ECLI:NL:RBLIM:2022:1516

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 februari 2022
Publicatiedatum
28 februari 2022
Zaaknummer
ROE 22/186 en ROE 22/195
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een huurwoning op grond van de Opiumwet wegens aanwezigheid van een hennepkwekerij

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 28 februari 2022 uitspraak gedaan over de sluiting van een huurwoning in Beekdaelen op basis van artikel 13b van de Opiumwet. De sluiting is opgelegd voor de duur van drie maanden, omdat in de woning een hennepkwekerij was aangetroffen. De burgemeester van Beekdaelen had op 19 juli 2021 een last onder bestuursdwang opgelegd, die door de verzoekster, de huurster van de woning, werd bestreden. De verzoekster had eerder een voorlopige voorziening aangevraagd, die op 1 september 2021 was toegewezen, omdat er geen bewijs was van feitelijke drugshandel. Echter, na nieuw bewijs van een hennepkwekerij, werd het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de sluiting van de woning niet onevenredig was, verwijzend naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De voorzieningenrechter concludeerde dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten en dat de gevolgen voor verzoekster niet onevenredig waren in verhouding tot de doelen van de sluiting. De voorzieningenrechter nam in overweging dat de sluiting noodzakelijk was om de openbare orde te herstellen en dat er geen minder ingrijpende maatregelen beschikbaar waren. De verzoekster had weliswaar argumenten aangedragen over haar persoonlijke situatie, maar deze werden niet als voldoende geacht om van de sluiting af te zien.

De uitspraak benadrukt de strikte handhaving van de Opiumwet en de verantwoordelijkheden van huurders met betrekking tot de activiteiten in hun woning. De voorzieningenrechter heeft het beroep van verzoekster ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 22/186 en ROE 22/195
uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 februari 2022 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaken tussen

[verzoeksters] te [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. K.D. Regter),
en

de burgemeester van de gemeente Beekdaelen, verweerder

(gemachtigden: [naam 1] en [naam 2] ).

Procesverloop

Bij besluit van 19 juli 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van artikel 13b van de Opiumwet aan verzoekster een last onder bestuursdwang opgelegd, die strekt tot sluiting van de woning gelegen aan de [adres] te [plaats] , gemeente Beekdaelen (hierna: de woning) voor de duur van drie maanden.
Bij besluit van 7 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2022.
Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen
[naam 3] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Inleiding
1. Het gaat in deze zaak om de sluiting van de woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Deze bepaling maakt het mogelijk – kort gezegd – een woning te sluiten indien vanuit die woning hard- of softdrugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn. Deze uitspraak gaat over de vraag of de sluiting van de woning al dan niet opgeschort moet worden tot op het door verzoekster tegen deze sluiting ingestelde beroep is beslist, zoals verzoekster heeft verzocht.
Feiten
2. Verzoekster is de bewoonster en huurster van de woning. Uit de bestuurlijke rapportage van de politie van 22 mei 2021 blijkt dat tijdens een onderzoek op 20 mei 2021 in de woning aan de [adres] te [plaats] een in werking zijnde hennepkwekerij is aangetroffen. De kweekinrichting voor de versnelde kweek van hennep bevond zich op de eerste verdieping van de woning. Onder andere werden aangetroffen 116 hennepplanten met een hoogte van gemiddeld 125 centimeter. De planten waren ongeveer 8 weken oud en de kweekoppervlakte was 6,25 m2. Voorts werden aangetroffen 16 assimilatielampen en 2 koolstoffilters, één in de kweekinrichting en één op zolder. Er werd gebruik gemaakt van een klimaatbeheersingssysteem opticlimate en van CO2. De fles koolstofdioxide was open en werd dichtgedraaid. Tevens is er sprake van fraude met de elektriciteitsmeter en de watermeter.
3. Bij brief van 18 juni 2021 heeft verweerder verzoekster het voornemen uitgebracht om de woning te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De door verzoekster naar voren gebrachte schriftelijke zienswijze heeft geen verandering gebracht in dit voornemen.
4. Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
5. Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 1 september 2021 is verzoeksters verzoek om een voorziening toegewezen omdat niet is gebleken van feitelijke drugshandel of meldingen van drugsoverlast. Het pand staat niet bekend als drugspand. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom niet kan worden volstaan met een minder verstrekkende maatregel. Voorts heeft verweerder nagelaten de gevolgen van de sluiting voor verzoekster en haar kinderen in de besluitvorming te betrekken.
6. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar, conform het advies van de bezwaarbehandelaar, ongegrond verklaard. Hieraan is – voor zover van belang - ten grondslag gelegd dat de gestelde onzorgvuldige voorbereiding en motivering in het bestreden besluit kan worden rechtgezet. Ten aanzien van de onstabiele situatie van verzoekster is aangegeven dat het in het kader van deze procedure inherent is dat verzoekster de woning dient te verlaten en dat niet is gebleken van een bijzondere binding met de woning. Verzoekster krijgt ondersteuning via de Stichting Radar en zal derhalve worden bijgestaan bij het vinden van een vervangende woonruimte en eventuele crisisopvang. Er zijn geen Wmo-voorzieningen in de woning aangebracht. Verzoeksters oudste kind heeft een binding met de woning vanwege het contact met kinderen uit de buurt. De verhuurder hanteert geen zwarte lijst en verzoekster zal derhalve niet aangewezen zijn op huur via alleen de particuliere sector. Uit de rapportage blijkt niet dat sprake is van eerdere oogsten, zodat de woning conform het beleid is gesloten voor drie maanden.
In het kader van de noodzaak van de woningsluiting heeft verweerder betrokken dat er sprake is van een handelshoeveelheid drugs en dat het onderzoek door de politie is ingesteld na een “Meld Misdaad Anoniem”-melding waaruit volgt dat de activiteiten rondom de hennepplantage niet onopgemerkt zijn gebleven. Gebleken is dat een persoon
op enig moment spullen de woning heeft ingedragen, een slot op een kamerdeur heeft geplaatst en voor de verzorging op momenten kwam dat verzoekster niet aanwezig was. Hierdoor is loop naar het pand ontstaan. Voorts is gebleken dat sprake was van een onveilige situatie, waarbij de hennepplantage zich naast de slaapkamer van een van de kinderen bevond, de elektriciteit illegaal werd afgetapt, onder het bed op de kinderslaapkamer vloeibare plantenvoeding werd aangetroffen die lekte en dat de woning er rommelig en onverzorgd uitzag.
In het kader van de evenredigheid heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat verzoekster van de hennepplantage op de hoogte kon zijn. Zij is de bewoonster van de woning en de hennepplantage bevond zich in die woning. Door een derde toegang tot de woning te verschaffen heeft zij haar zorgplicht geschonden. Ten aanzien van alternatieve huisvesting zal waar nodig ondersteuning worden geboden, temeer nu het gezin bekend is bij de hulpverleningsinstanties. De kinderen hadden en hebben het hoofdverblijf bij de vader. Daarmee zijn hun belangen qua onderdak veilig gesteld. Een en ander heeft geen gevolgen voor de omgangsregeling van verzoekster. Ook zal verzoekster de hulp van Radar ten gevolge van de woningsluiting niet verliezen. Het argument dat verzoekster als gevolg van de woningsluiting in een nog zwakkere positie terechtkomt en een nog gemakkelijker prooi voor kwaadwillenden wordt acht verweerder geen argument op grond waarvan van woningsluiting moet worden afgezien. Verweerder is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan had moeten worden gekozen voor een minder verstrekkende maatregel. Verzoeksters argument dat de sluiting onredelijk is gelet op haar sociale en financiële positie in combinatie met corona-problemen acht verweerder eveneens ongegrond omdat verzoekster voldoende ondersteuning krijgt. De corona-maatregelen zijn inmiddels versoepeld, hetgeen ook voor de crisisopvang geldt.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
7. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
7.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan de twee in artikel 8:81 van de Awb neergelegde formele vereisten is voldaan, nu verzoekster een beroepschrift heeft ingediend ter zake het besluit waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en de bestuursrechter bevoegd is om van de hoofdzaak kennis te nemen. Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat het spoedeisend belang bij het onderhavige verzoek genoegzaam is aangetoond.
7.2.
Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Awb niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
De voorzieningenrechter moet toetsen of verweerder bevoegd was tot sluiting over te gaan en of de voor verzoekster nadelige gevolgen onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
De bevoegdheid tot sluiting
8. Voor de beoordeling geldt artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet als wettelijk kader. Hierin is bepaald dat verweerder bevoegd is tot het opleggen van een last onder bestuursdwang indien – voor zover hier relevant – in een woning een middel als bedoeld in lijst I of II van deze wet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Hennep is een middel vermeld op lijst II van de Opiumwet.
