ECLI:NL:RBLIM:2022:1794

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
8 maart 2022
Zaaknummer
Roe 20/2520
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning op grond van de Wmo 2015 en de beoordeling van indicatietijden

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 9 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen over een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Eiser had eerder een indicatie voor huishoudelijke ondersteuning gekregen, maar was het niet eens met de beslissing van verweerder om zijn bezwaar tegen het bestreden besluit ongegrond te verklaren. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder bij het bestreden besluit voldoende gemotiveerd heeft aangegeven waarom de bezwaren van eiser niet leiden tot een ander oordeel. De rechtbank oordeelt dat de beroepsgrond van eiser, die zich baseert op een enkele verwijzing naar eerdere bezwaren, onvoldoende gemotiveerd is. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat de normtijden voor huishoudelijke ondersteuning zijn gebaseerd op onderzoek van Bureau HHM en dat er geen sprake is van een dubbelrol van dit bureau. Eiser heeft ook aangevoerd dat de indicatie tijdens de coronacrisis verhoogd zou moeten worden, maar de rechtbank volgt deze redenering niet. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 20/2520

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. A.C.S. Grégoire),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen, verweerder
(gemachtigde: mr. A.J.M. Roestenberg).

Procesverloop

Bij besluit van 19 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser (voortzetting van) een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning in de vorm van zorg in natura op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015) toegekend.
Bij besluit van 8 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 14 januari 2021 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2022. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Wat ging er aan deze zaak vooraf?
1. Aan eiser is eerder, bij besluit van 14 mei 2018, huishoudelijke ondersteuning op grond van de Wmo 2015 toegekend, en wel voor 250 minuten per week in de vorm van zorg in natura voor de periode van 23 mei 2018 tot en met 22 mei 2020.
2. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, welk bezwaar ongegrond is verklaard bij besluit van 8 november 2018. Verweerder heeft dit besluit herzien bij besluit van
12 juni 2019 en eiser huishoudelijke ondersteuning voor 270 minuten per week voor de bovengenoemde periode toegekend. De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het besluit van 12 juni 2019 bij uitspraak van 2 april 2020 ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) heeft op 8 december 2021 de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
3. Eiser heeft op 2 april 2020 een melding ingediend betreffende de verlenging van de indicatie voor huishoudelijke ondersteuning.
4. Verweerder heeft naar aanleiding van deze melding een onderzoek verricht en gedurende dit onderzoek heeft verweerder de melding ambtshalve omgezet in een aanvraag. Verweerder heeft bij het primaire besluit een beslissing genomen op de aanvraag van eiser. Verweerder heeft aan eiser een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning in de vorm van zorg in natura toegekend voor de periode van 23 mei 2020 tot en met
21 mei 2024 met een omvang van 276 minuten per week. De omvang van de indicatie van 276 minuten is als volgt opgebouwd:
  • Licht huishoudelijk werk (3 slaapkamers, laag/hoog) 32 minuten;
  • Zwaar huishoudelijk werk (3 slaapkamers) 115 minuten;
  • Meerzorg aanwezigheid kind 15 minuten;
  • Meerzorg hoge vervuilingsgraad 30 minuten;
  • Textielverzorging 1 persoon – was + strijk 54 minuten;
  • Meerzorg textiel bij kinderen 30 minuten.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser, onder verwijzing naar het advies van de commissie voor bezwaarschriften (hierna: de commissie) ongegrond verklaard.
De beroepsgronden
6. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. In beroep heeft eiser allereerst verwezen naar hetgeen hij in de bezwaarfase heeft aangevoerd en hetgeen in de procedure bij de CRvB naar voren is gebracht.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder bij het bestreden besluit uitgebreid en op inzichtelijke wijze heeft gemotiveerd dat en waarom hetgeen eiser in bezwaar heeft aangevoerd inzake de normtijden voor huishoudelijke ondersteuning in de Beleidsregels niet leidt tot een ander oordeel dan gegeven in het primaire besluit. De rechtbank overweegt dat een enkele verwijzing of herhaling van een bezwaargrond in het beroepschrift heeft te gelden als een onvoldoende gemotiveerde beroepsgrond. Het had op de weg van eiser gelegen om gemotiveerd te betogen dat, waarom en op welke punten het bestreden besluit in rechte geen stand kan houden. Nu eiser dit niet heeft gedaan, slaagt deze beroepsgrond op voorhand al niet.
6.2.
De rechtbank overweegt verder dat, voor zover eiser wijst op de grond inzake de onafhankelijkheid van de GGD die hij in de procedure bij de CRVB heeft aangevoerd, deze grond reeds in de uitspraak van de CRVB van 8 december 2021 is verworpen, zodat deze geen bespreking meer behoeft.
7. Ter zitting heeft eiser ten aanzien van de Beleidsregels voor de indicatiestelling nog aangevoerd dat verweerder bij het indiceren een mix gebruikt van het oude CIZ-protocol en de resultaten van HHM, hetgeen niet is toegestaan. Eiser heeft daarbij gewezen op een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 april 2021 [1] .
7.1.
De rechtbank overweegt dat uit de Beleidsregels van verweerder volgt dat hierbij is uitgegaan van de normtijden die zijn gebaseerd op een onderzoek dat is uitgevoerd door Bureau HHM. Uit vaste jurisprudentie [2] volgt dat dit onderzoek voldoet aan de voorwaarden die de CRvB stelt. Voor zover het HHM- onderzoek niet voorziet in normtijden, is gekeken naar het CIZ-protocol. Dit is dan ook anders dan het geval is in de uitspraak, waarnaar eiser heeft verwezen. In die zaak werden het HHM-normenkader en het CIZ-protocol - ingeval deze beide normentijden bevatten - naast elkaar gehanteerd. In het geval er onderdelen zijn waarop het oude beleid van verweerder wel een normering gaf, maar zowel het HHM-onderzoek als het CIZ-protocol niet, is de oude normering van verweerder voor deze onderdelen getoetst door HHM. Dit geldt bijvoorbeeld voor het toekennen van een normtijd van dertig minuten extra bij een hoge vervuilingsgraad en een hogere normtijd voor de aanwezigheid van een kind. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding te oordelen dat verweerder niet in redelijkheid tot de Beleidsregels heeft kunnen komen.
8. Ter zitting heeft eiser verder aangevoerd dat Bureau HHM een merkwaardige dubbelrol speelt, bij zowel het indiceren als bij het vaststellen van de tarieven. Eiser heeft daarbij gewezen op een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 december 2021 [3] .
8.1.
De rechtbank overweegt dat verweerder heeft aangegeven dat Bureau HHM bij verweerder geen rol heeft gespeeld bij het vaststellen van de tarieven en dat om die reden geen sprake is van een dubbelrol. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat daarvan wel sprake is. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Eiser voert tot slot aan dat de indicatie tijdens de Corona-crisis is afgegeven, waardoor met de benodigde ondersteuning in verband met de in acht te nemen veiligheids- en hygiënemaatregelen meer tijd gemoeid zal zijn. Volgens eiser zal de indicatiestelling daarom verhoogd moeten worden.
9.1.
De rechtbank overweegt dat zij op voorhand niet ziet dat het in acht nemen van voorzorgsmaatregelen in verband met het Coronavirus tot een verhoging van de indicatie zou moeten leiden. Het gebruik van eventuele hulpmiddelen geeft daartoe geen aanleiding en contact kan worden vermeden door verblijf in een andere ruimte dan waar huishoudelijke werkzaamheden worden verricht.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.H. Span-Henkens, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.A.E. van de Venne, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2022
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 9 maart 2022

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

2.Uitspraak van 10 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3835.