ECLI:NL:RBLIM:2021:9294

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 december 2021
Publicatiedatum
9 december 2021
Zaaknummer
ROE 21/2960
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen handhaving van lasten onder dwangsom wegens overtreding van milieu-omgevingsvergunning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 9 december 2021 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasgouw, waarbij hem lasten onder dwangsom waren opgelegd wegens overtredingen van de voorschriften van zijn milieu-omgevingsvergunning. De voorschriften betroffen onder andere de staat van onderhoud van de stallen, de uitvoering van stal B met een luchtwasser en het ontbreken van een energie-audit. De voorzieningenrechter overwoog dat verzoeker de voorschriften overtrad en dat verweerder bevoegd was om handhavend op te treden. Er waren geen bijzondere omstandigheden die het handhavend optreden onevenredig maakten in verhouding tot de te dienen doelen. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De voorzieningenrechter concludeerde dat het primaire besluit een gerede kans maakte om in de hoofdzaak stand te houden, gezien het belang van handhaving van vergunningvoorschriften en het verbeteren van het woon- en leefklimaat van de derde-partij.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/2960
uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 december 2021 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasgouw, verweerder,
(gemachtigde: mr. J.R.P. Lamers).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], te [woonplaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 27 september 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan verzoeker een aantal lasten onder dwangsom opgelegd.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De derde-partij heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft de begunstigingstermijn van ‘last 3’, die op 1 december 2021 afloopt, verlengd tot één week na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2021. Verzoeker is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De derde-partij is eveneens verschenen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?

1. Op 25 oktober 2019 heeft verzoeker bij verweerder een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, (activiteit milieu) en artikel 2.6, eerste lid (revisievergunning) van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor onder meer het aanpassen van een vleesvarkenshouderij met een luchtwasser op het adres [adres] in [plaats] . De aanpassing houdt verband met een uitbreiding van de veestapel met 695 vleesvarkens en 25 vleesstieren, waardoor er in totaal 2008 vleesvarkens en 25 vleesstieren kunnen worden gehouden. De aanvraag is daarna diverse malen aangevuld. Op stal B met daarin maximaal 1.000 vleesvarkens wordt een luchtwasser (huisvesting- stalsysteem BWL 2007.05.V7.) aangesloten. Stal A en C blijven traditionele huisvesting maar de aanvraag is vergunbaar via de salderingsregeling van art. 3, lid 4 van de Wet geurhinder en veehouderij.
2. Bij besluit van 10 mei 2021 heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning onder de daaraan verbonden voorschriften aan verzoeker verleend. Onderdeel van de omgevingsvergunning maakt onder meer uit het ‘Dimensioneringsplan BWL 2007.05.V7 van INNO’ dat verzoeker op 25 oktober 2019 heeft ingediend. In de omgevingsvergunning heeft verweerder onder meer aangegeven dat de luchtwasser bouwomgevingsvergunningvrij kan worden gerealiseerd. Dit besluit is onherroepelijk geworden en staat daarmee in rechte vast.
3. De derde-partij woont sinds 2017 direct naast de varkenshouderij. Zijn woning ligt op 27 meter afstand van de gevel van de stallen en vóór de uitbreiding en plaatsing van een luchtwasser op stal B is een voorgrondbelasting berekend van 72,9 OU/m³. Na eerder in november 2020 een handhavingsverzoek te hebben gedaan dat is afgewezen, heeft de derde-partij op 16 juni 2021 verweerder opnieuw verzocht om handhavend op te treden tegen overtreding van de voorschriften van de omgevingsvergunning van 10 mei 2021. In het handhavingsverzoek is onder meer vermeld dat verzoeker achter stal B een oude, afgedankte luchtwasser heeft geplaatst die niet is aangesloten. Ook de verplichte aanpassingen zijn niet uitgevoerd terwijl begin juni 2021 wel vleesvarkens zijn aangevoerd die in stal C zijn geplaatst, aldus de derde-partij.
