ECLI:NL:RBLIM:2021:9311
Rechtbank Limburg
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Eindvonnis in schuldsaneringsregeling na prejudiciële vragen Hoge Raad
In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 7 december 2021 een eindvonnis gewezen in het kader van de schuldsaneringsregeling van de schuldenares, geboren op een onbekende datum en woonachtig op een onbekend adres. De rechtbank had eerder op 9 januari 2018 de schuldsaneringsregeling uitgesproken. Het verdere procesverloop omvatte een vonnis van 26 oktober 2021, waarin zowel de schuldenares als de bewindvoerder de gelegenheid kregen om te reageren op de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 24 september 2021. De rechtbank ontving echter geen reacties van beide partijen.
In het vonnis van 4 februari 2021 had de rechtbank geoordeeld dat de schuldenares toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling, maar dat deze tekortkomingen buiten beschouwing moesten blijven. De Hoge Raad had in zijn prejudiciële beslissing bepaald dat, indien de rechtbank na een looptijd van drie jaar of langer oordeelt dat de schuldenaar aan zijn verplichtingen heeft voldaan, de vereffening moet plaatsvinden volgens de regels in de Faillissementswet. De rechtbank oordeelde dat de (pro forma) verificatievergadering al op 15 september 2020 had plaatsgevonden.
De rechtbank stelde dat zodra het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan, de bewindvoerder onmiddellijk de slotuitdelingslijst moet opmaken en deze ter goedkeuring aan de rechter-commissaris moet voorleggen. De rechtbank benadrukte dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt van rechtswege zodra de slotuitdelingslijst verbindend is geworden, wat betekent dat vorderingen die onder de schuldsanering vallen, niet langer afdwingbaar zijn. De rechtbank besloot ook het salaris van de bewindvoerder vast te stellen op € 3.296,50, inclusief omzetbelasting en overige kosten. Dit vonnis is uitgesproken door rechter K.J.H. Hoofs en kan binnen acht dagen na de uitspraak in hoger beroep worden aangevochten.