ECLI:NL:RBLIM:2021:9836

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
ROE 21/335
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag onroerende-zaakbelasting voor dierenuitvaartcentrum

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 23 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de aan een dierenuitvaartcentrum opgelegde aanslag onroerende-zaakbelasting (OZB). De eiseres, eigenaar van het dierenuitvaartcentrum, betwistte de aanslag en voerde aan dat het centrum onder de vrijstelling voor crematoria valt, zoals opgenomen in de Verordening onroerende-zaakbelastingen 2020 van de gemeente Venray. De rechtbank constateerde dat de verordening geen definitie van 'crematorium' bevatte en dat er geen aanwijzingen waren die duidelijkheid boden over de betekenis van de term. De rechtbank heeft aansluiting gezocht bij de betekenis van 'crematorium' in het normale spraakgebruik, waarbij werd gekeken naar de definitie in het Van Dale Groot Woordenboek van de Nederlandse Taal. Hieruit bleek dat de term 'crematorium' ook kan verwijzen naar inrichtingen waar de stoffelijke overschotten van dieren worden verbrand.

De rechtbank oordeelde dat de gehele onroerende zaak van de eiseres, inclusief alle bijbehorende ruimtes, kan worden aangemerkt als een 'inrichting voor lijkverbranding'. Dit betekent dat de eiseres ten onrechte een aanslag OZB is opgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herroept het primaire besluit. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan de eiseres. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/335

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: G. Gieben)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Venray, verweerder

(gemachtigde: P.J. Mulder).