4. Op 29 juni 2021 heeft een toezichthouder van verweerders gemeente een controle ter plaatse uitgevoerd. Zijn bevindingen zijn neergelegd in een rapportage ‘toezichtcontrole’ van 11 augustus 2021
5. Bij brief van 16 augustus 2021 heeft verweerder aan verzoeker het voornemen kenbaar gemaakt om tegen een aantal geconstateerde overtredingen handhavend op te treden. Naar aanleiding daarvan heeft verzoeker op 9 september 2021 mondeling zijn zienswijze kenbaar gemaakt.
6. Bij het primaire besluit heeft verweerder aan verzoeker een drietal lasten onder dwangsom opgelegd wegens het overtreden van meerdere voorschriften van de aan verzoeker verleende omgevingsvergunning. Concreet is verzoeker gelast:
1. Overtreding van voorschrift 1.3 van de omgevingsvergunning (slechte staat van onderhoud van stal A en B doordat er openingen/ beschadigingen in het dak zitten) in samenhang met artikel 2.3, onder a, van de Wabo vóór 1 maart 2022 te beëindigen en beëindigd te houden. Zo niet verbeurt verzoeker een dwangsom van € 10.000,00 ineens. Verzoeker kan aan deze last voldoen door alle openingen/ beschadigingen in de daken van de stallen A en B deugdelijk te dichten, waardoor niet meer emissiepunten aanwezig zijn dan aangegeven op de bedrijfsoverzicht tekening behorend bij de omgevingsvergunning, dan wel de daken te vervangen.
2. Overtreding van voorschrift 3.2.4 van de omgevingsvergunning (inzake de energie-audit) in samenhang met artikel 2.3, onder a, van de Wabo vóór 1 januari 2022 te beëindigen en beëindigd te houden. Zo niet verbeurt verzoeker een dwangsom van € 5.000,00 ineens. Verzoeker kan dit doen door een energie-audit van de IPPC-installatie uit te voeren, gebaseerd op een systeem benadering (sectie 2.2.2. (BAT 7)). Vooraf dient het bureau dat die audit gaat uitvoeren contact op te nemen met een medewerker van het Servicecentrum MER.
3. Overtreding van voorschrift 5.4 van de omgevingsvergunning in samenhang met artikel 2.3, onder a, van de Wabo vóór 1 december 2021 te beëindigen en beëindigd te houden. Zo niet verbeurt verzoeker een dwangsom van € 10.000,00 ineens. Verzoeker kan aan deze last voldoen door stal B uitgevoerd in werking te hebben (en houden) volgens de dimensionering conform BWL 2007.05.V7.
7. Op 19 november 2021 is door de toezichthouder van verweerders gemeente opnieuw een controle uitgevoerd, waarbij is geconstateerd dat in stal A 270 vleesvarkens aanwezig waren. De inrichting was dus volgens verweerder in werking terwijl niet aan alle vergunningvoorschriften is voldaan.
8. De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoeker die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van verweerder en derde-partij die pleiten tegen het treffen daarvan, als volgt. In dat verband komt de voorzieningenrechter toe aan een voorlopig rechtmatigheidsoordeel dat de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet bindt.
Is sprake van overtredingen ter zake waarvan verweerder bevoegd is handhavend op te treden?
De staat van onderhoud van de daken van stal A en B
9. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen de dwangsombesluiten en tegen overtreding 1 aangevoerd dat geen gaten in het dak van stal A zitten. Dat zijn volgens verzoeker vergunde emissiepunten. Het dak van stal B is op plaatsen wel kapot volgens verzoeker en dat gaat hij repareren. Verzoeker heeft op zitting aangevoerd dat hij van de toezichthouder ook de zijgevels moet dichten terwijl dat emissiepunten zijn die conform vergunning zijn uitgevoerd. Verzoeker vindt dat onduidelijk. Verder vindt verzoeker het vreemd dat de daken bij een controle twee maanden eerder nog goed genoeg waren. Verzoeker vindt deze last mede onduidelijk omdat hij zich afvraagt of hij de dwangsom ook verbeurt als het dak door een storm wordt beschadigd.
