ECLI:NL:RBLIM:2022:3250

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 april 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
C/03/303791 / BZ RK 22/660
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening van een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) voor een betrokkene met psychische stoornis

Op 13 april 2022 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht een beschikking gegeven inzake de verlening van een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) voor een betrokkene die lijdt aan een psychische stoornis. De officier van justitie had verzocht om een zorgmachtiging voor de duur van zes maanden, subsidiair voor drie maanden, omdat de betrokkene zich al langere tijd onttrekt aan noodzakelijke zorg en bekend staat als zorgmijder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene niet aanwezig was op de zitting, maar dat zij wel op de hoogte was van de zitting. De rechtbank heeft geoordeeld dat het ontbreken van een recente medische verklaring voor rekening en risico van de betrokkene komt en dat de eerdere medische verklaring van 3 december 2021 nog actueel is. De rechtbank concludeert dat er sprake is van een psychische stoornis en dat er ernstig nadeel dreigt voor de betrokkene. De rechtbank heeft de zorgmachtiging verleend voor de duur van drie maanden, met de mogelijkheid tot opname in een accommodatie voor verdere diagnostiek en behandeling. De beschikking is mondeling gegeven door rechter C.M.W. Nobis en is op 21 april 2022 schriftelijk uitgewerkt.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Zaaknummer: C/03/303791 / BZ RK 22/660
Machtiging tot het verlenen van verplichte zorg
Beschikking van
13 april 2022van de rechtbank Limburg naar aanleiding van het door de officier van justitie ingediende verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz),
ten aanzien van
[betrokkene] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonend te [woonplaats] ,
verblijvende te [naam instantie] , [adres] ,
hierna te noemen: betrokkene,
advocaat: mr. H.C. Ingelse.

1.Procesverloop

1.1.
Het verzoekschrift is ontvangen ter griffie van deze rechtbank op 6 april 2022.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
  • de medische verklaring d.d. 25 maart 2022;
  • de medische verklaring d.d. 3 december 2021;
  • het zorgplan d.d. 1 december 2021;
  • de bevindingen van de geneesheer-directeur [naam geneesheer-directeur 1] ,
  • de bevindingen van de geneesheer-directeur [naam geneesheer-directeur 2] ;
  • een gezamenlijke reactie van het Zorg- en Veiligheidshuis Westelijke Mijnstreek, namens de ketenpartners d.d. 31 maart 2022;
  • brief van de politie betreffende zorgen over betrokkene;
  • het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 23 februari 2022;
  • het informatierapport Wvggz met politiegegevens;
  • de gegevens over eerder afgegeven machtigingen ingevolge de Wet Bopz en de Wvggz;
  • een afschrift van de beslissing van de rechtbank Limburg betreffende een zorgmachtiging op grond van artikel 2:3, eerste lid, van de Wet forensische zorg (Wfz) d.d. 23 december 2021.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op
13 april 2022.
De rechtbank heeft de volgende personen gehoord:
  • mr. H.C. Ingelse, advocaat van betrokkene;
  • mr. S. van Liempd, officier van justitie;
1.3.
De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene niet aanwezig is.
1.3.1.
De advocaat van betrokkene heeft primair aanhouding van de behandeling gevraagd. Betrokkene is niet aanwezig en het is onbekend of zij op de hoogte is van de zitting. De oproep is immers pas twee dagen voorafgaand aan de zitting per reguliere post verstuurd aan een adres waarvan niet zeker is of zij daar aanwezig is. Haar afwezigheid vandaag mag niet zo worden uitgelegd dat betrokkene niet wenst te worden gehoord. De advocaat heeft gepoogd betrokkene te bereiken (telefonisch en via e-mail) maar zij heeft naar hem toe niet gereageerd. De advocaat concludeert dat betrokkene ondeugdelijk is opgeroepen, zodat het verzoek dient te worden aangehouden in afwachting van een deugdelijke en aangetekende oproeping.
1.3.2.
De officier van justitie wenst dat de behandeling vandaag doorgang vindt.
Betrokkene is opgeroepen per brief en tevens telefonisch op de hoogte gesteld van de zitting. De persoonlijk begeleider van betrokkene heeft de brief persoonlijk overhandigd aan betrokkene. Het tijdstip van de zitting is haar meegedeeld evenals het belang om gebruik te maken van de gelegenheid te worden gehoord. Ter zitting overhandigt de officier een schrijven van de persoonlijk begeleider van betrokkene ter bevestiging van het door haar gestelde. Betrokkene kiest er bewust voor om niet gehoord te worden. De officier van justitie concludeert om tot behandeling van de zaak zonder de betrokkene over te gaan.
