ECLI:NL:RBLIM:2022:2457

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
30 maart 2022
Zaaknummer
C/03/275225 / FA RK 20-820
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van huwelijksvermogen en bruidsgave onder Iraans recht met bewijsopdracht voor de man

In deze beschikking van de Rechtbank Limburg, uitgesproken op 30 maart 2022, wordt de afwikkeling van het huwelijksvermogen tussen een vrouw en een man behandeld, waarbij het Iraans recht van toepassing is. De vrouw heeft een verzoek ingediend tot vaststelling van de verdeling van het huwelijksvermogensregime, inclusief een bruidsgave van 1364 gouden munten. De rechtbank verwijst naar een eerdere beschikking van 29 april 2021, waarin de echtscheiding werd uitgesproken en enkele nevenvoorzieningen werden getroffen. De man betwist de omvang van de bruidsgave en stelt dat er een latere overeenkomst is gesloten waarin slechts 21 gouden munten als bruidsgave zijn overeengekomen. De rechtbank oordeelt dat de man de bewijslast heeft om zijn stellingen te onderbouwen en dat hij in de gelegenheid wordt gesteld om getuigen te horen. De rechtbank wijst op de noodzaak voor de man om aan te tonen dat de latere overeenkomst bestaat en dat deze in het bezit is van de vrouw. Indien de man niet slaagt in zijn bewijsopdracht, staat vast dat de vrouw recht heeft op de volledige bruidsgave van 1364 gouden munten. Daarnaast wordt de verdeling van gezamenlijke bankrekeningen en de vervangende schadevergoeding voor verloren privégoederen van de vrouw besproken. De rechtbank komt tot de conclusie dat de man onvoldoende onderbouwing heeft geleverd voor zijn verzoeken en dat de vrouw geen recht heeft op schadevergoeding voor verloren goederen. De beslissing houdt in dat de man zijn bewijsvoering moet aanleveren en dat verdere beslissingen worden aangehouden.

Uitspraak

Rechtbank Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Zaaknummer: C/03/275225 / FA RK 20-820
Beschikking van 30 maart 2022 in de zaak van:
in de zaak van:
[vrouw],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat: mr. M.W.M. van Doorn, kantoorhoudend in Maastricht;
tegen:
[man],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de man,
advocaat: mr. D. Rezaie, kantoorhoudend in Amsterdam.
Gezien de stukken, waaronder een door deze rechtbank gegeven en op 29 april 2021 uitgesproken beschikking (zaaknummer (C/03/270363 / FA RK 19-3888), waarbij de rechtbank de echtscheiding tussen partijen heeft uitgesproken en op enkele nevenvoorzieningen heeft beslist, en verder de zaak heeft aangehouden ten aanzien van het verzoek tot de verdeling van het huwelijksregime in afwachting van bericht van (een van) partijen.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verdere procesverloop blijkt uit het volgende:
- het aanvullend verzoek met bijlagen van de vrouw, van 23 juli 2021;
- het verweerschrift op het aanvullend verzoek tevens houdend zelfstandig verzoek met bijlagen van de man, van 5 oktober 2021;
- het verweerschrift op het zelfstandig verzoek van de vrouw, van 8 november 2021;
- het F9-formulier met bijlagen van de vrouw, van 20 december 2021.
1.2.
Partijen hebben afgezien van een mondelinge behandeling.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank verwijst naar en neemt over hetgeen is opgenomen in haar beschikking van 29 juli 2021. Daarin heeft de rechtbank – samengevat – bepaald dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het huwelijksvermogensregime van partijen en dat het Iraans recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime tussen partijen. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om onderling afspraken te maken. Zou dat niet lukken, dan zou de vrouw in gelegenheid worden gesteld om haar verzoek duidelijk te concretiseren en te onderbouwen, waarna de man in de gelegenheid zou worden gesteld om daarop te reageren. Partijen dienen zich daarbij uit te laten over de inhoud van het toepasselijke Iraans recht. Partijen hebben geen overeenstemming bereikt, zodat het verzoek tot het vaststellen van de verdeling van het huwelijksregime (door beide partijen in nadere verzoeken geconcretiseerd) nog ter beoordeling voorligt.
De verzoeken (na wijziging) aan de zijde van de vrouw luiden: voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
de man te veroordelen om aan de vrouw te betalen uit hoofde van de tussen partijen overeengekomen bruidsgift in totaal 1364 (zegge: dertienhonderd en voerenzestig) gouden munten althans de tegenwaarde hiervan in euro’s tegen de actuele dagkoers van € 427,00 per gouden munt en dus een bedrag van € 582.428,00;
de man te veroordelen om aan de vrouw te betalen uit hoofde van de verdeling van de huwelijksgemeenschap naar Iraans echt een bedrag van € 41.500,00 te vermeerderen met de helft van de saldi van de Belgische bankrekeningen, zoals deze nog mogen blijken uit de door de man nog over te leggen afschriften/banktransacties;
de man te veroordelen aan de vrouw te voldoen een bedrag van € 500,00 ter zake vervangende schadevergoeding voor het verlies van privégoederen van de vrouw.
De verzoeken aan de zijde van de man luiden:
De vrouw niet ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken dan wel deze af te wijzen, alsmede de vrouw te veroordelen om aan de man een bedrag van € 45.000,00 uit hoofde van de gezamenlijke giften en aangekochte sieraden van partijen te betalen, te vermeerderen met de helft van het surplus van deze giften, zoals deze nog moge blijken uit/de het door de vrouw nog over te leggen origineel handgeschreven giftenoverzicht en originele facturen van de aangeschafte sieraden, een en ander bij beschikking en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
2.2.
In de door de vrouw overgelegde Engelse vertaling van de
Marriage Certificateen het daarbij behorende
Stipulated Conditions(hierna: de huwelijksakte) daterend van
7 september 2006 staat, voor zover hier van belang:
“(…) Marriage Portion: One volume of Quran and 1364 gold coins, which that should be paid by husband on demand. “Signed” (…)
“Stipulated Conditions:
A> By this marriage contract whenever the divorce is not at the demand of herself, & at the distinction of the court the application for divorce is not as a result of infringement of the wife from her duties her misconduct, then the husband shall transfer to her up to 50% of all assets he gained after their marriage, or its equivalent in cash.(…)”.
2.3.
Bruidsgave
2.3.1.
De vrouw maakt aanspraak op betaling van 1364 (Bahar Azadi Gold Coins) gouden muntstukken. Volgens de vrouw hebben die munten een actuele waarde van om en nabij € 427,- per munt, zodat de man gehouden is een bedrag van € 582.428,00 te betalen. Ter onderbouwing van haar vordering verwijst zij naar een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 24 december 2013 (ECLI:NL:GHARL:2013:9906) en van 2 juli 2020 (ECLI:NL:GHARL:2020:5397), alsmede naar een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 26 mei 2020 (ECLI:NL:GHAMS:2020:1687), waarin een soortgelijke kwestie ter beoordeling voorlag.
2.3.2.
De man stelt dat partijen bij latere overeenkomst van 19 september 2006 slechts 21 (Bahar Azadi Gold Coins) gouden muntstukken als bruidsgave zijn overeengekomen. De familie van de vrouw was namelijk tegen het huwelijk van partijen, reden waarom zij een exorbitante bruidsgave eisten. In het bijzijn van de ouders van de man en [naam] heeft de vrouw vóór het huwelijk verklaard dat zij een bruidsgave van 21 gouden muntstukken wilde en dat zij haar ouders daarvan zou proberen te overtuigen. Zou dat niet lukken, dan zou de man, om het huwelijk door te laten gaan, alleen voor de vorm akkoord moeten gaan met de eis van de ouders van de vrouw. Na het huwelijk zou de vrouw in aanwezigheid van de ouders van de man een overeenkomst tekenen waarin zij bevestigde dat haar bruidsgave slechts 21 gouden muntstukken was. Dit is uiteindelijk ook zo gebeurd, waarbij deze latere overeenkomst op 19 september 2006 door partijen en de ouders van de man is ondertekend en later in februari 2007 door [naam] en in januari 2008 door de broer van de man is ondertekend. Deze laatste personen waren op 19 september 2006 op afstand en online aanwezig bij de ondertekening en hebben later hun handtekening onder de overeenkomst gezet. De schriftelijke vastlegging van deze nadere overeenkomst is in het bezit gekomen van de vrouw omdat zij dit document op heimelijke wijze uit de persoonlijke tas met papieren van de man heeft weggenomen bij gelegenheid van haar (voorbereide) vertrek uit de woning met hun zoontje (hetgeen heeft geleid tot de echtscheiding(sprocedure). De man heeft getuigenverklaringen overgelegd van zijn ouders, zijn broer en [naam] .
