ECLI:NL:RBLIM:2021:8486

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 november 2021
Publicatiedatum
11 november 2021
Zaaknummer
ROE 21/2714
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van handhavingsbesluit inzake overhellende acaciaboom op perceel buren

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 11 november 2021 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar verzoek om handhaving tegen een overhellende acaciaboom op het perceel van haar buren. De gemeente Roermond, verweerder, had het verzoek afgewezen zonder de situatie ter plaatse te onderzoeken. Verzoekster stelde dat de boom een gevaar vormde voor haar eigendommen en dat er sprake was van overtreding van het Bouwbesluit 2012 en de Woningwet.

De voorzieningenrechter oordeelde dat artikel 7:22, onder d, van het Bouwbesluit 2012 geen grondslag biedt voor handhavend optreden tegen een boom, aangezien deze bepaling betrekking heeft op 'voorwerpen' en een boom daar niet onder valt. Echter, artikel 1a, eerste lid, van de Woningwet biedt wel een grondslag voor handhaving, omdat hierin de 'staat van een open erf of terrein' wordt genoemd, wat ook de beplanting omvat. De voorzieningenrechter concludeerde dat verweerder niet bevoegd was om het handhavingsverzoek af te wijzen zonder onderzoek te doen naar de situatie ter plaatse.

De voorzieningenrechter schorste het bestreden besluit tot zes weken na de beslissing op bezwaar en droeg verweerder op om binnen vier weken een deskundige in te schakelen voor onderzoek naar de boom. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoekster. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 11 november 2021.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21 / 2714
uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 november 2021 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster,
(gemachtigde: mr. J.R.P. Lamers),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond, verweerder

(gemachtigde: mr. R. van der Steen)