9.1.
Voorschrift 1.3 van de omgevingsvergunning luidt: “De inrichting moet schoon worden gehouden en in goede staat van onderhoud verkeren.” Door verweerders toezichthouder is geconstateerd dat de daken van stal A en B in slechte staat van onderhoud verkeren. Er zitten meerdere openingen/beschadigingen in het dak waardoor geur etc. kan emitteren. Uit het rapport blijkt dat beide daken niet geheel (lucht)dicht zijn. Van dak B begrijpt verzoeker wel wat hij moet doen. Niet valt in te zien dat dit voor dak A anders is. De last ziet alleen op gaten/beschadigingen in de daken van stal A en B en heeft geen betrekking op de luchtinlaten in de zijgevels en ook niet op het dichtmaken van de emissiepunten die zijn aangewezen in de bedrijfsoverzichttekening bij de vergunning. Wat de toezichthouder volgens verzoeker over de zijgevels heeft gezegd is voor beoordeling van de last niet relevant. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat naar aanleiding van een eerdere controle (nog) niet handhavend is opgetreden. Of verzoeker de dwangsom verbeurt als het dak door een storm (verder) beschadigd wordt, is nu niet aan de orde. Het gaat alleen om de (voorlopige) beoordeling van de rechtmatigheid van de thans aan hem opgelegde last. In hetgeen verzoeker heeft aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de toezichthouder dat er diverse gaten in het dak van zowel stal A als B zitten. Dit levert een strijdigheid op met voorschrift 1.3 van de omgevingsvergunning en verweerder was daarom in beginsel bevoegd om daartegen handhavend op te treden.
Ontbreken energie-audit
10. Ten aanzien van overtreding 2 (energie-audit) voert verzoeker aan dat hij die pas hoeft en kan doen als de luchtwasser is gebouwd en in werking is. Ten slotte betoogt verzoeker dat er een concreet zicht op legalisatie is omdat hij minder dan 2.000 varkens wil gaan houden waardoor geen sprake meer is van een IPPC-installatie. Inmiddels heeft verzoeker daarvoor een melding gedaan op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm).
10.1.
Voorschrift 3.2.4 van de omgevingsvergunning luidt: “De vergunninghouder voert periodiek een energie-audit van de IPPC installatie uit. De audit is gebaseerd op een systeem benadering (Zie sectie 2.2.2. (BAT 7)).” Verweerder heeft toegelicht dat de energieaudit eigenlijk onderdeel had moeten uitmaken van de vergunningsaanvraag. Als de audit niet bij de aanvraag aanwezig is, is het gebruikelijk deze alsnog na in werking treden van de vergunning te overleggen. Het is daarbij zonder meer mogelijk om een energieaudit uit te voeren voordat de verbouwing gereed is, aldus verweerder. Verweerder heeft verder toegelicht dat de energieaudit moet worden uitgevoerd voor de gehele IPPC-installatie (alles wat te maken heeft met het houden van mestvarkens). De luchtwasser kan reeds worden opgenomen in de energieaudit op basis van de installatie die geplaatst zal worden met de verwachte energieverbruiken, gebaseerd op de verwachte draaiuren. Omdat de luchtwasser aan BBT dient te voldoen, ligt het niet in de verwachting dat daar nog energiebesparingsmogelijkheden liggen. Dit is echter wel het geval voor de rest van de IPPC-installatie (gebouwen en installaties). Verder dient de energieaudit ook te gaan over - onder andere - hoe men organisatorisch borgt dat energiebesparingen worden uitgevoerd, hoe men de verbruiken benchmarkt met andere bedrijven, hoe men voldoende onderhoud pleegt om gebouw en installaties energie zuinig te houden, en hoe men rekening houdt met energiebesparing bij vervanging/verbouwing. Al deze punten kunnen al voor de verbouwing bepaald worden. Alles kan dus worden opgenomen in de energieaudit, met uitzondering van het daadwerkelijke jaarlijkse energieverbruik na de verbouwing.