Verder betwist de man de door de vrouw gestelde actuele waarde van één gouden muntstuk. De man heeft een uitdraai van de actuele wisselkoers overgelegd waaruit blijkt dat een Bahar Azadi gouden muntstuk omgerekend € 351,00 kost.
2.3.3.
De rechtbank stelt vast dat partijen in hun huwelijksakte een bruidsgave van 1364 (Bahar Azadi Gold Coins) gouden muntstukken zijn overeengekomen. In beginsel dient deze overeenkomst te worden nagekomen, maar de man heeft gesteld dat zou moeten worden afgeweken van deze afspraak tussen partijen omdat zij bij latere overeenkomst een andere, lagere bruidsgave zijn overeengekomen.
2.3.4.
De vrouw heeft het bestaan van deze latere overeenkomst ontkend en betwist. Volgens de vrouw zijn de getuigenverklaringen volledig onder regie van de man tot stand gekomen, is de bruidsgave nimmer een discussie geweest en heeft de bijeenkomst op
19 september 2006 nimmer plaatsgevonden. Bovendien dienen afwijkende afspraken of afstand van een bruidsgave in Iran enkel ten overstaan van een notaris te geschieden, zodat daaruit al blijkt dat de stellingen van de man niet juist zijn.
2.3.5.
De rechtbank oordeelt als volgt. De man heeft beschreven waarom partijen de bruidsgave van 1364 gouden muntstukken zijn overeengekomen, dat zij bij latere overeenkomst een bruidsgave van 21 gouden muntstukken zijn overeengekomen, welke overeenkomst op 19 september 2006 op schrift is gesteld, waarbij de man heeft beschreven hoe dit is verlopen. Daarbij heeft de man getuigenverklaringen van zijn ouders, zijn broer en [naam] overgelegd. De rechtbank oordeelt dat de man voldoende heeft gesteld en heeft onderbouwd, maar daar tegenover staat de voldoende gemotiveerde betwisting van de vrouw. Zij ontkent en betwist immers het bestaan van een latere overeenkomst aangaande de gouden muntstukken en zij ontkent en betwist de gang van zaken zoals door de man beschreven. Overigens, in dit verband gaat de rechtbank wel voorbij aan de stelling van de vrouw dat afwijkende afspraken in Iran enkel ten overstaan van een notaris dienen te geschieden. Deze stelling heeft zij onvoldoende onderbouwd, te meer omdat de door haar geraadpleegde Iraanse advocaat zich hierover niet heeft uitgelaten (wel over andere onderwerpen). De rechtbank wijst bovendien op artikel 1119 van het Iraans Burgerlijk Wetboek, op grond waarvan echtgenoten huwelijkse voorwaarden kunnen overeenkomen, mits deze niet strijdig zijn met de aard van het huwelijkscontract en neergelegd zijn in het huwelijkscontract
of in een ander bindend document.
Op de man rust de bewijslast met betrekking tot zijn stellingen en de rechtbank zal de man daarom in de gelegenheid stellen om de juistheid van zijn stellingen met betrekking tot de bruidsgave aannemelijk te maken door alle middelen rechtens. De rechtbank neemt aan dat de man met name zijn getuigen wil laten horen en met het oog daarop dient de man (in zijn akte na deze beschikking) te motiveren waarom zijn getuigen niet fysiek in Nederland zouden kunnen verschijnen voor de rechtbank maar uitsluitend op afstand met technische hulpmiddelen zouden kunnen worden gehoord (zie nader onder het dictum).
Met betrekking tot het verzoek van de man op grond van artikel 843a Rv ligt het op de weg van de man om aan te tonen dat die tweede (schriftelijk vastgelegde) overeenkomst over de bruidsgave bestaat en dat dit document in het bezit is van de vrouw. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man dit, gelet op de betwisting door de vrouw, niet aannemelijk gemaakt zodat de rechtbank het verzoek om dat document in de procedure over te leggen op grond van 843a Rv afwijst.
2.3.6.
Indien de man niet slaagt in zijn bewijsopdracht, dan staat vast dat partijen uitsluitend een bruidsgave van 1364 gouden muntstukken zijn overeengekomen. De rechtbank komt dan toe aan de beoordeling van zijn beroep op een wilsgebrek, de stellingen van de man aangaande het kunnen toewijzen van maximaal 110 gouden muntstukken, zijn beroep op zijn draagkracht voor het restant van de verzochte gouden muntstukken en zijn beroep op de redelijkheid en billijkheid dan wel op matiging van het verzoek van de vrouw.
