van mening dat zij onvoldoende bij deze ontwikkeling van de gezamenlijke buurttuin is betrokken en dat ten onrechte met haar belangen en die van haar buren geen rekening is gehouden. Haar kind speelt in de tuin in de buurt van de bijenkasten en loopt daardoor gevaar te worden gestoken. Verder heeft eiseres meegewerkt aan het opzetten van de buurttuin als groene plek voor de bewoners om tot rust te komen en eiseres verwacht ook overlast van de bezoekers die naar de bijenkasten komen kijken. Eiseres voert ten slotte aan dat verweerder ten onrechte niet naar alternatieve locaties heeft gezocht.
6. De rechtbank overweegt ten aanzien van deze beroepsgronden als volgt.
Wettelijk kader
7. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
het bouwen van een bouwwerk,
…,
het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, onder c, van de Wabo wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12.
In artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo is bepaald dat in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede wordt aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en dat de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts wordt geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3º. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
Ingevolge artikel 4, onderdeel elf, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht komt voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, in aanmerking: ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.
In artikel 2:56 (Bijen) van de Algemene Plaatselijke Verordening 2012 van de gemeente Heerlen is het volgende bepaald:
1. Het is verboden bijen te houden:
binnen een afstand van 30 meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;
binnen een afstand van 30 meter van de weg.
2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.
3. Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voor zover de bijenhouder rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid.
4. Het in het eerste lid, aanhef en onder b, gestelde verbod geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wegenverordening provincie Limburg.
5. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.
6. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
Beoordeling
8. De rechtbank stelt vast dat vergunninghouder een omgevingsvergunning heeft gevraagd voor een overkapping (berging) die zal worden gebruikt voor het opbergen van tuinspullen en mogelijk houden van bijen. Het beoogd gebruik van de gronden en de op te richten gebouw ziet dus mede op het houden van bijen voor educatieve doeleinden. De bijen zullen niet worden gehouden met het oog op honingproductie.
9. Gelet op de ter plaatse geldende bestemming ‘Maatschappelijk’ is het gebruik van de gronden en het opgerichte bouwwerk voor het houden van bijen in strijd met het bestemmingsplan. Op grond van artikel 3.2 van de Regeling omgevingsrecht in samenhang met artikel 4.4 van het Besluit omgevingsrecht moeten bij de aanvraag, voor zover dat naar het oordeel van het bevoegd gezag nodig is voor het nemen van een beslissing op de aanvraag, gegevens en bescheiden worden verstrekt over de gevolgen van het beoogde gebruik voor de ruimtelijke ordening. De toelichting bij artikel 3.2 vermeldt dat de gevolgen van het beoogde gebruik voor de ruimtelijke ordening, afhankelijk van de concrete situatie, een breed scala kunnen betreffen (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 13 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3817).
10. De beslissing om al dan niet met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan behoort in dit geval tot de bevoegdheid van het bevoegde bestuursorgaan (verweerder in dit geval), waarbij het bestuursorgaan beslissingsruimte heeft. De rechter toetst met name of het bestuursorgaan in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen de gevraagde omgevingsvergunning al dan niet te verlenen.
11. Gezien de inhoud van het bestreden besluit heeft verweerder de ruimtelijke gevolgen voor de omgeving van het beoogd gebruik dat (mede) ziet op het houden van bijen met een educatief doel, naar aanleiding van de bezwaren van eiseres beoordeeld. Ter zitting is toegelicht dat daartoe intern advies ingewonnen bij de vakspecialist, A.C. Geerits , beleidsmedewerker ‘Groen en landschap’, die op zitting is gehoord. Gelet op de inhoud van het bestreden besluit, zoals ter zitting toegelicht, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank toereikend gemotiveerd dat de afwijking van het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat omwonenden, waaronder eiseres, daardoor niet onevenredig in hun belangen worden geschaad. De rechtbank ziet met name geen grond voor het oordeel dat, indien aan de in artikel 2:56, tweede lid, van de APV gestelde voorwaarde is voldaan, nog steeds ernstig moet worden gevreesd voor de veiligheid van omwonenden en gebruikers van de buurttuin. Het aantal te houden bijen neemt weliswaar toe maar is nog steeds van beperkte omvang en de totale omvang van de bijenvolken wordt door vergunninghouder gemonitord. Zo nodig kan de omvang van de bijenvolken worden aangepast. Daarbij is er ook terecht op gewezen dat de buurttuin geen openbare plaats is maar in bruikleen is bij de vereniging die op de veiligheid van de gebruikers, waaronder spelende kinderen, toeziet. De rechtbank volgt verweerder ook in diens standpunt dat het bestreden besluit door het inwinnen van intern advies bij genoemde vakspecialist, die zelf ook imker is, zorgvuldig is voorbereid en genomen. Diens advies is in het bestreden besluit als motivering verwerkt. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat de door verweerder gegeven onderbouwing voor de verlening van de omgevingsvergunning onvolledig of onjuist is. De door eiseres benaderde imker, [naam imker] , die zich in eerste instantie bij haar bezwaren had aangesloten, heeft daarna aangegeven dat het drachtgebied groot genoeg is als het project niet gericht is op de productie van honing. Verweerder heeft het belang van vergunninghouder en het algemeen belang in redelijkheid ook zwaarder kunnen laten wegen dan het belang van eiseres om gevrijwaard te worden van mogelijke overlast door bijenpoep en van bezoekers van de bijenstal. Het houden van een beperkt aantal bijen voor educatieve doeleinden sluit aan bij het gemeentelijk groenbeleid dat strekt tot het meer aandacht schenken aan klimaatadaptatie en het stimuleren van biodiversiteit in de stad. De desbetreffende beroepsgronden slagen niet.
