Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- de mondelinge behandeling ter zitting d.d. 23 juni 2021, aan het slot waarvan partijen gelegenheid geboden is om binnen een tijdsbestek van twee weken de mogelijkheid van een finale regeling van het geschil (nader) te onderzoeken;
- een brief van mr. Bisscheroux d.d. 15 juli 2021 waarin hij te kennen gaf dat nader overleg niet tot een regeling geleid had, zodat verzocht werd om een datum en tijdstip te bepalen voor voortzetting van de mondelinge behandeling;
- de deswege bepaalde (derde) mondelinge behandeling ter zitting d.d. 27 oktober 2021.
2.De feiten
Naar aanleiding van de gesprekken die onlangs met u zijn gevoerd en in vervolg op onze
klachtprocedure).
Goedemorgen [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] ,
De werkplek die nu door u uitgevoerd wordt, blijft gehandhaafd. Binnen de groepsdetachering [werkgever 5] zijn geen doorgroei mogelijkheden. (…)”, aldus WOZL in die brief.
Onze reactie op het door u gestelde is dat uw beeld niet overeenkomt met de organieke en feitelijke situatie. Het werk dat wordt verricht bij [werkgever 5] is werk dat WSP Parkstad heeft aangenomen, WSP Parkstad ontzorgt. De inrichting van de organisatie ten aanzien van dit werk wordt derhalve door WSP Parkstad bepaald (organiek). Dit behelst tevens de inzet en aansturing van mensen. Bij [werkgever 5] hebben wij één persoon als leidinggevende c. q. voorman aangewezen en er is een medewerker die als vervanger van deze leidinggevende is aangewezen.
Zowel in de periode dat cliënt bij [werkgever 1] heeft gewerkt, alsook in de periode dat hij bij [werkgever 5] heeft gewerkt, werd hem gevraagd om de leidinggevende te vervangen en vervolgens personeel aan testuren; onbegrijpelijk is waarom WOZL niet de moeite neemt om de betrokken personen terzake te horen om vast te stellen of dat juist is en zo ja, te erkennen dat cliënt leidinggevende capaciteiten heeft en waarop voortgebouwd kan worden; het lijkt alsof hem dat gewoonweg niet wordt gegund en sprake is van pesterij”.
3.De over en weer gedane verzoeken en het geschil
- verklaring voor recht dat WOZL jegens hem tekortgeschoten is in de nakoming van de op haar rustende, uit de arbeidsovereenkomst voortvloeiende verplichtingen en derhalve schadeplichtig geworden is;
- ontbinding van de arbeidsovereenkomst (wegens tekortkoming in de nakoming);
- veroordeling van WOZL tot betaling van een schadevergoeding, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
- verwijzing van WOZL in de proceskosten en nadere kosten van tenuitvoerlegging.
4.De beoordeling
- reguliere opzegging zonder enige vorm van voorafgaande toetsing en zonder de noodzaak daarvoor een redelijke grond aan te voeren met als enige beperking het in acht nemen van een wettelijke of bedongen opzegtermijn; de opzegging kan vergezeld gaan van een aanspraak op transitievergoeding als voldaan wordt aan de voorwaarde van art. 7:673 lid 1 aanhef en sub b. BW (ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever); ook kunnen met de opzegging andere financiële claims aan de orde komen zoals een actie tot (schade)vergoeding ex art. 7:611 BW, 7:653 BW, 7:658 BW of 7:658a BW, maar ook loonvorderingen die zien op het voorbije dienstverband;
- het treffen van een schriftelijke beëindigingsovereenkomst ex art. 7:670b BW, waarin iedere denkbare claim binnengehaald kan worden afhankelijk van de inzet en overtuigingskracht waarmee partijen onderhandelen;
- onverwijlde opzegging wegens een door de werkgever verschafte dringende reden met als nevenclaim (art. 7:677 lid 2 e.v. BW) de mogelijkheid de partij die de dringende reden door opzet of schuld teweeggebracht heeft, tot een aan de normale opzegduur of contractstermijn te relateren gefixeerde vergoeding aan te spreken;
- een ontbindingsverzoek langs de exclusieve weg van art. 7:671c BW, waarvoor uitsluitend bij ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever een billijke vergoeding in beeld kan komen (lid 2: in geval van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur) of een gefixeerde vergoeding plus een billijke vergoeding (lid 3: arbeidsovereenkomst voor bepaalde duur) en waarbij te gelden heeft dat een transitievergoeding (art. 7:673 BW) bij zo’n beëindiging op initiatief van de werknemer (eenzijdig) niet in beeld komt tenzij een dergelijk ontbindingsverzoek van de werknemer het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever.