Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- de dagvaarding van 16 augustus 2021 met producties 1 tot en met 25,
- de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 9,
- de rolbeslissing waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
- de door [eiser] nagezonden producties 26 en 27, ter griffie ontvangen op
- het proces-verbaal van de mondeling behandeling op 24 november 2021,
- de schriftelijke reactie van mr. Mertens op het proces-verbaal.
2.De feiten
1 mei 2019 ingedeeld in salarisschaal 10, trede 6. Het ‘P-Direktformulier’ dat [eiser] naar aanleiding van deze salariswijziging heeft ontvangen, vermeldt dat sprake is van een besluit waartegen [eiser] binnen zes weken na de datum waarop het besluit in het personeelsdossier is opgenomen bezwaar kan maken. Het formulier bevat verder de motivering (productie 6 bij dagvaarding):
3.Het geschil
€ 825,00,
4.De beoordeling
hijdestijds voor de betreffende functie-indeling mocht uitgaan van de juistheid van de indeling in salarisschaal 10. [eiser] doet in dat verband tevergeefs een beroep op de door hem overgelegde productie 25: een vacature van de belastingdienst die ziet op de functie registeraccountant in spé. De functie waarop de vacature ziet is namelijk een andere functie dan die waarin [eiser] werkzaam is. Ook de tijdens de mondelinge behandeling ingenomen stelling ‘dat volgens een beleidsafspraak een leidinggevende in alle gevallen een zorgvuldige afweging moet maken waarbij functioneren en praktijkervaring een belangrijke rol spelen om te bepalen of het functioneren van de medewerker in totaliteit de inschaling wettigt’, maakt niet dat [eiser] er wel vanuit mocht gaan dat indeling in salarisschaal 10 correct was: het enkel bestaan van zo’n beleidsafspraak is onvoldoende om dit aan te nemen, zeker nu voorafgaand aan de definitieve inschaling in augustus 2019 er een tweetal gesprekken hebben plaatsgevonden waar expliciet gesproken is over schaal F6 (zie ook rechtsoverweging 4.6.)