ECLI:NL:RBLIM:2022:1731

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 maart 2022
Publicatiedatum
7 maart 2022
Zaaknummer
9532852/AZ/21-164 07032022
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om billijke vergoeding en transitievergoeding in arbeidszaak tegen Buurtzorg Nederland

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 7 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker], een werkneemster, en haar werkgever, de stichting Buurtzorg Nederland. [verzoeker] had verzocht om een billijke vergoeding op grond van artikel 7:673 lid 9 sub a BW, omdat zij van mening was dat haar werkgever ernstig verwijtbaar had gehandeld, wat leidde tot het niet voortzetten van haar arbeidsovereenkomst. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Buurtzorg niet aan haar verplichtingen heeft voldaan in de begeleiding van [verzoeker], maar dat er geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen. De kantonrechter oordeelde dat [verzoeker] zelf ook een rol speelde in het ontstaan van het geschil en dat er geen gronden waren om aan te nemen dat het dienstverband zonder de ernstige verwijtbaarheid van Buurtzorg zou zijn voortgezet. Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat [verzoeker] recht had op een transitievergoeding van € 343,94, maar dat Buurtzorg dit bedrag als onverschuldigd betaald terugvorderde, omdat [verzoeker] in de periode dat zij vrijgesteld was van werk, onterecht extra uren had geclaimd. De kantonrechter heeft de verzoeken van [verzoeker] afgewezen en haar veroordeeld tot terugbetaling van het onverschuldigd betaalde salaris van € 580,05. Tevens is [verzoeker] in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 9532852 \ AZ VERZ 21-164
Beschikking van de kantonrechter van 7 maart 2022
in de zaak van:
[verzoeker],
wonend [adres] ,
[woonplaats] ,
werkneemster,
gemachtigde mr. R.A. Wijnands,
verzoekende partij in het verzoek, verwerende partij in het zelfstandig tegenverzoek,
tegen:
de stichting STICHTING BUURTZORG NEDERLAND,
gevestigd te Almelo,
werkgever,
gemachtigde mr. T.H.T.T. Nguyen,
verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het zelfstandig tegenverzoek.
Partijen zullen hierna [verzoeker] en Buurtzorg worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 8 november 2021 ter griffie ontvangen verzoekschrift,
- het op 21 januari 2022 ingediende verweerschrift, tevens houdende zelfstandige tegenverzoeken,
- het op 25 januari 2022 ingediende verweerschrift tegen de zelfstandige tegenverzoeken,
- de op 26 januari 2022 door [verzoeker] bij de Centrale Balie van de rechtbank ingediende bijlage 37 (usb stick) met toelichting, ter griffie ontvangen op 7 februari 2022,
- de op 28 januari 2022 door Buurtzorg ingediende producties 34 tot en met 38,
- de mondelinge behandeling van 31 januari 2022,
- de door mr. Nguyen overgelegde pleitaantekeningen.
1.2.
Daarna is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
Buurtzorg is een stichting zonder winstoogmerk, die met gemeenschapsgeld, in kleine zelfsturende teams, verpleging en persoonlijke verzorging thuis biedt aan haar cliënten. In de teams werken (wijk)verpleegkundigen samen met (wijk)ziekenverzorgenden. De teams zijn zelf verantwoordelijk voor de planning en uitvoering van de werkzaamheden en hebben geen leidinggevende boven zich. De teams worden ondersteund door een regiocoach en een klein landelijk hoofdkantoor, dat is gehuisvest in Almelo.
2.2.
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 1996, is op 29 oktober 2020 bij Buurtzorg in dienst getreden voor bepaalde tijd tot 1 oktober 2021. Partijen hebben een leer-/arbeidsovereenkomst gesloten ten behoeve van het praktijkgedeelte van de beroepsopleiding tot MBO-verpleegkundige, welke opleiding [verzoeker] volgt bij het Vista College.
2.3.
In artikel 4 lid 2 van de overeenkomst is het volgende bepaald:
“Bij goed functioneren zal de leer-/arbeidsovereenkomst na afloop van deze periode worden verlengd voor de resterende opleidingsduur.”
2.4.
In artikel 7 van de overeenkomst staat het volgende vermeld:
“De arbeidsduur bedraagt gemiddeld van 29 oktober 2020 tot 1 april 2021 24 uren per week, van 1 april 2021 tot 1 augustus 2021 5 uur per week en van 1 augustus 2021 tot
1 oktober 2020, 24 uur per week, te meten per praktijkleerjaar.”
2.5.