12. Ten aanzien van de beroepsgrond van eiseres dat verweerder ten onrechte niet naar alternatieve locaties heeft gezocht, overweegt de rechtbank het volgende.
13. Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling kan, als het ingediende bouwplan op zichzelf aanvaardbaar is, het bestaan van alternatieven alleen dan tot het onthouden van medewerking leiden als op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren (onder meer de uitspraak van de Afdeling van 27 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY7324). Die jurisprudentie gaat ervan uit dat het bevoegd gezag op een aanvraag moet beslissen zoals die bij hem is ingediend en die aanvraag op vergunbaarheid moet beoordelen. Verweerder was dan ook niet gehouden om zelf te zoeken naar een alternatieve locatie. Eiseres heeft ter zitting verklaard dat zij zich steeds op het standpunt heeft gesteld dat honingbijen beter in het buitengebied dan bij woningen kunnen worden gehouden en heeft op zitting een mogelijke locatie vermeld. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat door eiseres niet eerder, vóór het nemen van het bestreden besluit, een alternatief is aangedragen waarmee bij de besluitvorming rekening kon worden gehouden. Ten aanzien van het alternatief heeft verweerder aangegeven dat het houden van bijen in het buitengebied bemoeilijkt wordt door het gebruik van bestrijdingsmiddelen bij agrarische activiteiten. Het houden van bijen in de stad heeft daarom de voorkeur, terwijl het onderhavige perceel bij de vereniging in gebruik is en geschikt is voor het houden van bijen met een educatief doel. Verder zijn bloemen en fruitbomen aangeplant in de buurttuin die door de bijen worden bezocht. Er kan dan niet worden gezegd dat eiseres een alternatief heeft aangedragen waarvan op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking daarvan een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. De beroepsgrond slaagt niet.
14. Eiseres heeft verder nog aangevoerd dat zij zich door de imkers die de vereniging hebben opgericht, buiten spel voelt gezet terwijl zij in 2015 nog initiatiefnemer van de buurttuin was. De communicatie met verweerder en vergunninghouder is al geruime tijd ver beneden de maat en zij wordt inmiddels overal buiten gehouden. Verder is eiseres het niet eens met de wijze waarop met haar klachten en overlastmeldingen in verband met de bijen bij haar woning door verweerder wordt omgegaan. Eiseres voelt zich daarin niet serieus genomen. Zij betwijfelt ook of vergunninghouder zich wel aan de APV zal (blijven) houden en of verweerder in voorkomend geval tot handhaving zal overgaan. Ook kan zij zich niet vinden in de subsidieverlening voor het onderhavige project. Volgens eiseres ontbreekt daarvoor onder meer het benodigde draagvlak in de buurt.
15. Naar aanleiding van deze beroepsgronden overweegt de rechtbank dat zij moet oordelen over de rechtmatigheid van het door eiseres bestreden besluit tot verlening van een omgevingsvergunning. De door haar genoemde onderwerpen hebben daar geen of slechts zijdelings betrekking op. Zoals de rechtbank hiervóór heeft overwogen heeft verweerder de bij de verlening van de omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan in aanmerking te nemen belangen, waaronder het belang van eiseres bij behoud van een goed en veilig woon- en leefklimaat, in kaart gebracht en afgewogen. De rechtbank heeft overwogen dat verweerder in redelijkheid de gevraagde omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Als vergunninghouder in strijd met de verleende omgevingsvergunning of in strijd met de APV zou gaan handelen dan is dat een handhavingskwestie. Aan de rechtmatigheid van de onderhavige vergunningverlening doet dat niet af. Ook deze beroepsgronden slagen niet.
16. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Leijten, rechter, in aanwezigheid van mr. F.A. Timmers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 23 juli 2021

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.