Daartoe oordeelt de rechtbank reeds nu als volgt.
Allereerst het beroep op een wilsgebrek: de man beroept zich erop dat zijn wil en verklaring niet overeenkwamen bij het sluiten van de overeenkomst betreffende de 1.364 gouden munten en, zo begrijpt de rechtbank, dat dat ook kenbaar is geweest voor de vrouw. Daarbij wijst de man erop dat de man door de mededeling van de vrouw en het nadien ondertekenen door de vrouw van de overeenkomst betreffende de 21 gouden munten er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat hij geen 1.364 maar slechts 21 gouden munten zou moeten overhandigen; anders zou de man het eerste contract nooit hebben ondertekend.
Bij de beoordeling van dit beroep moet er van worden uitgegaan dat niet alleen die tweede overeenkomst niet is gesloten maar dat in het verlengde daarvan ook niet is komen vast te staan dat partijen ten tijde van het sluiten van de huwelijksakte (inzake de 1.364 gouden munten) onderling hadden afgesproken dat de bruidsgave 21 gouden muntstukken zou bedragen. Bij die stand van zaken kan niet worden aangenomen dat er geen overeenstemming was tussen de wil en de verklaring van de man bij het sluiten van de huwelijksakte zodat niet van een wilsgebrek kan worden gesproken.
Met betrekking tot de omvang van de vordering van de vrouw, volgens de man maximaal 110 gouden muntstukken, oordeelt de rechtbank als volgt. De man heeft een geanonimiseerd IJI-rapport aangaande de bruidsgave in Iran in het geding gebracht. Partijen hebben de inhoud daarvan niet bestreden zodat de rechtbank de uitgangspunten van het rapport bij de beoordeling zal betrekken. In het rapport is onder andere het volgende opgenomen:

Concluderend kan gesteld worden dat het Iraanse recht een zeer beperkte ruimte laat voor het herijken en/of corrigeren van het recht van de vrouw op de bruidsgave wanneer de vrouw hiermee niet instemt en/of wanneer er niet (buitengerechtelijk) wordt ‘geschikt’. Gaat het om een vordering van boven de 110 Bahar azadi goudstukken (ca. € 30.000,-), dan dient er te worden geprocedeerd en kan de draagkracht van de man worden meegewogen in de rechterlijke beslissing over vorderingen met betrekking tot de (uitgestelde) bruidsgave die nog hoger liggen. Een aflossing in termijnen is dan, bijvoorbeeld, mogelijk. De vordering van de vrouw voor het surplus blijft evenwel opeisbaar vanaf het moment dat de man weer voldoende draagkracht of financiële ruimte heeft voor het aflossen van de bruidsgave.
Uit bovenstaande passage uit het IJI-rapport leidt de rechtbank af dat een deel van de bruidsgave, bestaande uit 110 gouden munten, naar Iraans recht niet in aanmerking komt voor matiging. Ten aanzien van het overige deel van de bruidsgave, bestaande uit 1254 gouden muntstukken (hierna te noemen: het surplus) heeft te gelden dat er geprocedeerd dient te worden waarbij de draagkracht van de man kan worden meegewogen. De man heeft gesteld geen draagkracht noch vermogen te hebben om het surplus aan de vrouw te voldoen. Deze stelling heeft de man thans nog niet voldoende inzichtelijk gemaakt en niet voldoende onderbouwd. De man wordt bij conclusie na de bewijslevering in de gelegenheid gesteld om, zo hij het bewijs niet mocht hebben geleverd, zijn betoog op inzichtelijke wijze te onderbouwen en te voorzien van bescheiden. Daarbij dient de man niet alleen inzicht te geven in zijn draagkracht en vermogen maar ook toe te lichten waartoe onverkorte toewijzing van het verzoek van de vrouw toe zou leiden. Betaling van de bruidsgave kan, zoals hiervoor is overwogen, wel deels in termijnen plaatsvinden, maar het ligt daarbij op de weg van de man om aan te tonen dat hij de bruidsgave niet in één keer kan betalen; ook dat inzicht dient de man bij zijn conclusie aan de rechtbank te geven.
De man beroept zich ten slotte op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid van artikel 6:248, tweede lid, BW en stelt dat ook naar Iraans recht matiging mogelijk is wegens omstandigheden. Hij heeft daartoe diverse omstandigheden gesteld op grond waarvan het onaanvaardbaar is dat de man naast een kinder- en partnerbijdrage ook nog een grote som geld aan de vrouw zou moeten uitkeren.