10.2.
De voorzieningenrechter volgt verweerder in diens standpunt dat verzoeker de energie audit kan uitvoeren vóórdat de luchtwasser daadwerkelijk is geplaatst en in gebruik is genomen. Omdat verzoeker daaraan niet heeft voldaan, heeft hij in strijd is met het bepaalde in voorschrift 3.2.4 van de omgevingsvergunning gehandeld en was verweerder in beginsel bevoegd daartegen handhavend op te treden. De omstandigheid dat verzoeker inmiddels heeft gemeld minder varkens te gaan houden, doet daaraan niet af omdat de omgevingsvergunning van kracht blijft totdat die door verweerder is ingetrokken. Verzoeker kan daartoe een verzoek indienen maar dat is nu nog niet gedaan. Overigens wijst de voorzieningenrechter er ter voorlichting van verzoeker op dat een intrekking van de omgevingsvergunning niet wegneemt dat hij dan aan de rechtstreeks werkende voorschriften van het Abm moet voldoen. Als verzoeker tenminste 900 varkens wil gaan houden, dan heeft hij ook een Omgevingsvergunning beperkte milieutoets nodig. Verder blijft het zo dat verzoeker aan het Besluit emissiearme huisvesting (Beh) moet voldoen.
Uitvoering stal B met een luchtwasser conform BWL 2007.05.V7
11. Ten aanzien van overtreding 3 (luchtwasser) voert verzoeker aan dat er sinds 2020 geen dieren in stal A en B werden gehouden en dat er dus ook geen emissie werd veroorzaakt. Door de verplichting een luchtwasser in werking te hebben zal er in stal B als daarin dieren worden gehouden alsnog emissie ontstaan, hetgeen niet in het belang van de derde-partij is, aldus verzoeker. Verzoeker stelt hij op basis van zijn vergunning in stal A en C traditioneel gehuisveste dieren mag houden en dat dit zeker veel geur zal veroorzaken. De derde-partij heeft daar echter voor gekozen door naast een varkensbedrijf te gaan wonen. Verzoeker is van mening dat hij niet aan last 3 (de luchtwasser) kan voldoen omdat hij dan continue in stal B 1016 varkens zou moeten houden. Hij kan echter die stal (tijdelijk) leeg laten en dan hoeft de luchtwasser niet in werking te zijn. Hem is ook ten onrechte niet als herstelmaatregel de keuze gelaten om (tijdelijk) helemaal geen varkens te houden. Ook bestaat ten aanzien van de luchtwasser volgens verzoeker concreet zicht op legalisatie omdat die luchtwasser eind juni 2021 al was geplaatst. Bij de behandeling van het verzoek ter zitting heeft verzoeker betoogd dat hem emissies zijn vergund in de omgevingsvergunning en dat hij niet in overtreding is zo lang hij aan die emissie-eisen voldoet.
11.1.
Verweerder heeft toegelicht dat in het dimensioneringsplan de specificaties van het luchtwassysteem staan. Deze specificaties zijn afgeleid van de systeembeschrijving. Met deze gegevens kan worden gecontroleerd of de daadwerkelijke uitvoering van het luchtwassysteem overeenkomt met de specificaties. Stal B moet conform voorschrift 5.4 in werking zijn (lees: stal B dient te worden uitgevoerd en in werking te zijn volgens dimensionering BWL 2007.05 V7). Dit betekent dat de luchtwasser conform het BWL-systeem en het dimensioneringsplan moet zijn aangesloten op deze stal.