1.3.4
De rechtbank ziet geen aanleiding om de behandeling aan te houden. Betrokkene is in de gelegenheid gesteld haar mening te geven over het verzoek. Op 7 april 2022 heeft de rechtbank de oproepingsbrief per gewone post naar [naam instantie] verstuurd. Op 11 april 2022 heeft de rechtbank de oproepingsbrief ook via de e-mail naar betrokkene verstuurd. In deze e-mail stond de datum, het tijdstip en het adres waar de zitting zou plaatsvinden.
Ter zitting is gebleken dat betrokkene de brief door haar persoonlijk begeleider is overhandigd en door de persoonlijk begeleider op de hoogte is gebracht van het tijdstip van de zitting en daarbij is gewezen op het belang van het zich doen horen. Daarmee staat vast dat betrokkene op de hoogte is van de zitting. Het is dus de keuze van betrokkene om niet gehoord te worden. Betrokkene is bekend als een zorgmijder. Het past in het gedragspatroon van betrokkene. Ook voor de advocaat was betrokkene niet bereikbaar ondanks de nodige pogingen.
De rechtbank concludeert derhalve dat betrokkene niet bereid is zich te doen horen.

2.Beoordeling

2.1.
De officier van justitie verzoekt de rechtbank ten aanzien van betrokkene een zorgmachtiging te verlenen primair voor de duur van zes maanden. Subsidiair verzoekt de officier van justitie een zorgmachtiging te verlenen voor de duur van drie maanden.
2.3.
Op grond van artikel 5:17 Wvggz in samenhang gelezen met het bepaalde in artikel 6:4 Wvggz verleent de rechter een zorgmachtiging indien naar zijn oordeel is voldaan aan de criteria voor verplichte zorg, bedoeld in artikel 3:3 Wvggz en het doel van verplichte zorg, bedoeld in artikel 3:4 Wvggz, onderdelen b tot en met e. De rechter neemt hierbij de algemene uitgangspunten van artikel 2:1 Wvggz in acht.
Standpunten ter zitting over het verzoek
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft – samengevat en zakelijk weergegeven – primair verzocht de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren nu dit inmiddels een vierde poging is om op basis van vrijwel dezelfde informatie een zorgmachtiging te verkrijgen.
Subsidiair heeft hij verzocht het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren omdat in de procedure in het kader van de Wfz reeds is vastgesteld dat er geen psychische stoornis is, dan wel het verzoek af te wijzen omdat niet is voldaan aan de wettelijke vereisten voor een gedwongen opname omdat er niet is vastgesteld dat sprake is van een geestelijke stoornis ten gevolge waarvan er dreigend ernstig nadeel is. Dat er dreigend ernstig nadeel is, staat verder ook niet vast, er zijn enkel schulden en betrokkene heeft geen huisvesting en heeft problemen met relaties en Jeugdzorg. Ten slotte ontbreekt een actuele medische verklaring die voldoet aan de wettelijke vereisten.
Het enkele gegeven dat betrokkene niet meewerkt aan het gesprek met en het onderzoek door een psychiater waardoor deze geen medische verklaring kan afgeven waarin een diagnose wordt gesteld, kan niet de conclusie dragen dat daardoor nader onderzoek in een gedwongen kader nodig is. Dit geldt te meer nu betrokkene reeds eerder is geobserveerd en daaruit volgde dat geen geestelijke stoornis kon worden vastgesteld. Betrokkene staat bovendien open voor vrijwillige behandeling en hulp ten aanzien van de problemen die zij ervaart rondom schulden, huisvesting, relaties en Jeugdzorg. Een gedwongen opname met gedwongen toediening van medicatie lost voornoemde problemen niet op.
Verder heeft de raadsman nog opgemerkt dat er formele gebreken kleven aan onderhavig verzoek. De verklaring van de geneesheer-directeur [naam geneesheer-directeur 2] is ongedateerd en identiek aan de verklaring die is ingediend bij een eerder verzoek. Daar komt bij dat de geneesheer-directeur [naam geneesheer-directeur 1] die de verklaring heeft opgesteld, niet de geneesheer-directeur is die zal toezien op de uitvoering van de zorgmachtiging nu deze zal worden uitgevoerd door een andere zorginstelling.
Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht een zorgmachtiging te verlenen voor de duur die nodig is om betrokkene te doen horen, bijvoorbeeld een week.