[verzoeker] is op 29 oktober 2020 als leerling/werknemer begonnen bij Team Stein-Zuid van Buurtzorg. Binnen het team is [naam] (wijkverpleegkundige) gecertificeerd praktijkopleider en contactpersoon. In overleg met het Vista College heeft [naam] de stagebegeleiding ondergebracht bij twee collega’s in het team.
2.6.
Er hebben in de periode van 12 november 2020 tot 12 maart 2021 diverse (evaluatie)gesprekken plaatsgevonden tussen [verzoeker] en haar begeleiders.
2.7.
Vanaf 22 maart 2021 is [verzoeker] vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden met behoud van salaris. Buurtzorg heeft besloten om het dienstverband met [verzoeker] na 1 oktober 2021 niet te verlengen.
2.8.
[verzoeker] is in het nieuwe schooljaar 2021/2022 begonnen aan het tweede jaar van haar MBO-opleiding verpleegkundige bij het Vista College en heeft een andere werkplek gevonden.

3.Het geschil

3.1.
[verzoeker] verzoekt - kort weergegeven - te bepalen dat Buurtzorg aan [verzoeker] een transitievergoeding dient te voldoen ten bedrage van € 478,00 bruto en daarnaast een in goede justitie te bepalen billijke vergoeding, met veroordeling van Buurtzorg in de kosten van de procedure.
3.2.
Buurtzorg heeft verweer gevoerd.
3.3.
Bij wijze van zelfstandig tegenverzoek wordt door Buurtzorg verzocht om [verzoeker] te veroordelen tot betaling van de onverschuldigd aan haar betaalde transitievergoeding van
€ 343,94 bruto, het onverschuldigd betaalde salaris van € 580,05 bruto en de daadwerkelijk gemaakte juridische kosten ten bedrage van € 6.200,00 excl. btw.
3.4.
[verzoeker] heeft verweer gevoerd tegen de zelfstandige tegenverzoeken.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna - voor zover relevant - nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[verzoeker] verzoekt om toekenning van een billijke vergoeding op grond van artikel 7:673 lid 9 sub a BW. Dit artikel luidt als volgt:
“Indien, na een einde van rechtswege, het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, kan de kantonrechter naast de transitievergoeding aan de werknemer ten laste van de werkgever een billijke vergoeding toekennen.”
4.2.
Uit de wettekst volgt dat er een zeker causaal verband dient te bestaan tussen de ernstige verwijtbaarheid en het einde van het dienstverband. Anders gezegd, aannemelijk moet zijn dat zonder ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever een arbeidsovereenkomst die van rechtswege is geëindigd, wél zou zijn voortgezet.
4.3.
[verzoeker] heeft aanzienlijke kritiek op de wijze waarop zij door Buurtzorg is begeleid. Zij stelt zich op het standpunt dat zij op basis van de met Buurtzorg gesloten leer-/arbeidsovereenkomst mocht verwachten dat Buurtzorg haar intensief en deskundig zou begeleiden en dat haar functioneren op objectief meetbare wijze zou worden beoordeeld. Niet alleen mocht zij dat verwachten vanwege het opleidingsaspect dat aan de baan vastzit maar ook omdat haar was toegezegd dat zij bij goed functioneren in dienst kon blijven voor de resterende opleidingsduur. Buurtzorg heeft echter niet aan haar verplichtingen voldaan. De begeleiding is gedaan door twee onbevoegde medewerkers in plaats van door een gekwalificeerde praktijkbegeleider. Buurtzorg heeft zich ook niet of nauwelijks gehouden aan de regelgeving voor erkende SBB bedrijven. Zo is het beloofde stappenplan om de ontwikkeling van [verzoeker] te kunnen meten en bijhouden nooit door Buurtzorg opgesteld. Uiteindelijk heeft [verzoeker] dit plan zelf moeten opstellen. Kort en goed, men heeft haar laten zwemmen, aldus [verzoeker] .
4.4.
Maar er is meer. Tijdens het gesprek met haar begeleiders op 26 januari 2021 werd [verzoeker] overrompeld door de negatieve feedback die zij kreeg. Toch heeft zij die kritiek positief opgepakt en is zij daarmee serieus aan de gang gegaan. Zij heeft daar echter niets meer op terug gehoord.
Een volgend gesprek op 12 maart 2021 was een monoloog vanuit Buurtzorg, dat bestond uit een groot aantal verwijten in haar richting. [verzoeker] kreeg geen enkele mogelijkheid om te reageren. [verzoeker] heeft uit dit gesprek de conclusie getrokken dat zij gedurende de resterende 6 ½ maand tot het einde van het contract op 1 oktober 2021 van Buurtzorg geen eerlijke kans meer zou krijgen om te laten zien dat zij wel degelijk goed zou functioneren in haar rol van leerling.