11.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker aan het vorenstaande niet heeft voldaan, zoals de toezichthouder van verweerder heeft geconstateerd. Verder staat vast dat verzoeker varkens heeft gehouden en gebruik heeft gemaakt van de aan hem verleende omgevingsvergunning terwijl het stalsysteem van stal B niet was uitgevoerd zoals voorgeschreven. Voorschrift 5.4 van de omgevingsvergunning luidt: “Stal B dient te worden uitgevoerd en in werking te zijn volgens de dimensionering conform BWL 2007.05.V7.” Verzoeker heeft daardoor in strijd met het bepaalde in voorschrift 5.4 van de omgevingsvergunning gehandeld. Het aantal dieren dat in de stallen wordt gehouden is daarbij niet relevant. De last ziet ook op het beëindigd houden van de overtreding en dient om te voorkomen dat door verzoeker in de inrichting varkens worden gehouden terwijl aan voorschrift 5.4 nog niet is voldaan. Ten aanzien van verzoekers betoog over de toegestane geuremissie, wijst de voorzieningenrechter erop dat bij de omgevingsvergunning alleen activiteiten zijn vergund en geen emissie. Verzoeker kan zich dus niet aan het voorschrift onttrekken door in de andere stallen een beperkt aantal varkens te houden. Daarbij komt dat de omgevingsvergunning alleen kon worden verleend door toepassing van de zogenoemde salderingsregeling. Omdat in stal B een luchtwasser is aangesloten en in werking is, kan verzoeker via deze regeling in de stallen A en C varkens houden ondanks het feit dat dat het huisvestingssysteem in die stallen een traditioneel huisvestingssysteem betreft. Verder geldt ook in dit verband dat door een wijziging c.q. vermindering van het houden van dieren, de omgevingsvergunning niet vervalt [1] . Zolang de vergunning niet wordt ingetrokken, bestaat het recht om wederom de vergunde en onverminderd vergunningplichtige activiteiten te gaan uitvoeren [2] . De omgevingsvergunning is nog niet ingetrokken en geldt daarom. Verweerder heeft dus ook terecht vermeld dat een eventuele intrekking van de last pas aan de orde kan komen nadat de omgevingsvergunning is ingetrokken. Verweerder was dan ook in beginsel bevoegd tegen de overtreding van voorschrift 5.4 handhavend op te treden.
Zijn er bijzondere omstandigheden?
12. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
12.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is geen sprake van concreet zicht op legalisatie. Verzoeker overtreedt de vergunningvoorschriften en gelet op de geldende beginselplicht, treedt verweerder daar terecht handhavend tegen op. Dat verzoeker alsnog een melding heeft gedaan dat hij minder varkens gaat houden, betekent, zoals hiervóór is overwogen, niet dat de omgevingsvergunning van rechtswege vervalt. Zo lang de omgevingsvergunning niet is ingetrokken, geldt de omgevingsvergunning en moet verzoeker daaraan voldoen. Van concreet zicht op legalisatie is daarom vooralsnog geen sprake. Daarbij komt dat de herbeoordeling in bezwaar van een opgelegde last onder dwangsom in de regel ex tunc gebeurt [3] . Dat wil zeggen dat gekeken wordt naar de feiten of omstandigheden ten tijde van het primaire besluit. Verder is er geen sprake van overtredingen van geringe aard of ernst. Dat verzoeker aanvoert dat hij eerder heeft verklaard bereid te zijn alle overtredingen op korte termijn tegelijk ongedaan te maken, levert geen bijzondere omstandigheid op om van handhavend optreden af te zien. Ook overigens heeft verzoeker geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat handhavend optreden onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. Hetgeen verzoeker in dit verband heeft aangevoerd, slaagt niet.
Zijn de begunstigingstermijnen te kort?