8.1.
Ter uitvoering van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet heeft verweerder beleidsregels (Beleidsregel van de burgemeester van de gemeente Beekdaelen houdende regels omtrent drugs (beleidsregels wet Damocles en wet Victoria 2020 Gemeente Beekdaelen)) ontwikkeld. Op basis van dit beleid kan verweerder overgaan tot sluiting van de woning en/of bijbehorend erf, indien sprake is van een ernstige situatie. Bij een eerste constatering van overtredingen ten aanzien van de aanwezigheid van een handelshoeveelheid softdrugs in een woning betreft de duur van de sluiting drie maanden.
8.2.
Ter zitting heeft verzoekster uitdrukkelijk aangegeven dat de bevoegdheid van verweerder om de woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet te sluiten niet in geding is. In de Beleidsregel is vastgesteld dat indien sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van verdovende middelen, de woning bij softdrugs wordt gesloten voor de duur van drie maanden. De sluiting van de woning door verweerder voor de duur van drie maanden is in overeenstemming met de Beleidsregel.
Evenredigheid; beoordelings- en toetsingskader
9. Aan de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 23 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:553) ontleent de voorzieningenrechter het volgende toetsingskader.
9.1.
Op 7 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1468, hebben staatsraden advocaat-generaal mr. R.J.G.M. Widdershoven en mr. P.J. Wattel een conclusie genomen over de vraag met welke intensiteit de bestuursrechter bestuurlijke maatregelen moet toetsen en wat daarbij de betekenis is van het evenredigheidsbeginsel.
9.2.
In de uitspraak van 2 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:285), onder 7.10, heeft de Afdeling aan de hand van de conclusie overwogen dat als de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, de bestuursrechter de belangenafweging die ten grondslag ligt aan besluiten zal toetsen aan de norm die is neergelegd in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. De bestuursrechter zal daarbij niet langer het willekeurcriterium voorop stellen. De toetsing aan het evenredigheidsbeginsel is afhankelijk van een veelheid van factoren en verschilt daarom van geval tot geval. Geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid spelen daarbij een rol, maar de toetsing daaraan zal niet in alle gevallen op dezelfde wijze kunnen plaatsvinden. Zo maakt het verschil of het gaat om een algemeen verbindend voorschrift, een ander besluit van algemene strekking of een beschikking en ook of het gaat om een belastend besluit, een begunstigend besluit of een besluit met een hybride karakter. De intensiteit van de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel wordt bepaald door onder meer de aard en de mate van de beleidsruimte van het bestuursorgaan, de aard en het gewicht van de met het besluit te dienen doelen en de aard van de betrokken belangen en de mate waarin deze door het besluit worden geraakt. Naarmate die belangen zwaarder wegen, de nadelige gevolgen van het besluit ernstiger zijn of het besluit een grotere inbreuk maakt op fundamentele rechten, zal de toetsing intensiever zijn.
9.3.
Voor gevallen waarin het bestreden besluit berust op een discretionaire bevoegdheid die is ingevuld met beleidsregels, is van belang dat artikel 3:4, tweede lid, van de Awb ook voor beleidsregels geldt. Als de (on)evenredigheid van het bestreden besluit tussen partijen in geschil is en dat besluit in zoverre mede op een beleidsregel berust, toetst de bestuursrechter, al dan niet uitdrukkelijk, ook de evenredigheid van de beleidsregel. Als de beleidsregel zelf niet onrechtmatig is, toetst de bestuursrechter het bestreden besluit aan artikel 4:84 (slot) van de Awb, luidende "tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen heeft die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen". Daarbij gelden dezelfde maatstaven als bij rechtstreekse toetsing van een besluit aan de norm van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. Onder ‘bijzondere omstandigheden’ in artikel 4:84 worden zowel niet in de beleidsregel verdisconteerde omstandigheden als reeds in de beleidsregel verdisconteerde omstandigheden begrepen. Als sprake is van strijd met artikel 4:84 (slot) van de Awb, wordt het bestreden besluit wegens schending van die bepaling vernietigd.
9.4.
Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van gevolgen die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen, hanteert de voorzieningenrechter het toetsingskader, zoals de Afdeling dat heeft uiteengezet in de uitspraak van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2912). Daarbij komen de noodzaak van de sluiting en de evenredigheid van de gevolgen daarvan aan de orde.
De noodzaak van het sluiten van de woning
10. Bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting is de vraag aan de orde of verweerder met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan omdat het beoogde doel ook daarmee kan worden bereikt.
10.1.
Aan de hand van de ernst en de omvang van de overtreding dient te worden beoordeeld in hoeverre de sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Hierbij spelen factoren als de aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs, een recidivesituatie of de ligging van de woning in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk een rol. Mede van belang is of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld.
10.2.
De aangetroffen hoeveelheid planten is een grote handelshoeveelheid. Verweerder beschouwt het aantreffen van deze hoeveelheid niet ten onrechte als een ernstig geval. Voorts heeft verweerder er terecht bij betrokken dat er sprake was van een onveilige situatie in de woning (de hennepplantage lag naast een kinderslaapkamer, er was sprake van illegaal afgetapte elektriciteit en manipulatie van de installatie en er werd lekkende plantenvoeding onder een kinderbed aangetroffen). Uit een meldformulier van Veilig Thuis van 20 mei 2021 blijkt verder dat de woning er rommelig en onverzorgd uit zag. Daarmee kan de voorzieningenrechter verweerders standpunt volgen dat er sprake is van (een bepaalde mate van) verloedering van de woning. Dat hiermee (ook) sprake is van overlast voor de buurt acht de voorzieningenrechter echter onvoldoende onderbouwd: daarvoor zijn in het dossier verder geen aanknopingspunten te vinden.
10.3.
In verband met de ernst van de overtreding is mede van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld. Uitgangspunt is dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, hetgeen op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Met een sluiting wordt ook de bekendheid van een pand als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald, waarmee het pand aan het drugscircuit wordt onttrokken.
10.4.
Uit de rapportage van de politie van 22 mei 2021, is gebleken dat het onderzoek op
20 mei 2021 door de politie is ingesteld naar aanleiding van een MMA -melding. Daaruit volgt dat, hoewel er niet is gemeld dat er drugs werden verhandeld vanuit de woning, de activiteiten in de woning niet onopgemerkt zijn gebleven in de omgeving van de woning. Bij een in werking zijnde hennepkwekerij is er veel loop gericht op de woning. De kwekerij dient in de eerste plaats te worden ingericht. Voorts dient de kweekruimte gereed te worden gemaakt en vervolgens moeten de planten worden verzorgd. Hierdoor ontstaat een loop naar het pand. Uit het procesdossier en het verhandelde tijdens de hoorzitting is gebleken dat een persoon op enig moment spullen de woning heeft binnengedragen en een slot op een van de kamerdeuren heeft gezet en dat men, zo is van de zijde van verzoekster verklaard, kwam op momenten dat zij niet thuis was. De voorzieningenrechter kan dan ook het standpunt van de verweerder volgen dat er sprake moet zijn geweest van een bepaalde loop naar het pand, anders dan het komen en gaan van en naar de woning door verzoekster zelf als huurster van het pand.
10.5.
Resumerend overweegt de voorzieningenrechter dat tegen de achtergrond van de aangetroffen handelshoeveelheid hennepplanten, de MMA-melding, de loop naar de woning en de omstandigheid dat het zichtbaar sluiten van de woning door verweerder voor de bij die woning betrokken drugscriminelen en voor buurtbewoners een signaal is dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit in woningen, de sluiting van de woning in beginsel noodzakelijk is en dat verweerder niet met een minder verstrekkende maatregel hoefde te volstaan.
Verwijtbaarheid
11. In de overzichtsuitspraak is overwogen dat bij de beoordeling of de sluiting voldoende is afgestemd op de concrete situatie, verschillende omstandigheden van belang zijn zoals de mate van verwijtbaarheid. Het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden maken dat verweerder niet van zijn bevoegdheid tot sluiting van de woning gebruik mag maken. Een (hoofd)bewoner kan bijvoorbeeld geen verwijt van de overtreding worden gemaakt als hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in zijn woning. Wel wordt van de (hoofd)bewoner verlangd dat hij toezicht uitoefent op wat er in de woning gebeurt. Daarbij past de kanttekening dat er wel grenzen zijn aan het toezicht dat redelijkerwijs mag worden verwacht van de ene bewoner op de andere, mede afhankelijk van de woonsituatie. Verweerder zal, indien hij van zijn bevoegdheid tot sluiting van een woning gebruik maakt, deugdelijk moeten motiveren welk verwijt de (hoofd)bewoner die door de sluiting wordt getroffen, wordt gemaakt.
11.1.
De voorzieningenrechter onderschrijft verweerders standpunt dat verzoekster op de hoogte was van de hennepplantage in de woning. Zij heeft aangevoerd dat zij geld nodig had in verband met het ondergaan van een medische behandeling en dat de geldschieter als tegenprestatie heeft verlangd dat zij haar woning er beschikking stelde voor het opzetten van een hennepplantage. De voorzieningenrechter overweegt dat dit, wat hier verder ook van zij, geen rechtvaardiging mag zijn voor het toestaan van een hennepplantage in de woning onder de onveilige condities zoals hierboven geschetst.
Gevolgen van de sluiting
12. In de overzichtsuitspraak is overwogen dat bij de beoordeling van een besluit tot sluiting van een woning op grond van de Opiumwet ook de gevolgen daarvan moeten worden betrokken. Het is inherent aan een sluiting dat de bewoner(s) de woning moet(en) verlaten. Sluiting van een woning maakt inbreuk op het huisrecht en het privéleven, die worden beschermd door artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De Afdeling voegt daaraan toe dat ook financiële schade, bijvoorbeeld vanwege de kosten van vervangende woonruimte, of de omstandigheid dat het kwetsbare bewoners betreft, gevolgen kunnen zijn die bij de beoordeling moeten worden betrokken. De gevolgen van een woningsluiting kunnen bijzonder zwaar zijn als de bewoners niet kunnen terugkeren in de woning na ommekomst of opheffing van de sluiting, bijvoorbeeld omdat door de sluiting het huurcontract wordt ontbonden. In dat kader dient ook betekenis te worden toegekend aan de vraag of de huurder door sluiting van de woning op een zogenoemde zwarte lijst komt te staan bij een woningbouwcorporatie, als gevolg waarvan deze huurder - al dan niet voor een bepaalde periode - geen andere sociale huurwoning in de regio toegewezen krijgt.
13. De woning aan de [adres] is eigendom van verweerders gemeente. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat de huurovereenkomst van verzoekster in ieder geval zal worden ontbonden, nu verzoekster als huurster verantwoordelijk is voor hetgeen zich in de woning afspeelt. Dit betekent dat verzoekster in ieder geval op zoek moet naar vervangende woonruimte. De gemeente in de hoedanigheid van huidige verhuurder hanteert geen zwarte lijst, waardoor verzoekster in aanmerking blijft komen voor een nieuwe (sociale) huurwoning. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat verzoekster primair zelf verantwoordelijk is voor het vinden van vervangende woonruimte, maar dat in dit geval gelet op de moeilijke positie van verzoekster hulp en ondersteuning beschikbaar is. Verzoekster is bekend bij gemeentelijke afdelingen en er zal, daar waar nodig, ondersteuning worden geboden door bijvoorbeeld persoonlijke begeleiding van de Stichting Radar. De voorzieningenrechter overweegt dat ook in geval van ontbinding van de huurovereenkomst de zorgplicht van verweerder in dit geval blijft bestaan en gelet op de verweerders toezegging is gewaarborgd.
14. De aanwezigheid van minderjarige kinderen in een woning is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan verweerder van een sluiting moet afzien. Wel kan de aanwezigheid van minderjarige kinderen tezamen met andere omstandigheden maken dat sluiting van de woning onevenredig is. Zo is het in het licht van artikel 8 van het EVRM en het Verdrag inzake de rechten van het kind wel van belang dat verweerder zich voldoende rekenschap geeft van het feit dat in een woning minderjarige kinderen wonen.
14.1.