Nu Iraans recht van toepassing is komt de man geen beroep toe op artikel 6:248, tweede lid, BW. De man heeft onvoldoende onderbouwd in hoeverre en op welke rechtsgrond hem naar Iraans recht een beroep toekomt op matiging op grond van de door hem genoemde omstandigheden. Dit had wel op zijn weg gelegen, temeer gelet op het IJI-rapport waaruit blijkt dat matiging van de bruidsgave in zeer beperkte mate mogelijk is en voor zover bekend binnen de Iraanse rechtsorde geen algemeen rechtsbeginsel of correctiemechanisme analoog aan de redelijkheid en billijkheid bestaat op grond waarvan de bruidsgave kan worden herijkt of aangepast vanwege de financiële situatie van de man. Zijn aldus gedane beroep op matiging faalt derhalve.
2.3.7.
Gelet op het voorgaande is de man aan de vrouw verschuldigd de volledige bruidsgave, indien hij niet slaagt in zijn bewijsopdracht tenzij zijn beroep op zijn beperkte draagkracht en beperkt vermogen mocht slagen; in dat geval zal de man in ieder geval 110 gouden munten aan de vrouw verschuldigd zijn.
2.3.8.
Indien de man wel slaagt in zijn bewijsopdracht, dan staat vast dat partijen bij latere overeenkomst een bruidsgave van 21 gouden muntstukken zijn overeengekomen.
2.3.9.
In beide gevallen dient de waarde van een gouden muntstuk te worden bepaald. Ten aanzien van de waarde van de bruidsgave gaan beide partijen er immers van uit dat, indien de vrouw een bruidsgave toekomt, de man aan de vrouw de waarde van Bahar Azadi Gold Coins in euro’s dient te betalen. In geschil is de waarde van de Bahar Azadi gouden muntstukken. De vrouw heeft een uitdraai van een website ingediend waarbij de koers althans de prijs per 17 juli 2021 is bepaald op € 427,00 per gouden muntstuk. De man heeft een uitdraai van een andere website ingediend waarbij de koers althans de waarde van een gouden muntstuk op 3 oktober 2021 is berekend op 11.450.00,00 Iraanse Toman, dat één euro 32.605,00 Toman kostte, en dat een gouden muntstuk dan een waarde van
€ 351,00 zou vertegenwoordigen. Partijen hebben geen stellingen ingenomen over de peildatum van de aan de vrouw te vergoeden waarde van de gouden muntstukken. De rechtbank acht het daarom redelijk dat de man de waarde aan de vrouw vergoedt, op het moment dat de vrouw haar aanspraak op de bruidsgave in rechte indiende. De vrouw heeft haar aanvullend verzoek op 23 juli 2021 ingediend, zijnde enkele dagen na het raadplegen van de door haar gebruikte website. Feiten of omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden uitgegaan van de waarde zoals gesteld en berekend door de man op
3 oktober 2021 zijn gesteld noch is daarvan gebleken. Nu de man de door de vrouw gestelde berekening onvoldoende heeft betwist zal de rechtbank bepalen dat de man aan de vrouw dient te voldoen het door de vrouw verzochte bedrag van € 427,00 per gouden muntstuk, waarbij het aantal gouden muntstukken thans nog niet kan worden bepaald in afwachting van het leveren van bewijs door de man zoals overwogen in 2.3.5 en de beoordeling van zijn beroep op zijn beperkte draagkracht en vermogen, zoals toegelicht in 2.3.6.
Afwikkeling huwelijksvermogen
2.3.10.
Het Iraans huwelijksvermogensrecht kent het stelsel van scheiding van goederen. Dit betekent – kort gezegd – uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen, zodat hetgeen de echtgenoten ten tijde van het aangaan van het huwelijk bezaten en hetgeen zij tijdens het huwelijk hebben verworven, privé-eigendom is en blijft. Schulden moeten worden toegerekend aan degene op wiens naam deze staan. Wanneer de eigendom van bepaalde (huishoudelijke) zaken niet kan worden bewezen, wordt in de regel aangenomen dat de zaken die gewoonlijk door een man worden gebruikt aan de man toebehoren en omgekeerd, de zaken die gewoonlijk door een vrouw worden gebruikt, aan de vrouw toebehoren. De echtgenoten kunnen bewijs leveren dat deze algemene regeling in hun specifieke geval niet geldt.
2.4.