Nog meer subsidiair wordt verzocht een zorgmachtiging te verlenen voor de duur die nodig is voor diagnostisch onderzoek, met een maximum van een maand.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich – samengevat en zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat het verzoek ontvankelijk dient te worden verklaard. Een eerder voorgenomen verzoek tot een zorgmachtiging op grond van de Wvggz is ingetrokken. Eerder is in het kader van de Wfz een zorgmachtiging gevraagd, die is afgewezen. Er is geen hoger beroep mogelijk. Thans ligt er het verzoek om een zorgmachtiging op grond van de Wvggz. Er is geen grond tot niet-ontvankelijkheid omdat een eerder verzoek op grond van de Wfz is afgewezen. Ook overigens zijn er geen redenen tot niet-ontvankelijkheid van het verzoek. Uit de jurisprudentie blijkt dat bij voldoende aanwijzingen van een psychische stoornis en bij onvoldoende bereidheid tot het aangaan van vrijwillige zorg, het mogelijk is om betrokkene op te nemen in een accommodatie om observationele diagnostiek mogelijk te maken. De officier van justitie verwijst in dit verband naar uitspraken van de rechtbank Rotterdam (ECLI:NL: RBROT: 2020:9690 en ECLI:NL: RBROT: 2020:13077) en naar Hoge Raad (ECLI:NL:PHR:2021:1043) en stelt dat het mogelijk is om op basis van het overgelegde dossier, ook wanneer betrokkene geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, niet persoonlijk is onderzocht én niet op zitting verschijnt, een zorgmachtiging af te geven, inclusief opname.
Ten aanzien van de psychische stoornis merkt de officier van justitie op dat een psychiater
betrokkene in december 2021 heeft onderzocht in het kader van het verzoek om een machtiging op grond van de Wfz. Er is toen ook een diagnose gesteld. Ook het Pieter Baan Centrum heeft een diagnose gesteld. Het is weliswaar een voorlopige diagnose, maar deze is wel concreet. Betrokkene heeft zich voor een nieuwe medische verklaring ten behoeve van het onderhavig onderzoek niet willen laten onderzoeken door een psychiater. De zorgmachtiging is nodig om de voorlopige diagnose nader te onderzoeken. De zorgen zijn nog actueel en blijven alleen maar toenemen. Dit blijkt ook uit de brief van de ketenpartners en de brief van de wijkagent. Ook heeft betrokkene al twee jaar geen contact met haar vijfjarig kind. Alleen de agressie is wat op de achtergrond. Het ernstig nadeel blijkt voldoende uit de stukken. Er zijn meer zorgen dan de advocaat schetst. Betrokkene wil geen hulp voor haar psychische stoornis. Zij verzet zich tegen de noodzakelijke zorg. Ze heeft GGZ-hulp nodig. Gezien het feit dat Mondriaan GGZ ruime wachttijden kent voor een opname in combinatie met het verrichten van diagnostiek, in tegenstelling tot Vincent van Gogh GGZ, is (in onderlinge samenspraak met en tussen Mondriaan en Vincent van Gogh) besloten dat Vincent van Gogh de zorgmachtiging als zorgaanbieder ten uitvoer zal leggen op beveiligingsniveau 1. Indien het verzoek wordt toegewezen kan betrokkene vandaag al terecht. De officier van justitie verzoekt primair een zorgmachtiging te verlenen voor de duur van zes maanden. Subsidiair verzoekt de officier van justitie een zorgmachtiging te verlenen voor de duur van drie maanden.
In deze tijd kan dan – zodra betrokkene is opgenomen – een nieuwe medische verklaring worden opgesteld en de noodzakelijke nadere/differentiaal diagnostiek worden verricht met mogelijk aansluitend een passende behandeling.
Het oordeel van de rechtbank over de verweren van de raadsman
Over de ontvankelijkheid van het verzoek
De rechtbank overweegt over de ontvankelijkheid van het verzoek als volgt.