4.5.
Een en ander is ernstig verwijtbaar. Daarbij speelt met name een rol dat Buurtzorg - als grote organisatie – gemakkelijk had kunnen ingrijpen en haar in de gelegenheid had moeten stellen het contract in een ander team – waar ze wel een eerlijke kans zou krijgen – voort te zetten. Ook is van belang dat in het geval van een leer-/arbeidsovereenkomst extra zorgvuldigheid mag worden verwacht, en de emotionele veiligheid en het leer/werkklimaat nog meer bewaakt zou moeten worden. Ernstige verwijtbaarheid dient ten aanzien van een leerling dan ook eerder te worden aangenomen, aldus [verzoeker] .
4.6.
Buurtzorg heeft de stellingen van [verzoeker] nadrukkelijk weersproken. Buurtzorg stelt dat er tijdens het evaluatiegesprek op 26 januari 2021 positieve punten zijn benoemd maar ook dat [verzoeker] van leerpunten is voorzien waaraan zij in het kader van haar stage moest gaan werken. Op 12 maart 2021 is er een volgend evaluatiemoment geweest. De collega’s zagen geen voortgang in de leerpunten, en de stagebegeleiders lieten dit tijdens het gesprek aan [verzoeker] weten. Zij hebben ook als mening kenbaar gemaakt dat [verzoeker] wellicht beter functioneerde in een omgeving waar zij dagelijks kon terugvallen op collega’s, zoals bijvoorbeeld een ziekenhuis of verpleeghuis, in plaats van solistisch te moeten acteren als buurtverpleegkundige. De stagebegeleiders zagen dat [verzoeker] hun advies niet aan kon en emotioneel werd. Zij hebben daarom aansluitend aan het gesprek de kwestie bij hun regiocoach neergelegd.
4.7.
Op 17 maart 2021 heeft [verzoeker] een mail gestuurd aan de regiocoach en aan haar begeleiders, in welke mail zij haar ongenoegen uitte over de manier waarop zij bejegend en begeleid werd. De regiocoach heeft bij e-mail van diezelfde dag gereageerd naar [verzoeker] en heeft [verzoeker] uitgenodigd om met elkaar in gesprek te gaan. Ook werd aan [verzoeker] voorgesteld om op kosten van Buurtzorg vanaf 22 maart 2021 even niet te werken.
[verzoeker] heeft het voorstel tot een gesprek afgewezen. Ze wilde pas aan een gesprek deelnemen wanneer de regiocoach eerst met haar collega’s had gesproken en de verwijten van [verzoeker] aan het adres van de collega’s zouden zijn erkend.
4.8.
Op 23 maart 2021 werd Buurtzorg voor het eerst aangeschreven door de gemachtigde van [verzoeker] . Deze wilde het dossier bestuderen en vroeg om verlenging van de periode van vrijstelling van werk. In een volgend e-mailschrijven van 29 maart 2021, de eerste waarbij op de inhoud van het conflict wordt ingegaan, heeft de gemachtigde van [verzoeker] de verwijten van [verzoeker] aan het adres van Buurtzorg opgesomd en besloot hij vervolgens met de woorden:
“Uiteraard sta ik in deze, net als cliënte steeds heeft gedaan, open voor uw feedback, zodat ik graag van u verneem in het kader van de te voeren onderhandelingen met als doel het einde van dit dienstverband.”
4.9.
In een schriftelijke reactie op 31 maart 2021 geeft Buurtzorg aan dat de verwijten onterecht zijn. Wel geeft Buurtzorg aan er open voor te staan om het samenwerkingsprobleem tussen [verzoeker] en haar begeleiders op te lossen.
4.10.
Op 14 april 2021 heeft er tussen partijen een gesprek plaatsgevonden, waarbij [verzoeker] werd bijgestaan door haar gemachtigde. In dat gesprek heeft [verzoeker] opnieuw kenbaar gemaakt dat zij een beëindiging van het dienstverband wenste. Buurtzorg heeft daarop een voorstel gedaan over de voorwaarden waaronder een vaststellingsovereenkomst kon worden gesloten. Op dit voorstel reageerde de gemachtigde van [verzoeker] met het voorstel om mediation te proberen, met als doel beëindiging van het dienstverband. Mediation is gestart, maar heeft niet tot een oplossing geleid.
4.11.