Procesverloop

Bij besluit van 21 september 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het verzoek om handhaving van verzoekster afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter tevens verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2021. Verzoekster en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Het bestreden besluit is genomen naar aanleiding van het verzoek van eiseres van 13 augustus 2021, om ten aanzien van een acaciaboom die zich op het erf van de buren (in de tuin) bevindt een last onder dwangsom of last onder bestuursdwang op te leggen, inhoudend dat de boom moet worden verwijderd of geknot moet worden. De boom is namelijk groot en helt over naar het perceel van verzoekster, hetgeen volgens verzoekster een gevaarlijke situatie oplevert voor haar en haar eigendommen. In het handhavingsverzoek stelt zij dat door de situatie artikel 7.22, onder d, van het Bouwbesluit 2012 en artikel 1a, eerste lid, van de Woningwet worden overtreden.
2. Verweerder heeft het verzoek afgewezen, omdat hij zich niet bevoegd acht handhavend op te treden ten aanzien van de boom. Verzoekster kan zich daarmee niet verenigen en heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat verweerder wordt gelast om handhavend op te treden althans dat een andere passende voorziening wordt getroffen.
3. De voorzieningenrechter kan een voorziening treffen, indien is voldaan aan de vereisten die in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staan vermeld. In dit artikel is bepaald dat indien, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4. De voorzieningenrechter concludeert dat aan de twee in artikel 8:81 van de Awb neergelegde formele vereisten is voldaan, nu verzoekster een bezwaarschrift heeft ingediend tegen het besluit ter zake waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en de bestuursrechter bevoegd moet worden geacht om van de hoofdzaak kennis te nemen.
Spoedeisend belang
5. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist.
5.1.
Verweerder stelt dat er geen acuut gevaar is dat de boom omvalt en er dus geen spoedeisend belang is om voorafgaand aan de beslissing op het bezwaar een voorlopige voorziening te treffen.
5.2.
Verzoekster stelt dat er wel spoedeisend belang is. De boom kan, zeker bij het onstuimig (herfst)weer, ieder moment omvallen Verzoekster heeft nog geen uitnodiging voor de hoorzitting in bezwaar ontvangen. De beslissing op bezwaar kan daarom niet worden afgewacht.
5.3.
De voorzieningenrechter stelt vast dat niet in geschil is dat verweerder geen onderzoek heeft gedaan naar de conditie van de boom en de situatie ter plaatse. Verzoekster heeft een brief overgelegd van [naam hovenier] , hovenier, gedateerd op 20 oktober 2021, waarin deze te kennen geeft dat de boom in het verleden is verankerd en dat de kans bestaat dat de verankering los raakt en de boom in de richting van het perceel van verzoekster zal kiepen en ook de kans dat de boom bij harde wind zal omvallen.
5.4.
Gelet op het voorgaande en omdat, blijkens de verklaring van verweerder ter zitting, de hoorzitting pas in december of januari te verwachten is, kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet worden gezegd dat er geen acuut gevaar is dat de boom omvalt. Daarmee heeft verzoekster een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.
5.5.
Dit brengt de voorzieningenrechter bij een inhoudelijke beoordeling. De voorzieningenrechter zal daarbij op grond van een belangenafweging beoordelen of het voor verzoekster uit het bestreden besluit voortkomend nadeel onevenredig is in verhouding tot het met dat besluit te dienen belang. Voor zover daarbij een rechtmatigheidsoordeel over het bestreden besluit wordt genomen, heeft dat oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Bevoegdheid verweerder om handhavend op te treden
6. Verzoekster is van mening dat verweerder bevoegd is handhavend op te treden. Door de grote overhellende boom op het perceel (dan wel als gevolg van de staat van het open erf) bestaat de kans dat de boom gaat omvallen. Hierdoor ontstaat een gevaar voor de veiligheid van verzoekster. Dit gevaar duurt voort, omdat de eigenaar van het perceel er niet voor zorgt dat de boom niet (meer) kan omvallen. Daarmee wordt artikel la, eerste lid, Woningwet overtreden. Door na te laten de boom te verwijderen, dan wel aan te passen, is tevens sprake van overtreding van artikel 7.22, onder d, van het Bouwbesluit 2012.
6.1.
Volgens verweerder bieden artikel 7.22 van het Bouwbesluit noch artikel 1a van de Woningwet een grondslag voor handhavend optreden tegen een "gevaarlijke" boom. Deze regelingen zien namelijk op volkshuisvesting en het bouwen, gebruiken en slopen van bouwwerken. Mogelijke gevaarzetting door een boom valt daar volgens verweerder niet onder. De artikelen zijn weliswaar ruim geformuleerd, maar het is niet de bedoeling dat alles wat op een perceel gebeurt hieronder valt. Ter zitting heeft verweerder nog toegelicht dat er volgens hem sprake moet zijn van enig verband met bouwwerken. Volgens verweerder is het een civielrechtelijk geschil en heeft verzoekster civielrechtelijk voldoende handvatten om de boom te laten verwijderen. Het bestuursrecht is niet bedoeld voor het oplossen van een burenconflict. Zou de gemeente naar aanleiding van een verzoek om handhavend op te treden in een burenconflict steeds onderzoek moeten doen, dan zal dat leiden tot een overbelasting van het ambtenarenapparaat. Verweerder acht zich daarom niet bevoegd om handhavend op te treden tegen de situatie van de boom. Verweerder verwijst in dit verband naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 15 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1569, en 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:622.
7. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
7.1.
Artikel 7:22, onder d, van het Bouwbesluit 2012 luidt:
Onverminderd het bij of krachtens dit besluit of de Wet milieubeheer bepaalde is het verboden in, op of aan een bouwwerk of op een open erf of terrein voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten of werktuigen te gebruiken, waardoor instortings-, omval- of ander gevaar wordt veroorzaakt.
Artikel 1a, eerste lid, van de Woningwet luidt:
