ECLI:NL:RBLIM:2021:8931

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 november 2021
Publicatiedatum
29 november 2021
Zaaknummer
9186327 AZ VERZ 21-59
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en transitievergoeding in het kader van de Wet Sociale Werkvoorziening

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 3 november 2021 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure tussen een werknemer en de publiekrechtelijke rechtspersoon Werkvoorzieningschap Oostelijk Zuid Limburg (WOZL). De werknemer, die in het kader van de Wet Sociale Werkvoorziening (WSW) bij WOZL werkzaam was, had verzocht om ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:686 BW juncto 6:265 BW. De kantonrechter heeft het verzoek van de werknemer afgewezen, maar het tegenverzoek van WOZL om de arbeidsovereenkomst te ontbinden toegewezen. De rechter oordeelde dat er sprake was van een verstoorde arbeidsverhouding, waardoor van een vruchtbare samenwerking in de toekomst geen sprake meer kon zijn. De werknemer had ook aanspraak gemaakt op een transitievergoeding, maar de kantonrechter heeft bepaald dat WOZL deze vergoeding verschuldigd is, nu WOZL zich ter zitting bereid had verklaard om deze te betalen. De kantonrechter heeft de werknemer veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van WOZL, die zijn vastgesteld op € 2.000,00. De beschikking is uitvoerbaar verklaard bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer 9186327 AZ VERZ 21-59
Beschikking van de kantonrechter van 3 november 2021
in de verzoekschriftprocedure van
[verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek]
wonend in [woonplaats]
verzoekende partij
tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek
gemachtigde mr. A.J.G. Bisscheroux, advocaat in Kerkrade
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
WERKVOORZIENINGSCHAP OOSTELIJK ZUID LIMBURG
statutair gevestigd in (6412 CN) Heerlen en aldaar kantoorhoudend aan de Kloosterweg 1
verwerende partij
tevens verzoekende partij ter zake van een (voorwaardelijk) tegenverzoek
gemachtigde mr. M.J.M. van Vugt, ter zitting d.d. 27 oktober 2021 vervangen door
mr. M.M.M. Erbel, beiden werkzaam als adviseur/concernjurist WSP Parkstad
Partijen worden hierna aangeduid als [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] respectievelijk WOZL.

1.De procedure

1.1.
Voor het eerdere procesverloop wordt verwezen naar het vonnis van 28 april 2021 met registratienummer 8104298 CV EXPL 19-6869, waarbij de kantonrechter Maastricht - na eerdere tussenvonnissen d.d. 18 december 2019 en 9 december 2020 en een comparitie van partijen op 21 april 2021 - alsnog bepaalde dat het tot dan toe als dagvaardingsprocedure afgewikkelde geschil in conventie en in reconventie in de stand waarin het zich bevond, diende te worden voortgezet volgens de regels die gelden voor de verzoekschriftprocedure.
1.2.
Het verdere procesverloop blijkt uit:
  • de mondelinge behandeling ter zitting d.d. 23 juni 2021, aan het slot waarvan partijen gelegenheid geboden is om binnen een tijdsbestek van twee weken de mogelijkheid van een finale regeling van het geschil (nader) te onderzoeken;
  • een brief van mr. Bisscheroux d.d. 15 juli 2021 waarin hij te kennen gaf dat nader overleg niet tot een regeling geleid had, zodat verzocht werd om een datum en tijdstip te bepalen voor voortzetting van de mondelinge behandeling;
  • de deswege bepaalde (derde) mondelinge behandeling ter zitting d.d. 27 oktober 2021.
1.3.
Ten slotte is beschikking bepaald, zodat vandaag - eindelijk - uitspraak gedaan kan worden.

2.De feiten

2.1.
WOZL is door de elf gemeenten in Parkstad en Heuvelland gezamenlijk opgericht teneinde namens die gemeenten de Wet Sociale Werkvoorziening (WSW) uit te voeren. Doelstelling van de wet is om personen met lichamelijke, verstandelijke of psychische beperkingen arbeid te laten verrichten onder aangepaste omstandigheden, een en ander gericht op het behoud dan wel de bevordering van hun arbeidsbekwaamheid.
2.2.
Op 31 oktober 2012 is [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] , geïndiceerd voor tewerkstelling in het kader van de WSW, krachtens arbeidsovereenkomst in dienst getreden bij WOZL. Na indiensttreding is een trajectplan opgesteld, op basis waarvan [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] met ingang van 18 maart 2013 geplaatst is op een leerplek bij de [werkgever 1] . Deze leerplek is na een halfjaar omgezet in een detachering voor in eerste instantie een extra periode van een halfjaar. Op 4 augustus 2014 is [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] op grond van mentale klachten uitgevallen, waarna [werkgever 1] op 20 januari 2015 te kennen gegeven heeft de detachering te beëindigen.