13. Verzoeker voert aan dat alle gestelde begunstigingstermijnen te kort zijn omdat hij onmogelijk op zo korte termijn aan de lasten kan voldoen. In dit verband acht verzoeker van belang dat hij lang op zijn vergunning heeft moeten wachten. De aanvraag omgevingsvergunning dateert van oktober 2019 en is pas op 21 juni 2021 onherroepelijk geworden. Verzoeker vindt het onredelijk dat hij binnen 6 dagen na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning al een vooraankondiging kreeg. Hij stelt dat hij er alles aan heeft gedaan om zo snel mogelijk na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning aan de vergunningvoorschriften te voldoen. Voor het aansluiten van een luchtwasser is volgens verzoeker meer tijd nodig en verzoeker heeft al eerder aangegeven de daken te gaan vervangen gelijktijdig met het plaatsen van de luchtwasser.
14. De voorzieningenrechter stelt voorop dat verweerder er terecht op heeft gewezen dat een begunstigingstermijn niet wezenlijk langer mag zijn dan nodig is om een overtreding te kunnen beëindigen. Een begunstigingstermijn mag bijvoorbeeld niet zijn afgestemd op de tijd die nodig is om een overtreding te kunnen legaliseren. Dat zou namelijk geen handhaven maar verkapt gedogen zijn. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat het niet mogelijk is binnen de gestelde begunstigingstermijnen aan de lasten te kunnen voldoen. Dat de vergunningverlening volgens verzoeker korter had kunnen duren, is – wat er overigens verder van die stelling zij – niet relevant voor de beoordeling of de begunstigingstermijnen lang genoeg zijn om de overtredingen op te heffen. Verzoeker moet nu eenmaal aan de voorschriften van de aan hem verleende omgevingsvergunning voldoen wil hij daarvan gebruik maken. Zoals hiervóór is vastgesteld heeft verzoeker al een aantal keren varkens gehouden maar was aan de daarvoor geldende voorschriften niet voldaan. Daarbij komt dat verweerder de termijn om de gaten in de daken te repareren heeft verlengd tot één week na de uitspraak van de voorzieningenrechter. Verweerder heeft er in dit verband verder terecht op gewezen dat verzoeker er uiteindelijk voor heeft gekozen om niet te stoppen met zijn bedrijf, maar middels een aanpassing van zijn bedrijf te voldoen aan de regels van het Beh. Verweerder heeft er verder terecht op gewezen dat pluimvee- en varkenshouderijen ofwel uiterlijk per 1 januari 2020 moesten voldoen aan de maximale emissiewaarde van het Beh voor ammoniak ofwel moesten zijn gestopt met de intensieve veetak die niet voldoet aan het Beh. Verzoeker zit al geruime tijd in dat traject en wist daarom al heel lang dat hij zich aan de voorschriften van de omgevingsvergunning zou moeten gaan houden zodat tevens alsnog zou worden voldaan aan het Beh indien hij zijn bedrijf wilde voortzetten. Voor zijn betoog dat hij er alles aan gedaan heeft om tijdig aan de geldende voorschriften te voldoen, kan in de gedingstukken geen steun worden gevonden.
15. Op grond van voorgaande overwegingen is de voorzieningenrechter van oordeel dat het primaire besluit een gerede kans maakt in de hoofdzaak in stand te kunnen blijven. Mede gezien het belang van verweerder dat vergunningvoorschriften worden nageleefd en het voorkomen van precedentwerking en het belang van de derde-partij bij beëindiging van de overtredingen en het krijgen van een beter woon- en leefklimaat dient het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen te worden.
Wat is de conclusie?
16. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J.E. Hamers-Aerts, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. F.A. Timmers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 december 2021
De griffier is verhinderd te ondertekenen. rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 9 december 2021

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Onder meer de uitspraak van de Afdeling van 28 januari 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BH1148, rechtsoverweging rechtsoverweging 2.15.2.
2.Zie de uitspraken van de Afdeling van 29 oktober 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BG1831 en 29 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:857, onder aan rechtsoverweging 6.2.
3.Uitspraak van de Afdeling van 4 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1152, rechtsoverweging 4.6.1.