Procesverloop

Bij besluit van 31 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder – voor zover van belang – aan eiseres voor de onroerende zaak [adres] te [vestigingsplaats] over het belastingjaar 2020 een aanslag onroerende-zaakbelasting (OZB) eigenaar niet woning van € 1.005,51 opgelegd.
Bij besluit van 23 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door A. van den Dool, kantoorgenoot van de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is eigenaar van de onroerende zaak. De onroerende zaak is een dierenuitvaartcentrum dat bestaat uit een ontvangst-, kantoor-, familie-, keuken-, opbaar-, sanitair-, berg- en ovenruimte. Tot de onroerende zaak behoren verder een parkeer- en een buitenterrein.
2. Eiseres heeft het standpunt ingenomen dat verweerder de onroerende zaak ten onrechte in de OZB heeft betrokken. Hiertoe heeft zij verwezen naar de in artikel 4.1, onder o, van de Verordening onroerende-zaakbelastingen 2020 van de gemeente Venray (de Verordening) opgenomen vrijstelling. Crematoria worden in dit onderdeel vrijgesteld zonder dat sprake hoeft te zijn van een geloofsovertuiging of wilsbeschikking.
3. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat een dierenuitvaartcentrum geen crematorium in de zin van de vrijstelling in de Verordening is. Hiertoe heeft verweerder relevant geacht dat de aard en functie hiermee niet vergelijkbaar is, het een zelfstandig eigendom is dat niet ten dienste staat van een omliggende urnentuin en/of begraafplaats, het niet voldoet aan de definitie van een crematorium, het aandeel van de ovenruimte slechts 22,5% bedraagt zodat niet in hoofdzaak sprake is van een crematorium en de bestemming van het perceel ‘enkelbestemming bedrijf’ is en een aanduiding als crematorium ontbreekt.
Het geschil
4. De rechtbank stelt voorop dat partijen niet verdeeld houdt dat de onroerende zaak niet voldoet aan de voorwaarden van de zogenoemde kerkenvrijstelling van artikel 220d, eerste lid, aanhef en onder c, van de Gemeentewet en artikel 4, eerste lid, aanhef en onder e, van de Verordening. In geschil is of de vrijstelling van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder o, van de Verordening op de onroerende zaak van toepassing is. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Het juridische kader
5. Ingevolge artikel 220d, eerste lid, aanhef en onder i, van de Gemeentewet wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de OZB buiten aanmerking gelaten de waarde van een onroerende zaak of een deel daarvan waarvan de waarde ingevolge de gemeentelijke belastingverordening bij de bepaling van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking blijft.
In het onderhavige geval heeft de gemeentelijk wetgever als volgt van die in de Gemeentewet neergelegde bevoegdheid gebruik gemaakt.
6. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Verordening is de heffingsmaatstaf voor de OZB de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het kalenderjaar. Niet in geschil is dat de woz-waarde van de onroerende zaak over 2020 € 330.000,- bedraagt.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder o, van de Verordening wordt – voor zover van belang – in afwijking van artikel 3 bij de bepaling van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten de waarde van begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning.
Hoe moet een verordening worden uitgelegd?
7. Indien de betekenis van een term niet in de verordening is gedefinieerd en ook anderszins een aanwijzing van wat in de verordening met een term is bedoeld ontbreekt (bijvoorbeeld op basis van de toelichting op of de totstandkomingsgeschiedenis van de verordening), moet aansluiting worden gezocht bij de betekenis die daaraan in het normale spraakgebruik wordt gegeven (zie bijvoorbeeld het arrest van de Hoge Raad van 22 januari 2021, ECLI:NL:HR:2021:83).
Hoe moet de term ‘crematorium’ uit de Verordening worden uitgelegd?
8. De rechtbank stelt vast dat in de Verordening geen definitie van ‘crematorium’ is opgenomen. Ook anderszins ontbreken in de Verordening aanwijzingen die duidelijkheid bieden over de betekenis van de term. De rechtbank is verder niet gebleken dat in een toelichting op de Verordening of in stukken die zien op de totstandkoming van de Verordening wordt ingegaan op de betekenis van de term. Om die reden zal de rechtbank aansluiting zoeken bij de betekenis die aan de term ‘crematorium’ in het normale spraakgebruik wordt gegeven. De rechtbank kijkt daarvoor mede naar de definitie in de actuele versie van Van Dale Groot Woordenboek van de Nederlandse Taal. ‘Crematorium’ wordt daarin gedefinieerd als: ‘inrichting voor lijkverbranding’. Onder de term ‘lijk’ wordt verstaan: ‘dood lichaam, m.n. van een mens’. De rechtbank leidt hieruit af dat de term ‘lijk’ niet enkel van toepassing is op (een stoffelijk overschot van) een mens, maar dat daaronder ook een (stoffelijk overschot van een) dier kan worden begrepen. De rechtbank is van oordeel dat deze definities aansluiten bij het normale spraakgebruik. In het normale spraakgebruik wordt onder het woord ‘dierencrematorium’ een inrichting begrepen waar stoffelijke overschotten van dieren worden verbrand. De definities zoals die zijn opgenomen in de Van Dale sluiten hierbij aan zodat de rechtbank van oordeel is dat de term ‘crematorium’ ook kan zien op inrichtingen waar de stoffelijke overschotten van dieren worden verbrand.
9. Dat het dierenuitvaartcentrum niet ten dienste staat van een omliggende urnentuin en/of begraafplaats is, gelet op de letterlijke tekst van die bepaling, voor de toepasbaarheid hiervan niet van belang. Ook blijkt niet dat de planologische situatie en het aandeel van de ovenruimte daarvoor van belang zijn.
10. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat een dierenuitvaartcentrum is aan te merken als een ‘crematorium’ als bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onder o, van de Verordening.
11. De rechtbank is vervolgens van oordeel dat in het normale spraakgebruik onder een ‘crematorium’ meer dan alleen het gedeelte waar de verbrandingsovens zich bevinden (de ovenruimte), moet worden verstaan. De betekenis die Van Dale geeft aan een ‘crematorium’ bevestigt dit. ‘Een inrichting voor lijkverbranding’ duidt er immers op dat onder een ‘crematorium’ niet enkel de ovenruimte moet worden verstaan. De rechtbank is van oordeel dat de gehele onroerende zaak tot die ‘inrichting voor lijkverbranding’ kan worden gerekend. Alle binnenruimtes, zoals die op de bij het verweerschrift gevoegde bouwtekening zijn benoemd, en ook het buitenterrein staan namelijk ten dienste van en maken daarom onlosmakelijk onderdeel uit van het ‘crematorium’.
Conclusie
12. Dit betekent dat verweerder ten onrechte aan eiseres een aanslag OZB eigenaar niet woning heeft opgelegd. De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht het primaire besluit herroepen.
Griffierecht en proceskosten
13. Aangezien het beroep gegrond is, dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden.
14. De rechtbank acht verder termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep, een en ander eveneens overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Aan eiseres is door een derde beroepsmatig rechtsbijstand verleend. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen in bezwaar worden 2 punten (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting) met een waarde van € 265,- per punt, toegekend. Verder worden er voor de proceshandelingen in beroep 2 punten (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting) met een waarde van € 748,- per punt, toegekend. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 1. Gelet hierop bedraagt het vanwege de in deze zaak verleende rechtsbijstand te vergoeden bedrag in totaal € 2.026,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een bedrag van in totaal € 2.026,- dient te vergoeden als vergoeding voor de proceskosten wegens verleende rechtsbijstand in bezwaar en beroep;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.J. Rutten, rechter, in aanwezigheid van mr. D.D.R.H. Lechanteur, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2021.
griffier De rechter is verhinderd om deze
uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op: 23 december 2021

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.