2.3.
In het kader van re-integratie wegens ziekte is [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] met ingang van 9 maart 2015 geplaatst bij [werkgever 2] , waar hij werkzaamheden verrichtte als [functie 1] . Die plaatsing is per 23 juni 2015 beëindigd. Vervolgens is hij, nog steeds in het kader van zijn re-integratie, enige tijd gedetacheerd geweest bij de instelling ‘ [werkgever 3] ’, waar evenwel geen structurele arbeidsplaats voorhanden was. Met ingang van 14 december 2015 is [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] volledig arbeidsgeschikt verklaard.
2.4.
Ingevolge de collectieve arbeidsovereenkomst voor de sociale werkvoorziening (Cao Sw) geldt dat de beloning voor werknemers die voor het eerst een baan aanvaarden binnen het kader van de WSW en die derhalve in een traject geplaatst zijn voor maximaal vijf jaar, op het wettelijke minimum vastgesteld wordt. Na afloop van die termijn dient er in elk geval een inschaling (in een loonschaal) plaats te vinden.
2.5.
[verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] heeft bij e-mailbericht d.d. 6 december 2015 (bijlage 5 bij tegenverzoek, oorspronkelijk gekwalificeerd als ‘productie 5 in reconventie’) aan WOZL onder meer te kennen gegeven van mening te zijn dat hij reeds vanaf maart 2013 ingeschaald had dienen te worden (hetgeen neerkomt op een hoger loon dan het minimumloon dat hij realiter ontving).
2.6.
Bij brief van 17 december 2015 (bijlage 7 bij tegenverzoek) heeft WOZL het navolgende aan [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] bericht:

Naar aanleiding van de gesprekken die onlangs met u zijn gevoerd en in vervolg op onze
brief van 4 november jongstleden hebben wij uw inschaling bezien.
Hierbij delen wij u mede dat aan u, op grond van de door u verrichte werkzaamheden ten tijde van uw plaatsing bij [werkgever 1] , de functie van [functie 2] toekennen. De bij deze functie behorende loonschaal is D1. Concreet betekent dit dat wij aan u met terugwerkende kracht per 1 april 2014 een salaris zullen toekennen op basis van loonschaal D1 periodieke verhoging 1, zijnde
€ 1671,00 bruto per maand op basis van een 36-urige werkweek.”.
2.7.
Bij brief van 2 februari 2016 (bijlage 8 bij inleidend verzoekschrift, destijds aangeduid als ‘productie 8 bij exploot van dagvaarding’) gaf [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] onder meer te kennen van mening te zijn dat hij reeds per datum aanvang dienstverband (31 oktober 2012) ingeschaald had moeten worden in de op hem van toepassing zijnde functieschaal. Partijen hebben daarover verder gediscussieerd, waarbij WOZL zich op het standpunt is blijven stellen dat zij - kort gezegd - reeds conform de van toepassing zijnde regels [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] in voldoende mate tegemoetgekomen was.
2.8.
Per 9 juli 2016 is [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] in de vorm van een proefplaatsing gedetacheerd bij de onderneming [werkgever 4] . Nadat [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] op 8 augustus 2016 wederom wegens ziekte uitgevallen was, is die detachering diezelfde maand nog geëindigd. [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] is daarna tijdelijk - voor de tweede keer - bij ‘ [werkgever 3] ’ ingezet en WOZL is voor de langere duur op zoek gegaan naar nieuwe passende arbeid voor [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] .
2.9.
Bij brief van 20 oktober 2016 (bijlage 13 bij tegenverzoek) heeft de gemachtigde van [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] namens hem wederom de inschaling aan de orde gesteld naast een kwestie aangaande verlofuren in augustus en september van dat jaar. Bij e-mailbericht van 15 november 2016 (bijlage 14 tegenverzoek) zijn daar als extra punten nog de werkkostenregeling en de vakbondscontributie aan toegevoegd.
2.10.
WOZL heeft bij e-mailbericht van 18 november 2016 (bijlage 15 bij het tegenverzoek) gereageerd op de door mr. Bisscheroux aan de orde gestelde kwesties. Ten aanzien van de verlofuren en de werkkostenregeling heeft WOZL erkend dat die niet correct toegepast waren en toegezegd dat zij dit zou herstellen. Ten aanzien van de vakbondscontributie heeft zij te kennen gegeven de aanvraag voor gedeeltelijke vergoeding ontvangen te hebben en doorgeleid te hebben naar de juiste afdeling. Ten aanzien van de belangrijkste kwestie, de schaalindeling, heeft WOZL haar standpunt evenwel gehandhaafd. [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] is, onder verwijzing naar de “REGELING FUNCTIEWAARDERING SW WOZL”, die als bijlage meegezonden werd, op de mogelijkheid gewezen een bezwaarschrift te richten aan de directeur (hoewel de regeling zelf spreekt over een
klachtprocedure).