Bank- en spaarrekeningen op beider naam
2.4.1.
De vrouw stelt dat partijen beschikken of beschikten over gezamenlijke bank- en spaarrekeningen bij de ING Bank in België. Het saldo van deze bank- en spaarrekeningen, inclusief de door de man onttrokken bedragen, dient bij helfte te worden verdeeld. Volgens de door de vrouw geraadpleegde Iraanse advocaat worden bankrekeningen als gezamenlijk eigendom beschouwd, indien deze op naam van beide partijen staan. Is dit het geval, dan wordt het actuele saldo van die rekeningen tussen het echtpaar verdeeld, ongeacht de bron (herkomst) van het geld is, omdat de bankrekening op naam van beiden stond. Bovendien heeft de vrouw het door haar bij het huwelijk ontvangen goud verkocht om een startkapitaal te hebben. Dit startkapitaal is de basis geweest van het door partijen gespaarde geld.
2.4.2.
De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw haar stelling niet overtuigend en afdoende heeft onderbouwd. Zo heeft de Iraanse advocaat geen wettelijke bepaling uit de Iraanse wet genoemd en geen Iraanse jurisprudentie betrokken, waaruit blijkt dat de tenaamstelling van een bankrekening bepalend is voor de aanspraken op het saldo daarvan. Daarbij komt, de gestelde Iraanse familierechtadvocaat is werkzaam bij de Iraanse ambassade in Brussel en niet in Iran. Bovendien geldt voor alle bankrekeningen dat het saldo werd gevormd door het inkomen van de man dan wel leningen verstrekt door zijn ouders en zijn broer. Feitelijk betroffen het privérekeningen van de man, waarvoor de man een extra bankpasje heeft aangevraagd zodat de vrouw voor het doen van boodschappen niet steeds van de man afhankelijk hoefde te zijn. Partijen besloten om geen nieuwe bankrekening voor de vrouw te openen dat zij simpelweg geen inkomen had noch een uitkering ontving.
2.4.3.
De rechtbank begrijpt de stellingen van de vrouw zo dat de vrouw ondanks de uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen, recht zou hebben op de helft van het saldo van de door haar genoemde bankrekeningen omdat de saldi van deze bankrekeningen omdat deze op naam van beide partijen (en/of- rekeningen) staan gezamenlijk eigendom zijn. De man stelt daartegenover dat de tenaamstelling van de bankrekeningen geen aanwijzing is voor mede-eigendom en bovendien is het saldo op die bankrekeningen door hem opgebouwd. Gezien de uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen en de herkomst van de gelden (uit arbeid door de man en uit hoofde van leningen afgesloten door de man) is het saldo van die bankrekeningen privé-eigendom en is er geen sprake van te verdelen saldi.
2.4.4.
De rechtbank dient derhalve te beoordelen of er sprake is van mede-eigendom van (de saldi) van de door de vrouw genoemde bankrekeningen. Daarbij geldt dat de rechtbank reeds heeft bepaald dat het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen. Op grond van artikel 271 lid 2 Overgangswet BW blijft artikel 10:50 BW (oud), zoals dat luidde voor inwerkingtreding van de Uitvoeringswet Verordening huwelijksvermogensstelsels en Verordening vermogensrechtelijke gevolgen geregistreerde partnerschappen, van toepassing op het huwelijksvermogensregime van echtgenoten die op of na 1 september 1992, maar voor 29 januari 2019 in het huwelijk zijn getreden. Voor partijen geldt aldus dat artikel 10:50 BW (oud) van toepassing is, waarin is bepaald dat artikel 1:131 BW ook van toepassing is indien het huwelijksvermogensregime van de echtgenoten door een vreemd recht wordt beheerst. In artikel 1:131 lid 1BW is bepaald: Bestaat tussen niet in gemeenschap van goederen gehuwde echtgenoten een geschil aan wie van hen beiden een recht aan toonder of een zaak die geen registergoed is, toebehoort en kan geen van beiden zijn recht op dit goed bewijzen, dan wordt het goed geacht aan ieder der echtgenoten voor de helft toe te behoren.