Verzoekster heeft betoogd dat met de belangen van de kinderen onvoldoende rekening is gehouden. Dit vormde voor de voorzieningenrechter in de uitspraak van
1 september 2021 aanleiding het besluit te schorsen waarbij ook is overwogen dat niet valt uit te sluiten dat verweerder in de bezwaarschriftprocedure zijn standpunt nader zal kunnen motiveren. De voorzieningenrechter overweegt in deze procedure ten aanzien van de kinderen dat zij in eerste instantie bij de vader verbleven. Het verblijf van de kinderen bij vader is veilig bevonden. Ter zitting heeft verzoekster aangegeven dat de kinderen nu bij haar overnachten en per 14 februari 2022 ook weer op haar adres zullen worden ingeschreven. Verzoekster werkt inmiddels fulltime. De opvang is zo geregeld dat één kind overdag naar school gaat en het andere kind overdag naar vader. Niet is gebleken dat sprake is van een bepaalde gebondenheid van de kinderen aan de te sluiten woning, anders dan het contact van het oudste kind met kinderen in de buurt.
14.2.
Niet gezegd kan worden dat verweerder zich ten tijde van het bestreden besluit onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de gevolgen van de sluiting voor verzoekster en haar kinderen, omdat de kinderen toen in ieder geval bij vader verbleven. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter verder dat verzoekster hulp en begeleiding is toegezegd. Verzoeksters betoog faalt.
15. Verzoekster betoogt voorts dat haar belangen zwaarder dienen te wegen dan de belangen van verweerder omdat zij vluchtelinge is uit Eritrea én gelet op haar medische en financiële toestand.
15.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat de gevolgen van een woningsluiting voor een ieder verstrekkende gevolgen heeft. Dat verzoekster vluchtelinge is zal een en ander niet gemakkelijker maken, maar leidt op zich niet tot het oordeel dat sprake is van een onevenredige besluitvorming. Daarbij laat de voorzieningenrechter wegen dat verzoekster blijk heeft gegeven haar (juridische) weg goed te kunnen vinden, inmiddels werkzaam is en ook diverse hulpinstanties heeft weten te vinden en in te schakelen. Van een gebondenheid aan de woning op grond van medische redenen is de voorzieningenrechter niet gebleken. Onevenredige financiële nadelen zijn niet gebleken noch onderbouwd aangevoerd. Ook dit betoog faalt.
16. Door verzoekster is, onder verwijzing naar onder andere het onderzoeksrapport van de RU Groningen van 7 augustus 2021, aangevoerd dat andere, minder vergaande maatregelen hetzelfde of een beter effect sorteren en het sluiten van de woning niet bijdraagt aan een oplossing van de drugsproblematiek. De zwaksten worden getroffen en het probleem van de illegale kweek wordt niet opgelost. Het is onredelijk het repressieve beleid in haar geval toe te passen, waardoor zij als gevolg hiervan enorme problemen gaat ondervinden, aldus verzoekster.
16.1.
De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande dat het gaat om keuzes van beleid over de consequenties die -bijvoorbeeld- het aantreffen van een handelshoeveelheid drugs in een woning dient te hebben. Daarvoor is door de wetgever en de rechtspraak een strenge lijn uitgezet. Het is niet aan de voorzieningenrechter in het voorliggende geval om aan die keuzes voorbij te gaan. Naar de huidige stand van de wetgeving en rechtspraak acht de voorzieningenrechter het door verweerder gehanteerde beleid niet onredelijk. De toepassing van het beleid in het voorliggende geval is beoordeeld op bevoegdheid, noodzaak en evenredigheid. De voorzieningenrechter is alles afwegend van oordeel dat verweerder heeft kunnen handelen volgens de Beleidsregel en dat niet is gebleken van gevolgen die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn, in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen, zoals bedoeld in artikel 4:84 van de Awb.
17. Gelet op verweerders standpunt ter zitting moet verzoekster in ieder geval op zoek naar vervangende woonruimte. Hoewel het verzoek om voorlopige voorziening zich hier niet over uitstrekt en de voorzieningenrechter niet in de positie is om hiervoor een voorziening te treffen, verzoekt zij verweerder in het kader van de zorgplicht ervoor zorg te dragen dat de huurontbinding en de sluiting van de woning op elkaar worden afgestemd, in die zin dat verzoekster niet op korte termijn als gevolg van de sluiting op straat komt te staan en eventueel van noodopvang gebruik dient te maken, om vervolgens na een periode opnieuw te moeten verhuizen. Daarmee kunnen immers (onnodig) nadelige gevolgen voor verzoekster en haar kinderen worden voorkomen.
Conclusie
18. Het beroep is ongegrond.
19. Omdat het beroep ongegrond is bestaat er geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.E. Derks, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C. Schrammen, griffier, op 28 februari 2022. .
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 28 februari 2022.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.