2.11.
Op 8 december 2016 heeft de gemachtigde van [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] per e-mail (bijlage 16 bij het tegenverzoek) alsnog bezwaar gemaakt tegen de functiewaardering en de looninschaling. Dit bezwaar heeft [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] bij e-mailbericht van 27 januari 2017 ingetrokken.
2.12.
Met ingang van 9 januari 2017 is [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] tijdelijk in het kader van een proefplaatsing bij de onderneming [werkgever 5] in [vestigingsplaats] geplaatst in de functie van [functie 3] . De jobcoach ter plekke, [naam jobcoach] , heeft [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] er in een e-mailbericht van 6 februari 2017 (naar aanleiding van een e-mailbericht van [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] zelf d.d. 28 januari 2017) op gewezen dat hij aldaar geplaatst was als [functie 3] (en dus uitdrukkelijk niet in enigerlei hogere functie). Een en ander is door [naam jobcoach] in een bericht van 13 februari 2017 herhaald:

Goedemorgen [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] ,
Zoals aangegeven heb ik vanochtend jouw situatie besproken met [naam 1] en [naam 2] (zij vervangt [naam 3] in deze). Wij zijn tot de volgende slotsom gekomen:
Mocht je beslissen om bij [werkgever 5] te blijven dan moet je je ervan bewust zijn dat dit zal zijn in de functie van [functie 3] : niet meer en niet minder.
Er zullen dus (zeker op korte termijn; niemand kan in de toekomst kijken) géén doorgroeimogelijkheden voor je zijn. Sterker nog: wij maken ons oprecht zorgen dat je op enig moment niet de uitdaging zult hebben die je qua niveau aankunt en nodig hebt.
Met betrekking tot je salaris kan ik alleen aangeven dat hier voorlopig niets aan zal veranderen: zoals al eerder aangegeven kán het zijn dat WOZL in de toekomst iets gaat doen aan zogenaamde discrepanties (dit houdt in dat de loongroep van een medewerker en zijn functieniveau niet in overeenstemming zijn).
Verder vragen wij ons af of de werkzaamheden die je momenteel uitvoert (veelal staand en in een redelijk stoffige werkomgeving) passend zijn.
Ik wil je dan ook graag uitnodigen om, samen met mij als dat nodig is, eens een kijkje te gaan nemen bij Bedradingssystemen (de vacature die ikje onlangs heb doorgestuurd).
M.n. de uitdaging in deze functie en het vereiste technisch inzicht lijkt me meer aan te sluiten op jouw situatie.(…)”.
2.13.
Bij brief van 17 februari 2017 (bijlage 21 bij het tegenverzoek) heeft WOZL aan [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] toegezegd dat zijn loon op basis van de op dat moment geldende regels niet gewijzigd zou worden. “
De werkplek die nu door u uitgevoerd wordt, blijft gehandhaafd. Binnen de groepsdetachering [werkgever 5] zijn geen doorgroei mogelijkheden. (…)”, aldus WOZL in die brief.
2.14.
Op 13 maart 2017 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] en zijn gemachtigde enerzijds en de bedrijfsjurist van WOZL, de personeelsadviseur en de jobcoach anderzijds. In dat gesprek zijn de verlofregistratie, de werkkostenregeling, de reiskostenvergoeding, (de verslaglegging van) het laatste functioneringsgesprek en de verlofuren voor de carnavalsperiode besproken. Ook zou schriftelijk een bevestiging gegeven worden van de in het overleg gemaakte afspraken aan de gemachtigde van [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] (zie e-mailbericht 15 maart 2017, bijlage 22 bij het tegenverzoek). De discussie over een en ander is daarna - voor de zoveelste keer - schriftelijk voortgezet.
2.15.
Per e-mailbericht van 21 mei 2017 (bijlage 24 bij het tegenverzoek) heeft [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] via een beleidsmedewerkster van de gemeente Kerkrade, mevrouw [naam beleidsmedewerkster] , een acht pagina’s tellende schriftelijke klacht ingediend bij de Kerkraadse wethouder [naam wethouder] over (de werkwijze van) WOZL, welke klacht na toestemming van [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] doorgeleid is naar en besproken is met WOZL. In die klachtbrief had [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] zich onder meer op het standpunt gesteld dat hij bij [werkgever 5] sinds het uitvallen van de aldaar werkzame ‘voorvrouw’ [naam 4] haar taken overgenomen had. WOZL heeft bij schrijven van 26 juni 2017 (bijlage 25 bij het tegenverzoek) inhoudelijk op de klacht gereageerd richting voornoemde beleidsmedewerkster van de gemeente Kerkrade.
2.16.