In dit verband heeft de vrouw – in het licht van de gemotiveerde stelling van de man – naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd verweer gevoerd namelijk dat de saldi van de bankrekeningen mede-eigendom betreffen. De man heeft immers onbetwist gesteld en aannemelijk gemaakt dat de saldi van de bankrekeningen zijn opgebouwd door zijn inkomen omdat hij in de huwelijkse jaren van 2006 tot 2019 die als enige heeft gewerkt en inkomen heeft genoten. De rechtbank laat daarbij de kwestie met betrekking tot de leningen in het midden, omdat zo die leningen aan de man al juist zouden zijn, het daardoor aan de man beschikbaar gekomen vermogen in ieder geval niet heeft geleid tot gemeenschappelijk vermogen van partijen dat tussen partijen zou moeten worden verdeeld. Kortom, de saldi op de diverse bankrekeningen van de man behoren tot zijn privé vermogen, en er is geen reden dat deze saldi met de vrouw moeten worden verdeeld.
De rechtbank komt dan ook niet toe aan toepassing van artikel 843a Rv met betrekking tot de transactieoverzichten van de bankrekeningen om de totale omvang van de saldi te bepalen. De rechtbank oordeelt immers dat de saldi van deze bankrekeningen niet mede aan de vrouw toekomen.
Het verzoek van de vrouw ligt derhalve voor afwijzing gereed. Dat zal bij eindbeschikking in het dictum worden beslist.
2.5.
Vervangende schadevergoeding voor verlies privégoederen van de vrouw
2.5.1.
De vrouw stelt dat zij bij haar vertrek uit de echtelijke woning al haar persoonlijke spullen en privégoederen heeft meegenomen, behalve diverse fotoalbums, boeken, professionele make-up artist kit en babykleren van de vrouw. In eerste instantie heeft de vrouw afgifte van deze goederen verzocht. Na het verweer van de man heeft de vrouw haar verzoek aangepast en stelt zij zich op het standpunt dat de man haar een bedrag van
€ 500,00 dient te betalen vanwege het verlies van deze goederen omdat hij niet in staat is deze goederen aan haar af te geven.
2.5.2.
De man betwist dat de door de vrouw genoemde goederen zich nog in de echtelijke woning bevonden na vertrek van de vrouw. Hij heeft genoemde goederen niet aangetroffen in de woning een fotoalbum heeft hij al teruggegeven aan de vrouw. Gezien de voorbereiding van haar vertrek, ligt het in de lijn der verwachting dat de vrouw al haar spullen heeft meegenomen. De man heeft de afgelopen drie jaar te kleine babykleding van hun kind weggegooid. Hij weet niet of de babykleren van de vrouw daar bij zaten.
2.5.3.
Tegenover de gemotiveerde betwisting door de man onvoldoende heeft de vrouw onvoldoende onderbouwd dat de man deze goederen nog in zijn bezit (in de echtelijke woning) heeft gehad. De vrouw heeft enkel gereageerd met de zin: “
Dat bevreemdt de vrouw, nu zij natuurlijk heel goed weet wat zij heeft meegenomen en wat niet.” Dit tegen de achtergrond van het feit dat de vrouw onbestreden heeft gelaten de stelling van de man dat zij haar vertrek ruim van tevoren heeft voorbereid en zonder de man heeft gepland zodat het volgens de man in de lijn der verwachting ligt dat zij al haar privé spullen heeft meegenomen. Derhalve kan niet worden geconcludeerd dat door toedoen van de man deze spullen niet meer aan de vrouw kunnen worden teruggegeven zodat de vrouw geen recht heeft op schadevergoeding. Het verzoek van de vrouw ligt derhalve voor afwijzing gereed. Dat zal bij eindbeschikking in het dictum worden beslist.
2.6.
Giften van familie/vrienden/kennissen
2.6.1.
De man stelt dat partijen bij de voltrekking van hun huwelijk, hun bruiloft en ten tijde van hun huwelijk veel giften van familie, vrienden en kennissen hebben gekregen die grotendeels uit gouden munten en sieraden bestonden. Deze giften vertegenwoordigen een grote materiële waarde. Bij het verlaten van Iran hebben partijen de giften bij de moeder van de vrouw achtergelaten ter bewaring. Omdat partijen deze giften samen en ten tijde van hun huwelijk hebben gekregen dan wel gekocht, heeft de man recht op de helft van de totale waarde van deze giften en aangeschafte sieraden, zijnde een bedrag van € 45.000,00. De man heeft foto’s van het door de vrouw bijgehouden overzicht en van enkele facturen ingediend. De vrouw beschikt echter over het origineel overzicht van de giften en de originele facturen van de door de man aangekochte sieraden. Deze dient de vrouw in het geding te brengen zodat de exacte waarde kan worden vastgesteld.
2.6.2.