Op 23 december 2021 heeft de meervoudige strafkamer van deze rechtbank een verzoek om een zorgmachtiging op grond van artikel 2.3 van Wfz afgewezen. Het huidige verzoek is gedaan in het kader van de Wvggz. Hoewel de criteria voor het verlenen van een zorgmachtiging op grond van de Wfz dezelfde zijn als die van de Wvggz (ingevolge artikel 2:3 Wfz juncto artikel 3:3 Wvggz) is het kader van de Wfz een andere, te weten de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Het kader van de Wvggz en de doelen (artikel 3:4 van de Wvggz) zijn anders en breder. Derhalve ziet de rechtbank in de eerdere beslissing van de meervoudige strafkamer geen belemmering om de officier van justitie thans in haar verzoek te ontvangen. Dat de meervoudige kamer zich in het kader van de Wfz heeft uitgelaten over de vraag of er sprake is van een psychische stoornis, leidt niet tot een andere conclusie. Het verweer van de raadsman wordt verworpen en het verzoek is ontvankelijk.
Het ontbreken van een recente medische verklaringUit de medische verklaring van 25 maart 2022 blijkt dat de psychiater betrokkene niet heeft kunnen onderzoeken over de vraag of er bij betrokkene een aandoening van de geestvermogens is. Hij verwijst in zijn medische verklaring naar de medische verklaring van 3 december 2021 maar kan zelf niet tot een beoordeling komen, omdat hij betrokkene niet heeft kunnen onderzoeken.
De psychiater heeft wel driemaal gepoogd om betrokkene te onderzoeken. De eerste keer op 14 maart 2022 op de locatie van Mondriaan, waarbij betrokkene op haar verzoek per e-mail is uitgenodigd voor een afspraak. Betrokkene is niet verschenen op de betreffende afspraak en heeft zich hiervoor niet afgemeld. Vervolgens op 21 maart 2022 op de locatie van [naam instantie] (onaangekondigd bij afspraak met een medewerker van [naam instantie] ). Betrokkene heeft zich diezelfde dag afgemeld voor de betreffende afspraak. Als laatste op 24 maart 2022 op de locatie van [naam instantie] (weer onaangekondigd bij afspraak met een medewerker van [naam instantie] ) Betrokken is verschenen maar wil de psychiater niet spreken en vertrekt voordat er een inschatting kan plaatsvinden.
Het feit dat er geen recente medische verklaring is, dient naar het oordeel van de rechtbank voor rekening en risico van betrokkene te komen en staat onder omstandigheden het verlenen van een zorgmachtiging niet in de weg.
De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad van
25 september 2029, rov. 3.1.3 en 3.1.4 (ECLI:NL:HR:2020:1509).
De psychiater heeft in zijn medische verklaring van 25 maart 2022 verwezen naar de medische verklaring van 3 december 2021. Deze verklaring is door de geneesheer-directeur [naam geneesheer-directeur 1] op 28 maart 2022 meegezonden ten behoeve van het onderhavige verzoek (evenals het niet ondertekende document van geneesheer-directeur [naam geneesheer-directeur 2] , waarvan de rechtbank uit de context blijkt dat dit destijds in kader van de Wfz is opgemaakt).
De vraag is vervolgens of de bij het verzoek meegezonden medische verklaring van
3 december 2021 – die oorspronkelijk diende als onderbouwing voor het verzoek om een zorgmachtiging op basis van de Wfz – kan dienen ter onderbouwing van het geestvermogen van betrokkene en of deze nog voldoende actueel kan worden geacht. De rechtbank stelt vast dat de medische verklaring van 3 december 2021 deels is gebaseerd op dossieronderzoek betreffende betrokkene. Daarbij gaat het, onder meer, over informatie over de beperkte detentiegeschiktheid van betrokkene en plaatsing in een Extra Zorgvoorziening binnen detentie; informatie over uitstel van een strafzitting vanwege de psychische toestand van betrokkene; Pro Justitia informatie (weigerrapportage); bevindingen van de reclassering waaruit blijkt dat een gesprek met betrokkene amper mogelijk is in verband met onsamenhangende gedachtes, bizarre inhoud en achterdocht; informatie van de huisarts en van de toenmalig behandelend psychiater en; informatie van het Pieter Baancentrum (waar betrokkene is geobserveerd). Daarnaast heeft de psychiater betrokken ook zelf onderzocht (anamnestische informatie van betrokkene en psychiatrisch onderzoek).
De psychiater komt tot de conclusie dat er bij betrokkene sprake is van een psychische stoornis. Hij stelt de (voorlopige) diagnose als hierna genoemd onder 3.5.
De rechtbank is van oordeel dat deze medische verklaring daarmee voldoet aan het bepaalde in artikel 5:9, eerste lid, onder a van de Wvggz, dat vereist dat de psychiater in de medische verklaring, voor zover hier relevant, zijn bevindingen vermeldt inzake een diagnose of voorlopige diagnose van betrokkene.