Op 22 augustus 2017 heeft [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] in een e-mailbericht dat qua toonzetting als verbolgen, boos en teleurgesteld te omschrijven is, gereageerd op het een dag eerder ontvangen functioneringsverslag voor het jaar 2016 (dat dus nog geen betrekking kon hebben op de werkzaamheden bij [werkgever 5] ).
2.17.
Op 11 en 12 september 2017 (bijlage 28 bij het tegenverzoek) heeft [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] (buiten zijn gemachtigde om) wederom e-mailberichten over de hem knellende kwesties laten uitgaan naar de jobcoach en de personeelsadviseur van WOZL, waarin onder meer nogmaals de inhoud van het functioneringsverslag ter discussie gesteld werd en waarin hij zich jegens de jobcoach wederom op het standpunt stelde dat hij sinds maart 2017 binnen [werkgever 5] eigenlijk als de leider van de afdeling werkzaam geweest zou zijn:
“(…) Nu ik bij [werkgever 5] zit ben ik al sinds maart bezig als aanspreekpunt (eigenlijk de leider van de afd.) wilde [naam manager] (manager) van [werkgever 5] zo omdat, hij en zijn mensen iemand anders van WOZL/WSP niet zagen zitten… omdat, onze voorvrouw [naam 4] door ziekte uitgevallen is en niet meer terug zal komen naar [vestigingsplaats] . Gezien ik v.w.b. de omgang met de collega’s en de mensen van [werkgever 5] - het werk regel in en uitgaande en contact met TD en kwaliteit afd. alsook plan afd. en de expeditie onderhoud…
Mijn vraag: wanneer wordt dit kwa salaris gehonoreerd en punt 3a ) Zit hier ‘n cursus als voorman e.d. in?? * Gezien de opmerking op het functioneringsverslag dec- 2016 dat ik ’n leidinggevende/ aansturende functie aankan ( blad 2 van verslag)”.
2.18.
WOZL heeft hier bij schrijven van 23 november 2017 (bijlage 29 bij het tegenverzoek) onder meer als volgt op gereageerd:

Onze reactie op het door u gestelde is dat uw beeld niet overeenkomt met de organieke en feitelijke situatie. Het werk dat wordt verricht bij [werkgever 5] is werk dat WSP Parkstad heeft aangenomen, WSP Parkstad ontzorgt. De inrichting van de organisatie ten aanzien van dit werk wordt derhalve door WSP Parkstad bepaald (organiek). Dit behelst tevens de inzet en aansturing van mensen. Bij [werkgever 5] hebben wij één persoon als leidinggevende c. q. voorman aangewezen en er is een medewerker die als vervanger van deze leidinggevende is aangewezen.
Overige medewerkers zijn uitvoerend in de productie bezig. Dit laatste geldt eveneens voor u. Kennelijk trekt u uit eigener beweging zaken naar u toe. Dit is echter allerminst uw opdracht. Dit betekent dan ook wij uw verzoek zowel wat betreft uw salaris als wat betreft een cursus tot voorman niet honoreren. U bent als [functie 3] aan het team binnen [werkgever 5] toegevoegd endit blijft ook zo”.
2.19.
Vervolgens hebben wederom diverse gesprekken plaatsgevonden tussen de betrokken partijen over de voortzetting van het werk bij [werkgever 5] , waarbij door WOZL nogmaals benadrukt is dat [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] als [functie 3] werkzaam was bij [werkgever 5] en dat een leidinggevende functie er (voor hem) niet in zat. [werkgever 5] stelde zich in aansluiting daarop op het standpunt dat [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] (ook) niet bij haar (rechtstreeks) in dienst kon treden. In die gesprekken heeft [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] te kennen gegeven weg te willen bij WOZL en is hem de mogelijkheid om zelf ontslag te nemen voorgelegd.
2.20.
Op 13 juli 2018 heeft [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] zich ziek gemeld wegens de in zijn ogen ontstane conflictsituatie. Ook de adviserende bedrijfsarts sprak in adviezen van 30 juli 2018 en 27 augustus 2018 (bijlagen 33 en 34 bij het tegenverzoek) van een conflictsituatie die met onderlinge gesprekken opgelost zou moeten (kunnen) worden. In een daaropvolgend gesprek op 20 september 2018 hebben WOZL en [werkgever 5] de eerder tegenover [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] uitgesproken standpunten over diens status en arbeidsvoorwaarden herhaald.
2.21.
Volgens de adviezen van de bedrijfsarts d.d. 12 november 2018 en 28 januari 2019 was er bij [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] sprake van door het conflict ontstane ‘medische problematiek’ die naar verwachting vijf tot zes weken herstel zou vergen. Hervatting van de werkzaamheden door [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] vond echter ook na die verwachte periode (tot de dag van vandaag) niet plaats.
2.22.
Op 25 januari 2019 heeft [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] (ook weer buiten zijn gemachtigde om) een zes pagina’s tellend e-mailbericht aan de gemeenteraad van de gemeente Kerkrade gestuurd waarin hij - kort gezegd - aandacht verzocht voor zijn situatie bij WOZL.