De eigenaar van een bouwwerk, open erf of terrein of degene die uit anderen hoofde bevoegd is tot het daaraan treffen van voorzieningen draagt er zorg voor dat als gevolg van de staat van dat bouwwerk, open erf of terrein geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid ontstaat dan wel voortduurt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie voormelde uitspraak van 15 mei 2019) is artikel 7:22 van het Bouwbesluit 2012, gelet op de nota van toelichting daarbij (Stb. 2011, 416, blz. 342-343), een restbepaling die het bevoegd gezag kan toepassen indien het naar zijn oordeel noodzakelijk is op te treden tegen het gebruik van een bouwwerk, open erf of terrein vanwege gevaarzetting, dreigende aantasting van de volksgezondheid of overmatige hinder, en meer specifieke bepalingen geen mogelijkheid bieden op te treden.
7.2.
De voorzieningenrechter is het met verweerder eens dat artikel 7:22, onder d, van het Bouwbesluit 2012 geen grondslag lijkt te bieden om handhavend op te treden tegen een (al dan niet gevaarlijke) boom op het erf van de buren. De voorzieningenrechter overweegt hiertoe dat het verbod ziet op het hebben van, of nalaten handelingen te verrichten, ten aanzien van “voorwerpen, stoffen, of werktuigen”. Een boom valt in ieder geval niet onder de categorie stoffen of werktuigen en naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook niet onder de categorie voorwerpen. Een voorwerp is immers volgens het algemeen spraakgebruik een “niet-levend” ding, door de mens gemaakt.
7.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zou de gevaarlijke boom wel kunnen vallen onder de reikwijdte van artikel 1a, eerste lid, van de Woningwet. In dit artikel wordt immers niet gesproken van voorwerpen, maar over de “staat” van een open erf of terrein. De eigenaar van een open erf of terrein moet er zorg voor dragen dat die staat zodanig is, dat er geen gevaar voor de veiligheid ontstaat of voortduurt. Onder de staat van het erf of terrein valt naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook de beplanting die hierop staat.
7.4.
De voorzieningenrechter betrekt hierbij tevens dat in de genoemde bepaling het gebruik van een open erf of terrein apart wordt vermeld, naast het gebruik van een bouwwerk. Die aparte vermelding zou geen toegevoegde waarde hebben als hiermee alleen bedoeld zou zijn dat handhavend opgetreden kan worden tegen (delen van) bouwwerken, zoals verweerder ter zitting heeft betoogd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan artikel 1a, eerste lid, van de Woningwet daarom grondslag bieden om handhavend op te treden tegen de mogelijke gevaarzetting van de acaciaboom.
7.5.
De door verweerder vermelde uitspraken van de Afdeling leiden niet tot een ander oordeel. De uitspraak van 15 mei 2019 gaat niet over een situatie op een open erf, maar gaat over (geluids)overlast als gevolg van een op de vloer springende bovenbuurman. Artikel 7:22 van het Bouwbesluit 2012 bood volgens de Afdeling geen grondslag om daartegen handhavend op te treden. De voorzieningenrechter ziet in deze uitspraak geen verband met de onderhavige situatie, aangezien het hier niet ging om dreigend gevaar afkomstig van een open erf of terrein. In de uitspraak van 27 februari 2019 ging het om de vraag of handhavend opgetreden kon worden tegen een (uitgebrande) auto (met drugs) die was achtergelaten in een weiland. De Afdeling oordeelde dat het bestuursorgaan hiertoe niet bevoegd was, omdat het betreffende weiland niet kon worden aangemerkt als een terrein als bedoeld in artikel 1a van de Woningwet. De voorzieningenrechter ziet ook in deze uitspraak geen verband met de onderhavige situatie, aangezien in deze zaak niet in geschil is dat de boom zich bevind op een open erf, dan wel terrein als bedoel in artikel 1a van de Woningwet.
7.6.
Nu er een grondslag is voor verweerder om handhavend op te treden, had verweerder het handhavingsverzoek niet mogen afwijzen zonder onderzoek te doen naar de situatie ter plaatse. Het bestreden besluit berust daarom niet op een deugdelijke motivering en kan naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter daarom niet in stand blijven.
De te treffen voorziening
8. Dit brengt de voorzieningenrechter bij de vraag of, en zo ja welke voorziening er getroffen moet worden. Een “kale” schorsing van het bestreden besluit is hier niet zinvol, aangezien het gaat om een weigering om handhavend op te treden. Een bevel om wel handhavend op te treden acht de voorzieningenrechter echter te verstrekkend, aangezien verweerder hiertoe pas daadwerkelijk bevoegd (en wellicht verplicht) is, indien de boom inderdaad een gevaarlijke situatie voor verzoekster oplevert. Dat is echter nog niet onderzocht.
8.1.
Verweerder heeft ter zitting aangegeven niet voornemens te zijn om hangende de bezwaarschriftprocedure alsnog een onderzoek naar de boom te laten uitvoeren. In combinatie met het mogelijke gevaar dat de boom oplevert, ziet de voorzieningenrechter hierin aanleiding om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat verweerder door een terzake deskundige binnen vier weken na deze uitspraak een onderzoek laat verrichten naar de mate van gevaarzetting van de boom. Tevens dient verweerder deze deskundige opdracht te geven uiterlijk twee weken voorafgaand aan de nog te plannen hoorzitting in bezwaar een rapport over zijn bevindingen te laten uitbrengen. Dit rapport kan dan tijdens de behandeling van het bezwaarschrift worden meegenomen.
9. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
10. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit tot zes weken na de beslissing op het bezwaar;
-draagt verweerder op om:
* binnen vier weken na heden door een terzake deskundige een onderzoek te laten verrichten naar de mate van gevaarzetting van de boom en;
* deze deskundige opdracht te geven uiterlijk twee weken voorafgaand aan de nog te plannen hoorzitting in bezwaar een rapport over zijn bevindingen te laten uitbrengen;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan verzoekster te
vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van
€ 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.E. Kessels, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.G.P.M. Zweipfenning, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 november 2021.
De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 11 november 2021

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.