De rechtbank concludeert op basis van de medische verklaring van 3 december 2021 dat blijkt van een psychische stoornis bij betrokkene.
Uit het dossier – onder meer uit de brief van de ketenpartners d.d. 31 maart 2022 en het verhandelde ter zitting blijkt de rechtbank verder dat de zorgen over betrokkene niet zijn afgenomen waar het betreft haar geestestoestand evenals over de gevaren waarin ze zich begeeft als gevolg van haar geestestoestand.
ConclusieGelet op de inhoud van de medische verklaring van 3 december 2021 en de actuele informatie over betrokkene en nu niet gebleken noch aannemelijk is geworden dat dit inmiddels anders is geworden, en mede in aanmerking genomen dat betrokkene zich niet heeft willen laten onderzoeken door een psychiater, is de rechtbank van oordeel dat de medische verklaring van 3 december 2021 nog actueel is en dat er bij betrokkene onverminderd sprake is van een psychische stoornis.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting is de rechtbank ook van oordeel dat er ernstig nadeel is als hierna onder 3.6 nader uiteengezet, als gevolg van de psychische stoornis van betrokkene. Betrokkene heeft problemen op alle levensgebieden. Daarnaast is zij onvoldoende in staat gebleken goed voor zichzelf te kunnen zorgen.
Het verweer van de raadsman dat er geen ernstig nadeel is, treft geen doel.
Verplichte zorg krachtens de Wvggz kan alleen worden verleend indien er geen mogelijkheden voor zorg op basis van vrijwilligheid zijn, er voor betrokkene geen minder bezwarende alternatieven met het beoogde effect zijn, het verlenen van verplichte zorg, gelet op het doel van verplichte zorg, evenredig is en redelijkerwijs te verwachten is dat het verlenen van verplichte zorg effectief en veilig is. Met de Wvggz wordt daarnaast het verminderen van dwangmaatregelen en het zo veel mogelijk ambulant behandelen van de patiënt beoogd.
De rechtbank overweegt dat al langere tijd wordt geprobeerd betrokkene ambulant te onderzoeken teneinde haar de benodigde zorg te kunnen bieden. Betrokkene verzet zich al langer hiertegen en onttrekt zich al langer aan zorg en staat bekend als zorgmijder. Dat maakt dat alleen nader diagnostisch onderzoek in een gedwongen kader kans van slagen zal hebben en kan bewerkstelligen dat betrokkene vervolgens adequate behandeling en/of hulp gaat krijgen en wellicht hulp gaat accepteren. Dat betrokkene in het vrijwillig kader zal meewerken, is niet aannemelijk geworden, zodat ook dit verweer van de raadsman wordt verworpen.
Ten slotte stelt de rechtbank vast dat de geneesheer-directeur [naam geneesheer-directeur 1] van Mondriaan GGZ in overleg met en samenspraak met de officier van justitie en de geneesheer-directeur van Vincent van Gogh GGZ hebben afgestemd dat de eventuele zorgmachtiging bij die laatste instelling ten uitvoer kan worden gelegd omdat betrokkene er meteen terecht kan. De rechtbank ziet hierin geen beletsel de zorgmachtiging te verlenen.
De verdere beoordeling
3.5.
Uit de overgelegde stukken en het behandelde ter zitting is gebleken dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis in de vorm van (voorlopige diagnose) een schizofreniespectrum stoornis. Differentiaal diagnostisch cluster A/B persoonlijkheidsstoornis of ontwikkelingsstoornis.
3.6.
Deze stoornis leidt tot ernstig nadeel, gelegen in het bestaan van of het aanzienlijk risico op:
  • ernstig lichamelijk letsel;
  • maatschappelijke teloorgang;
  • ernstig verstoorde ontwikkeling;
  • bedreiging van de veiligheid van betrokkene al dan niet doordat hij onder invloed van een ander raakt;
  • de situatie dat betrokkene met hinderlijk gedrag agressie van anderen oproept;
Uit de stukken blijkt dat vanuit verschillende professionals signalen zijn dat er sprake is van ernstig nadeel. Met name dat er sprake is van maatschappelijke teloorgang en bedreiging van de veiligheid van betrokkene doordat zij onder invloed van een ander raakt.