De vrouw betwist de stellingen van de man en stelt zich op het standpunt dat de giften, waaronder gouden munten en sieraden die zij op de bruiloft van partijen van haar familie en van de ouders van de man heeft gekregen, tot haar privé-eigendom behoorden. Bovendien beschikt zij niet meer over deze goederen, omdat deze enerzijds aan de ouders van de man in bewaring zijn gegeven en door een inbraak zijn gestolen en anderzijds zijn verkocht in 2007 om een startkapitaal te hebben toen partijen naar [land] vertrokken vanwege de studie van de man. De vrouw betwist het bestaan van een overzicht, hetgeen de man heeft overgelegd (foto van een overzicht) bevat niet haar handschrift. De foto’s van de facturen betreffen aankopen door de moeder van de vrouw van nepgouden juwelen, die aan familie cadeau zijn gedaan.
2.6.3.
De rechtbank is van oordeel dat er niet van de juistheid van de door de man gestelde feiten en omstandigheden kan worden uitgegaan zodat zijn daarop gebaseerd verzoek dient te worden afgewezen. De man heeft zijn stellingen, mede gelet op de gemotiveerde betwisting van de vrouw, onvoldoende onderbouwd. De man heeft weliswaar foto’s van pagina’s van een notitieboekje overgelegd waarop handgeschreven teksten en cijfers zijn te zien, maar de teksten zijn, naar de rechtbank vermoedt, in het Arabisch. De man heeft hiervan geen vertaling overgelegd, hoewel dat wel op zijn weg lag. De rechtbank kan derhalve niet vaststellen wat deze notities inhouden, laat staan of deze notities de stellingen van de man kunnen onderbouwen. Immers, de man heeft gesteld noch onderbouwd dat dit soort giften naar Iraans recht gemeenschappelijk eigendom zijn of worden en derhalve verdeeld moeten worden dan wel op grond waarvan de vrouw dan de helft van de waarde aan hem zou moeten vergoeden. Hetzelfde met betrekking tot de handgeschreven notities geldt ook voor de foto’s van de facturen. Deze zijn eveneens voor de rechtbank niet leesbaar, behoudens een Engelstalige factuur van een aankoop in [land] . Bij hetgeen is overwogen, betrekt de rechtbank dat de man na het verweerschrift van de vrouw (met haar gemotiveerde betwisting) in de gelegenheid is geweest (in het kader van de schriftelijke afronding van de procedure) om zijn stellingen nader te onderbouwen en daarbij ook heeft kunnen ingaan op de verweren van de vrouw. De man heeft dit niet gedaan terwijl dit wel op zijn weg heeft gelegen. Mede gelet hierop en op de weinig concrete onderbouwing door de man en gemotiveerde betwisting van de vrouw, en ligt het verzoek van de man voor afwijzing gereed. Dat zal bij eindbeschikking in het dictum worden beslist.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
stelt de man in de gelegenheid door alle middelen rechtens, te bewijzen zijn stellingen ten aanzien van de omvang van de bruidsgave;
3.2.
bepaalt dat, indien de man getuigen wenst te horen, partijen hun verhinderdata en die van de getuigen in de periode juli t/m september 2022 bij akte binnen 10 dagen na heden dienen in te dienen, waarna de rechtbank de dag van het verhoor van de getuige(n) bepaalt, en bepaalt verder dat de man bij zijn akte een indicatie dient te geven van de naar zijn inschatting met het verhoor van deze getuige(n) gemoeide tijd, zodat de rechtbank voor het verhoor een dag(deel) kan bepalen. Tegelijkertijd dient de man in zijn akte aan te geven of de getuigen die in het buitenland wonen naar Nederland kunnen komen en zo dat niet zou kunnen, waarom dat niet zou kunnen en op welke wijze zij dan kunnen worden gehoord door de rechtbank;
3.3.
bepaalt dat, indien de man getuigen wenst te horen, de man bij akte uiterlijk vier weken voor de dag van het verhoor opgave dient te doen van de personalia van de te horen getuigen, of de verhoren al dan niet door middel van videoverbinding dienen te geschieden, de daartoe benodigde gegevens te verstrekken (telefoonnummers en e-mailadressen) en op welke wijze deze getuigen (vermoedelijk) zullen worden bijgestaan door een tolk (in de zittingszaal (bij voorkeur) of op locatie bij de getuigen);
3.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.N. Geerman, rechter, en ter openbare civiele terechtzitting van 30 maart 2022 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
LG