De kantonrechter stelt vast dat er een samenwerkingsprobleem is ontstaan tussen [verzoeker] en haar twee begeleiders, waarbij partijen onder meer van mening verschilden over verantwoordelijkheden ten aanzien van het schrijven van gespreksverslagen en een stappenplan, het nakijken van schoolopdrachten, het (moeten) ondertekenen van verslagen door [verzoeker] en de inhoudelijke kritiek van de begeleiders op het functioneren van [verzoeker] .
4.12.
De collega’s die tijdens een gesprek op 12 maart 2021 hun kritiek uitten, hebben geconstateerd dat [verzoeker] het hier moeilijk mee had, en hebben hun regiomanager gevraagd om te bemiddelen. Uit de processtukken, en dan met name uit de overgelegde correspondentie, leidt de kantonrechter af dat Buurtzorg vervolgens heeft geprobeerd om het gesprek aan te gaan en een oplossing te zoeken voor het samenwerkingsprobleem. [verzoeker] was daartoe echter niet bereid zolang ze niet in het gelijk gesteld zou zijn. Daarop volgde de brief van de gemachtigde van [verzoeker] waarin op beëindiging van het dienstverband werd aangestuurd. In die opstelling van [verzoeker] is geen verandering meer gekomen.
4.13.
De kantonrechter kan niet uitsluiten dat in de begeleiding van [verzoeker] zaken anders en beter hadden gekund. Hij moet echter beoordelen of Buurtzorg als werkgever ernstig verwijtbaar jegens [verzoeker] heeft gehandeld en het dienstverband als gevolg daarvan niet is voortgezet. In dit geval betekent dat dat in maart 2021 sprake moet zijn geweest van zodanig ernstig verwijtbaar handelen van Buurtzorg dat medewerking aan een poging tot herstel van de verhoudingen in de resterende 6 ½ maand van het dienstverband niet meer van [verzoeker] verwacht mocht worden. Die conclusie kan hij op grond van de aan hem gepresenteerde feiten niet trekken.
4.14.
De situatie lijkt toch veel meer te zijn dat [verzoeker] na het gesprek op 12 maart 2021 enkel nog tot een einde van het dienstverband wilde komen omdat zij in voortzetting daarvan kennelijk geen enkel vertrouwen meer had. Dat kan op zich natuurlijk zo zijn maar dat is dan toch een omstandigheid die meer bij [verzoeker] ligt dan bij Buurtzorg. Objectief gezien zijn daarvoor in iedere geval geen gronden komen vast te staan. Bijzonder vindt de kantonrechter in dit verband toch ook wel het verwijt van [verzoeker] aan het adres van Buurtzorg – dat zij geen ander team heeft gezocht waarin [verzoeker] haar werkzaamheden had kunnen voortzetten – terwijl [verzoeker] enkel nog maar een einde van het contract nastreeft. Was het tot gesprekken gekomen die op een oplossing waren gericht geweest in plaats van op zaken die in het verleden – al dan niet – fout waren gegaan, dan sluit de kantonrechter niet uit dat die voor de hand liggende oplossing wel degelijk haalbaar was geweest.
4.15.
Tegen deze achtergrond heeft Buurtzorg naar het oordeel van de kantonrechter een aannemelijke en gerechtvaardigde reden gegeven voor haar besluit om niet tot verlenging van de overeenkomst met [verzoeker] over te gaan. Naar het oordeel van de kantonrechter is dan ook niet komen vast te staan dat Buurtzorg zodanig tekort is geschoten in haar begeleiding en bejegening van [verzoeker] dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen zodat toekenning van een billijke vergoeding aan [verzoeker] , zoals bedoeld in artikel 7:673 lid 9, aanhef en sub b, BW niet aan de orde is.
Transitievergoeding en extra uren
4.16.
[verzoeker] verzoekt om de aan haar toekomende transitievergoeding te bepalen op
€ 478,00 bruto, te betalen binnen twee weken na deze beschikking.
Buurtzorg stelt zich op het standpunt dat de transitievergoeding reeds is betaald, maar zij vordert dit bedrag bij wege van tegenverzoek als onverschuldigd betaald terug. Het gaat daarbij om een bedrag van € 343,94 bruto. Buurtzorg vordert de transitievergoeding terug omdat [verzoeker] tijdens de periode dat zij was vrijgesteld van werk ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door in die periode uren buiten haar contractuele werktijd te claimen, die ook abusievelijk aan haar zijn uitbetaald. Buurtzorg verzoekt daarnaast ook om terugbetaling van die extra geclaimde uren ten bedrage van € 580,05 bruto.