Betrokkene heeft geen vaste woon- en verblijfplek. Ze is na haar detentie tijdelijk bij de dag- en nachtopvang van [naam instantie] geweest. Momenteel legt zij via een dating-app contact met mensen bij wie ze steeds tijdelijk kan verblijven, maar wat haar vervolgens ook in de problemen brengt. Betrokkene is geprioriteerd vanwege problematiek op verschillende levensgebieden (zowel op gebied van zorg als vanuit het strafrechtelijk kader). Daarnaast heeft ze geen inkomen, vervoer of ID-bewijs. Vanuit het zorg- en veiligheidshuis is aangestuurd op het opstarten van hulpverlening. Dit lijkt betrokkene te vermijden. Ze wil haar zaken zelf regelen. Het vermoeden is dat betrokkene worstelt met frustraties uit het verleden met betrekking tot een ex-partner en haar zoon. Gezien het delictverleden zijn er tevens zorgen over het niet beheersen van haar emoties en daardoor mogelijk plegen van strafbare feiten.
3.7.
Om het ernstig nadeel af te wenden of de geestelijke gezondheid van betrokkene te stabiliseren of te herstellen of de door de stoornis bedreigde of aangetaste fysieke gezondheid van betrokkene te stabiliseren of te herstellen, heeft betrokkene zorg nodig
,zoals bedoeld in artikel 3:4 Wvggz.
3.8.
Gebleken is dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn.
Vanuit een ontbrekend ziekte-inzicht en ziektebesef ziet betrokkene de ernst van de situatie en haar aandeel hierin niet in. Het vermogen ten aanzien van het denken, oordelen en handelen van betrokkene wordt belemmerd door een expansieve/dysfore stemming, impulsief en ontremd gedrag en een gestoorde realiteitstoetsing vanuit psychotische belevingen. Betrokkene lijkt onvoldoende in staat om vanuit zichzelf mee te werken aan gedegen diagnostiek en daaropvolgende behandeling. Een opname in een accommodatie is verder noodzakelijk zodat nadere psychodiagnostiek kan plaatsvinden. Daarnaast is het van belang dat er een goede samenwerking kan worden bewerkstelligd en daaropvolgende behandeling kan plaatsvinden. Om die reden is verplichte zorg nodig, zoals bedoeld in artikel 3.3 Wvggz.
3.9.
De in het verzoekschrift genoemde vormen van zorg zijn gebaseerd op het zorgplan en het advies van de geneesheer-directeur en bestaan uit:
  • het toedienen van medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
  • het beperken van de bewegingsvrijheid;
  • het onderzoek aan kleding of lichaam;
  • onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag-beïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen;
  • het controleren op de aanwezigheid van gedrag-beïnvloedende middelen;
  • het opnemen in een accommodatie.
3.10.
Er zijn geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben.
3.11.
De voorgestelde verplichte zorg is evenredig en naar verwachting effectief. Uit de stukken blijkt dat bij het bepalen van de juiste zorg rekening is gehouden met de voorwaarden die noodzakelijk zijn om deelname van betrokkene aan het maatschappelijk leven te bevorderen, alsmede met de veiligheid van betrokkene.
3.12.
De rechtbank ziet aanleiding om het verzoek voor een kortere periode, namelijk drie maanden in plaats van zes maanden, toe te wijzen. Een kortere periode volstaat niet op voorhand, zodat de rechtbank de raadsman niet volgt in zijn meest subsidiaire verzoeken.
Er is nu een plek voor betrokkene bij Vincent van Gogh GGZ, wat maakt dat het proportioneel is om de zorgmachtiging voor maximaal drie maanden toe te wijzen. Het meer gevorderde zal worden afgewezen.
Gelet op het voorgaande is voldaan aan de criteria voor en doelen van verplichte zorg als bedoeld in de Wvggz. De zorgmachtiging zal worden verleend met ingang van heden voor de duur van drie maanden, en geldt aldus tot en met 13 juli 2022.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1.
verleent een zorgmachtiging voor de duur van drie maanden ten aanzien van
[betrokkene] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
inhoudende dat bij wijze van verplichte zorg de volgende maatregelen kunnen worden getroffen:
  • het toedienen van medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
  • het beperken van de bewegingsvrijheid;
  • het onderzoek aan kleding of lichaam;
  • onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag-beïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen;
  • het controleren op de aanwezigheid van gedrag-beïnvloedende middelen;
  • het opnemen in een accommodatie;
3.2.
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met uiterlijk 13 juli 2022;
3.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is op 13 april 2022 mondeling gegeven door mr. C.M.W. Nobis, rechter en in het openbaar uitgesproken bijgestaan door I.W.F. Gordijn-Özacar als griffier, en op 21 april 2022 schriftelijk uitgewerkt en ondertekend.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.