2.23.
In een gesprek op 4 april 2019 heeft WOZL aan [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] medegedeeld dat zij van hem verwachtte dat hij zijn werk weer zou hervatten. Afgesproken werd dat WOZL naar ander werk voor [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] op zoek zou gaan. In het bijzonder is de mogelijkheid besproken / onderzocht van tewerkstelling bij/voor Vixia, een instelling voor sociale werkvoorziening in de Westelijke Mijnstreek met een werkgebied buiten de in WOZL participerende Parkstadgemeenten. Dit heeft uiteindelijk niet tot een overgang naar die werkgeefster kunnen leiden, omdat eisen van financiering en afbakening van regionale competenties daaraan in de weg stonden. Ook andere externe plaatsingsmogelijkheden zijn besproken maar door [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] niet aanvaard.
2.24.
In een e-mailbericht van 10 juli 2019 aan WOZL stelde de gemachtigde van [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] zich wederom op het standpunt dat [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] leidinggevende taken verricht had die hem gerechtigd maakten tot het stellen van eisen ten aanzien van zijn functieniveau:

Zowel in de periode dat cliënt bij [werkgever 1] heeft gewerkt, alsook in de periode dat hij bij [werkgever 5] heeft gewerkt, werd hem gevraagd om de leidinggevende te vervangen en vervolgens personeel aan testuren; onbegrijpelijk is waarom WOZL niet de moeite neemt om de betrokken personen terzake te horen om vast te stellen of dat juist is en zo ja, te erkennen dat cliënt leidinggevende capaciteiten heeft en waarop voortgebouwd kan worden; het lijkt alsof hem dat gewoonweg niet wordt gegund en sprake is van pesterij”.
2.25.
Op 23 juli 2019 heeft [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] een deskundigenrapport aangaande de re-integratie inspanningen van WOZL aangevraagd bij het UWV. Het UWV heeft geoordeeld dat WOZL wel passend werk aangeboden had maar niet tijdig de STECR Werkwijze arbeidsconflicten volgde. Resultaat van die aanwijzing was dat WOZL die Werkwijze alsnog ging hanteren. In een aansluitend rapport van de arbeidsdeskundige is de mogelijkheid van mediation geopperd. In een e-mailbericht van 27 augustus 2019 heeft WOZL [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] onder meer mediation voorgesteld en een suggestie gedaan voor de persoon van een specifieke mediator, waarna [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] een andere mediator voorgesteld heeft.
2.26.
Vanaf 11 juli 2019 was [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] onafgebroken een jaar arbeidsongeschikt (zij het niet langer op medische gronden) en WOZL heeft vanaf dat moment conform de Cao SW (art. 8 lid 2) 70% van het loon doorbetaald. In het kader van het mediationtraject heeft WOZL te kennen gegeven dat zij bereid was om - in afwijking van de cao - 100% van het loon door te betalen onder de voorwaarde dat de mediation een reëel perspectief zou bieden.
2.27.
Bij exploot van dagvaarding d.d. 27 september 2019 heeft [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] - onder meer - ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de voet van art 7:686 BW iuncto art. 6:265 BW gevorderd, op een moment dat tussen partijen nog steeds onderhandeld werd over de persoon van de mediator. Op 16 oktober 2019 heeft uiteindelijk een eerste mediation-gesprek plaatsgevonden. In een niet of niet nader gemotiveerde kennisgeving van 29 oktober 2019 heeft de gemachtigde van [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] WOZL laten weten de mediation te beëindigen.

3.De over en weer gedane verzoeken en het geschil

het verzoek van [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek]
3.1.
Bij exploot van dagvaarding vorderde [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] bij wijze van provisionele voorziening (ex art. 223 Rv) doorbetaling van 100% van het loon vanaf 1 augustus 2019 “totdat eiser zijn werkzaamheden heeft hervat, althans rechtens daarop geen aanspraak meer kan maken”.
Bij wijze van “definitieve voorziening” (wat daar dan ook mee bedoeld moge zijn) vorderde [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] :
  • verklaring voor recht dat WOZL jegens hem tekortgeschoten is in de nakoming van de op haar rustende, uit de arbeidsovereenkomst voortvloeiende verplichtingen en derhalve schadeplichtig geworden is;
  • ontbinding van de arbeidsovereenkomst (wegens tekortkoming in de nakoming);
  • veroordeling van WOZL tot betaling van een schadevergoeding, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
  • verwijzing van WOZL in de proceskosten en nadere kosten van tenuitvoerlegging.
3.2.
Nadat op 28 april 2021 bepaald was dat de onderhavige zaak verder afgehandeld diende te worden langs de lijnen van een verzoekschriftprocedure ex art. 7:686a lid 2 BW, is [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] er ter zitting van 23 juni 2021 door de kantonrechter op gewezen dat die verwijzing met zich brengt dat hij zijn vordering zoals die er op dat moment lag (en voor het geval partijen er niet alsnog in zouden slagen dit veel te lang slepende geschil te regelen), diende vorm te geven in termen van Afdeling 9 van Boek 7 Titel 10 BW (“Einde van de arbeidsovereenkomst”). Dit laatste heeft [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] evenwel, in de redenering van zijn gemachtigde ter zitting van 27 oktober 2021 welbewust, nagelaten. Sterker nog: in zijn ter zitting voorgedragen pleitnota heeft (de gemachtigde van) [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] er in volhard om zijn claims geheel te gronden op art. 7:686 BW (volgens [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] art. 7:686 lid 1 BW, doch dat artikel kent geen onderscheiden leden) iuncto art. 6:265 lid 1 BW, art. 6:74 BW en art. 6:277 BW. De grondslag aldus uitsluitend zoekend in het algemene verbintenissenrecht. Naar zijn zeggen omdat op die wijze de weg open zou blijven om volledige schadevergoeding te claimen, terwijl de vergoedingen die een tot ontslagname genoodzaakte werknemer op grond van genoemde Afdeling 9 zou kunnen claimen, (veel te althans te veel) gelimiteerd zijn.
3.3.
Volgens [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] was sprake van pesterijen aan de zijde van WOZL. WOZL heeft in zijn visie verschillende loonaspecten niet althans niet tijdig of niet ten volle (correct) betaald. Zij heeft verder de STECR Richtlijn niet althans niet tijdig gehanteerd. Maar vooral is door WOZL geheel ten onrechte niet erkend dat [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] in belangrijke mate/structureel leidinggevende werkzaamheden verricht heeft bij [werkgever 1] en [werkgever 5] . WOZL liet in verband daarmee na aan een dergelijke wijziging (financiële) consequenties te verbinden in termen van loon en herziening van het functieniveau. Van de kant van [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] is evenwel niet gedetailleerd en ondubbelzinnig gesteld noch in een concrete vordering of concreet verzoek tot uitdrukking gebracht welke gevolgen WOZL aan zodanige volgens hem gewijzigde functievervulling precies had behoren te verbinden.
3.4.
WOZL erkent dat ten aanzien Van [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] een aantal looncomponenten niet terstond correct uitbetaald is, maar uiteindelijk is dat allemaal na nader onderzoek hersteld. Bovendien zijn dit kwesties die al jaren terug en volledig opgelost werden, terwijl [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] er zonder enige noodzaak keer op keer op blijft terugkomen. Hij laat verder na te onderbouwen dat een of meer vergissingen te wijten is /zijn aan een houding van WOZL die hij als ‘pesterij’ belieft te duiden. Dit geldt evenzeer voor het in eerste instantie niet geheel correct volgen van de STECR richtlijn bij het ontstaan van een escalerend verschil van mening in de arbeidsverhouding. In het besef dat [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] een kwetsbare werknemer is met wie begripvol omgegaan moet worden, heeft WOZL vooral door toekenning van een verantwoordelijke rol aan de professionele gemachtigde van [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] getracht de angel uit het ‘conflict’ te halen en overleg na overleg geagendeerd. Steeds weer is de weg van schriftelijke en mondelinge argumentatie gezocht, maar zonder noemenswaardig resultaat of met zelfs een averechtse uitkomst. Ten aanzien van het voor [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] kennelijk zo gewichtige centrale conflictpunt van de functie-inschaling heeft WOZL vele malen haar standpunt kenbaar gemaakt dat /waarom voor een hogere inschaling geen aanleiding bestaat. [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] heeft nimmer een leidinggevende functie bekleed. Dat hij enkele malen (en soms langer dan incidenteel) de taken van een leidinggevende waarnam, impliceert niet (laat staan zonder meer) dat hij als zodanig ingeschaald dient te worden. Enig recht op een andere functie dan waarvoor hij formeel gedetacheerd werd, kan [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] aan de tijdelijke waarneming van enige taken van de afwezige ‘ voorman ’ of ‘voorvrouw’ niet ontlenen. Als hij daar al die tijd anders over mocht zijn blijven oordelen, had het op zijn weg en/of die van zijn gemachtigde gelegen om een formele procedure tot gewijzigde inschaling te initiëren in plaats van in woord en daad het conflict te blijven zoeken en zelfs derden als de wethouder en gemeenteraad van Kerkrade in zijn ‘strijd’ te betrekken.
het tegenverzoek van WOZL
3.5.
In haar oorspronkelijke vordering in reconventie had WOZL haar aanspraken jegens [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] wel in termen van Afdeling 9 van Boek 7 Titel 10 BW ingekleed. Zij wenste met een beroep op art. 7:671b lid 1 sub a BW iuncto art. 7:669 lid 1 en lid 3 aanhef en sub g. BW ontbinding te verkrijgen van de arbeidsovereenkomst op grond van een verstoorde arbeidsverhouding. Die ontbinding vraagt zij in de thans voortgezette verzoekschriftzaak op de kortst mogelijke termijn, onder verwijzing van [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] in de noodzakelijk geworden proceskosten.
Ter zitting heeft de (vervangende) gemachtigde van WOZL wel te kennen gegeven dat WOZL bereid is de transitievergoeding te betalen (die bereidheid was door de voormalige gemachtigde in het tegenverzoek niet als zodanig geformuleerd).

4.De beoordeling

ter zake van het verzoek/de verzoeken van [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek]
4.1.
Naar het oordeel van de kantonrechter verzet de systematiek van het ontslagrecht in relatie met het recht op vrije arbeidskeuze van de werknemer (art. 19 Gw) zich er tegen om de alternatieve weg van art. 7:686 iuncto art. 6:265 BW (ontbinding wegens tekortkoming in de nakoming) ook voor de werknemer als bruikbare methode van beëindiging van de arbeidsovereenkomst aan te merken, zeker in het geval daaraan ook financiële eisen gekoppeld worden. De wetgever lijkt dit door de algemeen geformuleerde redactie van art. 7:686 BW (‘voor beide partijen’) niet ten volle doorgrond te hebben.
4.2.
De werknemer wordt tegen ongerechtvaardigd ontslag van werkgeverskant aan alle kanten beschermd door Afdeling 9 Boek 7 Titel 10 BW met inbegrip van de met grote omzichtigheid te hanteren ontsnappingsweg van 7:686 BW. Daar staat tegenover dat hij zelf bij een combinatie van de intentie tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst en een of meer financiële claims een beperkt keuzearsenaal heeft, zij het met minder beperkingen dan die waaraan de werkgever onderworpen is. Hij heeft dan de keuze uit:
  • reguliere opzegging zonder enige vorm van voorafgaande toetsing en zonder de noodzaak daarvoor een redelijke grond aan te voeren met als enige beperking het in acht nemen van een wettelijke of bedongen opzegtermijn; de opzegging kan vergezeld gaan van een aanspraak op transitievergoeding als voldaan wordt aan de voorwaarde van art. 7:673 lid 1 aanhef en sub b. BW (ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever); ook kunnen met de opzegging andere financiële claims aan de orde komen zoals een actie tot (schade)vergoeding ex art. 7:611 BW, 7:653 BW, 7:658 BW of 7:658a BW, maar ook loonvorderingen die zien op het voorbije dienstverband;
  • het treffen van een schriftelijke beëindigingsovereenkomst ex art. 7:670b BW, waarin iedere denkbare claim binnengehaald kan worden afhankelijk van de inzet en overtuigingskracht waarmee partijen onderhandelen;
  • onverwijlde opzegging wegens een door de werkgever verschafte dringende reden met als nevenclaim (art. 7:677 lid 2 e.v. BW) de mogelijkheid de partij die de dringende reden door opzet of schuld teweeggebracht heeft, tot een aan de normale opzegduur of contractstermijn te relateren gefixeerde vergoeding aan te spreken;
  • een ontbindingsverzoek langs de exclusieve weg van art. 7:671c BW, waarvoor uitsluitend bij ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever een billijke vergoeding in beeld kan komen (lid 2: in geval van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur) of een gefixeerde vergoeding plus een billijke vergoeding (lid 3: arbeidsovereenkomst voor bepaalde duur) en waarbij te gelden heeft dat een transitievergoeding (art. 7:673 BW) bij zo’n beëindiging op initiatief van de werknemer (eenzijdig) niet in beeld komt tenzij een dergelijk ontbindingsverzoek van de werknemer het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever.
4.3.
Gevolgtrekking van rechtsoverweging 4.2. is dat de vorderingen van [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] (die hij op onjuiste gronden niet heeft willen converteren in verzoeken langs de lijn van Afdeling 9) niet voor toewijzing in aanmerking komen. De primair gevraagde verklaring van recht over de tekortkoming in de nakoming kan niet toegewezen worden bij gebreke van een rechtens te respecteren (gemotiveerd) concreet belang. Zelfs als WOZL destijds op een of meer punten onzorgvuldig of te laat dan wel onvolkomen evenwichtig handelde jegens [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] , valt niet in te zien dat zulk gedateerd handelen of nalaten op dit moment gevolgen in de materiële of immateriële zin voor [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] heeft. Het alsdan resterende tweede verzoek ex art. 7:686 iuncto art. 6:265 BW kan - door de koppeling van een dergelijk verzoek aan een toekomstige schadeclaim - niet toegewezen worden omdat het huidige ontslagrecht zoals gewijzigd door de Wwz en door de daarop aansluitende Wab (met inachtneming van art. 19 Gw) daar redelijkerwijs voor een werknemer geen ruimte toe biedt. [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] staan althans stonden immers andere, exclusieve rechtsmiddelen ten dienste om voor verondersteld tekortschieten van werkgeefster WOZL een nader te onderbouwen vergoeding en/of schadevergoeding te verzoeken of te vorderen. Van de veronderstelling dat zijn verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst gedragen wordt door de strenge conditie die art. 7:671c lid 2 aanhef en onder b. BW geeft (er moet sprake zijn van ernstig verwijtbaar handelen van werkgeefster), heeft immers in de verste verte niet kunnen blijken. Voor toewijzing van een enkelvoudig verzoek van [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de voet van art. 7:671c lid 2 aanhef en onder a. BW zonder de daar door hem direct aan gekoppelde aanspraak op schadevergoeding ontbreekt ieder redelijk belang. Eerder is sprake van het tegendeel, nu op basis van het toewijsbare tegenverzoek van WOZL voor hem wel een vergoeding in de vorm van een transitievergoeding in beeld komt.
ter zake van het (aangevulde) tegenverzoek van WOZL
4.4.
De kantonrechter heeft zich er van vergewist dat het verzoek geen verband houdt met een bijzonder opzegverbod. Weliswaar beweert [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] zich recentelijk opnieuw ziekgemeld te hebben, maar eventueel daaruit voortvloeiende arbeidsongeschiktheid (daarover is formeel geen enkele mededeling gedaan) kan en mag aan ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet in de weg staan, zeker nu ook [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] zelf een punt gezet wenst te zien achter deze moeizaam ten einde lopende arbeidsrelatie.
4.5.
Uit het dossier - dat blijk geeft van jarenlange wederzijdse frustratie van partijen - en uit het verhandelde ter zitting blijkt onmiskenbaar dat sprake is van een dusdanig verstoorde arbeidsverhouding, dat van een vruchtbare samenwerking in de toekomst redelijkerwijs geen sprake meer kan zijn. De onder overweging 2. opgesomde vaststaande feiten dienen ter illustratie van die verstoring, maar vormen slechts een greep uit het omvangrijke dossier. Een dossier dat mede door de veel te lang en breedvoerig doorgezette procesgang bulkt van (weinig terughoudende) correspondentie over en weer en verslaglegging van gesprekken naast diverse boze persoonlijke brieven van [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] , onder meer aan plaatselijke politieke instanties. Daarin keren uitentreuren dezelfde items terug waaruit ondubbelzinnig blijkt dat partijen tot het moment van deze uitspraak niet in staat waren ook maar een stap nader tot elkaar te komen.
4.6.
Het verzoek om ontbinding van de kant van werkgeefster WOZL zal dan ook toegewezen worden, omdat beide partijen ten opzichte van elkaar aan het einde van hun latijn zijn. Ingevolge art. 7:671b lid 9 aanhef en onder a. BW zal de arbeidsovereenkomst worden ontbonden met ingang van een maand na datering van deze beschikking. Voor een eerdere datum van ontbinding (als bedoeld sub b. van laatstgenoemd artikellid) is geen aanleiding omdat ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer door WOZL niet expliciet gesteld (hooguit tussen de regels door gesuggereerd) wordt.
4.7.
Het voorgaande betekent eveneens dat bepaald zal worden dat [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] aanspraak verwerft op een nader door WOZL te berekenen transitievergoeding nu WOZL zich daartoe ter zitting bereid verklaard heeft, zonder dat [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] zich daarover uitgelaten heeft.
ter zake van de verzoeken en het tegenverzoek tezamen genomen
4.8.
[verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] zal als de geheel althans grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld worden tot betaling van de te liquideren proceskosten, aan de zijde van WOZL tot de datum van deze beschikking in verband met de vele wederzijdse proceshandelingen en terechtzittingen in redelijkheid begroot op in totaal € 2.000,00 aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter komt aldus tot het volgende oordeel:
ter zake van de verzoeken van [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek]
5.1.
beide verzoeken worden bij gebrek aan procesrechtelijk belang afgewezen;
ter zake van het tegenverzoek van WOZL
5.2.
de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden met ingang van 4 december 2021;
5.3.
WOZL is ter zake van deze ontbinding aan [verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] een nader te berekenen transitievergoeding verschuldigd;
5.4.
[verzoekende partij tevens verwerende partij in reactie op het (voorwaardelijke) tegenverzoek] wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van WOZL tot de datum van dit vonnis bepaald op in totaal € 2.000,00;
5.5.
hetgeen onder 5.3. en 5.4. bepaald is, wordt uitvoerbaar verklaard bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.W.M.A. Staal en is in het openbaar uitgesproken.
RK