4.17.
De kantonrechter stelt vast dat [verzoeker] niet heeft betwist dat aan haar reeds een bedrag van € 343,94 bruto aan transitievergoeding is uitgekeerd. Dit bedrag heeft Buurtzorg berekend over de periode vanaf aanvang dienstverband tot 1 oktober 2021, waarbij Buurtzorg is uitgegaan van de gemiddelde contractsomvang zoals vastgesteld in de leer-/arbeidsovereenkomst, terwijl [verzoeker] de transitievergoeding heeft berekend op basis van een contractsomvang van 24 uur per week, hetgeen het verschil verklaart.
4.18.
De kantonrechter overweegt dat in de schriftelijke, door beide partijen ondertekende, leer-/arbeidsovereenkomst is bepaald dat de arbeidsduur van 29 oktober 2020 tot 1 april 2021 gemiddeld 24 uren per week bedraagt, van 1 april 2021 tot 1 augustus 2021 5 uur per week en van 1 augustus 2021 tot 1 oktober 2020, 24 uur per week. Buurtzorg is bij de berekening van de transitievergoeding op juiste gronden uitgegaan van het gemiddelde van de overeengekomen uren. [verzoeker] heeft daarom recht op een transitievergoeding van
€ 343,94 bruto, tenzij zij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, zoals door Buurtzorg wordt bepleit.
4.19.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Buurtzorg aangetoond dat [verzoeker] over de maand april 2021 teveel uren heeft opgevoerd. Zij had in die maand een contractsomvang van 5 uren per week, en had daarom in die periode recht op uitbetaling van in totaal 20 uren. [verzoeker] heeft echter 56 uur geclaimd, die door Buurtzorg zijn uitbetaald. Dat er sprake zou zijn geweest van extra gewerkte uren is niet gebleken, nu [verzoeker] in de periode al was vrijgesteld van werk. Buurtzorg vordert daarom terecht 36 uitbetaalde uren terug als onverschuldigd betaald. Het daarmee overeenkomende geldbedrag van € 580,05 dient [verzoeker] daarom terug te betalen.
4.20.
Vervolgens moet de vraag beantwoord worden of [verzoeker] over de maand april 2021 opzettelijk teveel uren heeft opgevoerd, wat door [verzoeker] wordt betwist. [verzoeker] wijt een eventueel teveel aantal opgevoerde uren aan een administratieve vergissing en wijst op de onduidelijkheid over de afspraken.
De kantonrechter stelt vast dat het contractueel vastgestelde aantal uren aan wisselingen onderhavig was en dus per maand kon verschillen. Daarmee valt niet uit te sluiten dat [verzoeker] zich in de betreffende maand, toen zij teveel uren declareerde, heeft vergist. Dat er sprake is geweest van het opzettelijk opvoeren van teveel uren kan dan ook niet worden vastgesteld. Dat [verzoeker] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, is dan ook niet komen vast te staan. Voor terugbetaling van de transitievergoeding is dan ook geen grond aanwezig.
Proceskosten
4.21.
[verzoeker] zal als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Buurtzorg heeft verzocht om betaling van de werkelijk door haar gemaakte kosten voor deze procedure.
Op grond van vaste rechtspraak is een uitzondering op het regime van de artikelen 237- 240 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering alleen mogelijk onder buitengewone omstandigheden, zoals wanneer sprake is van misbruik van procesrecht of het onrechtmatig instellen van een procedure. Daarom moet voor een volledige proceskostenvergoeding worden voldaan aan de maatstaf voor misbruik van procesbevoegdheid. Daar is sprake van als het instellen van een vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had moeten blijven. Bijvoorbeeld als [verzoeker] haar verzoek c.q. vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan zij de onjuistheid kende of behoorde te kennen, of op stellingen waarvan zij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden.
Daarvan is in het onderhavige geval naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake, zodat het binnen de rechtspraak geldende liquidatietarief zal worden gehanteerd.
De kosten aan de zijde van Buurtzorg worden tot op heden begroot op een bedrag van
€ 747,00 wegens salaris van de gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter
Inzake het verzoek van [verzoeker]
5.1.
wijst de verzoeken af,
Inzake het zelfstandig verzoek vanBuurtzorg
5.2.
veroordeelt [verzoeker] tot terugbetaling van het onverschuldigd betaalde salaris van
€ 580,05 bruto,
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af,
Inzake alle verzoeken
5.4.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, aan de zijde van Buurtzorg tot op heden begroot op € 747,00,
5.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A.J. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken.
type: em
coll: