ECLI:NL:RBLIM:2022:4721

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
22 juni 2022
Zaaknummer
ROE 21/644
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaren tegen een omgevingsvergunning voor een Dag- en Nachtopvang in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 22 juni 2022 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van bezwaren van eisers tegen een omgevingsvergunning die was verleend aan een derde partij voor de vestiging van een Dag- en Nachtopvang (DNO) van het Leger des Heils. Verweerder had de bezwaren van eisers niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij van mening was dat zij geen belanghebbenden waren bij het primaire besluit. De rechtbank oordeelt echter dat eisers wel degelijk als belanghebbenden moeten worden aangemerkt, omdat zij gevolgen van enige betekenis ondervinden van de vestiging van de DNO in hun woonomgeving. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en laat de rechtsgevolgen van het primaire besluit in stand, omdat de omgevingsvergunning terecht is verleend. De rechtbank oordeelt dat het gebruik van de DNO past binnen de bestemming 'Maatschappelijk' en dat de inhoudelijke beroepsgronden van eisers niet slagen. De rechtbank bepaalt dat verweerder het griffierecht en de proceskosten aan eisers moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21 / 644

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juni 2022 in de zaak tussen

[eisers] , te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. R. Gilissen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen, verweerder

(gemachtigden: mr. M.A.M.A. Huppertz en mr. J.A.L. Devoi).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Stichting Wonen Limburg, te Roermond
(gemachtigde: mr. D. Hessel-Schreurs).

Procesverloop

Bij besluit van 9 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan voornoemde derde-partij (vergunninghoudster) een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van het pand aan de [adres] ten behoeve van de vestiging van een nieuwe Dag- en Nachtopvang (DNO) van het Leger des Heils.
Bij besluit van 18 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2022. Eisers [eiseres 1] , [eiser 2] en [eiser 3] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Vergunning-houdster is vertegenwoordigd door [naam] , bijgestaan door haar gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. Het primaire besluit betreft een vergunning voor de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ten behoeve van de vestiging van een DNO van het Leger des Heils.
2. Verweerder heeft de bezwaren van eisers tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard omdat eisers volgens verweerder geen belanghebbende zijn bij het primaire besluit.
3. Eisers kunnen zich niet verenigen met het bestreden besluit. Het perceel [adres] bevindt zich aan een weg die voor eisers de enige toegangsroute naar het centrum van Heerlen vormt. De DNO is grootschalig en sedert het voorjaar van 2021 aan de [adres] gevestigd. Met het verplaatsen van de DNO vanaf [naam locatie] , in het centrum van Heerlen, naar de [straatnaam 1] , is de overlast die zich eerst bij [naam locatie] voordeed, opgeschoven naar de woonomgeving. De omwonenden van de [straatnaam 2] (zoals eisers) zijn in toenemende mate geconfronteerd met zwerfafval, basefoils en wikkels van drugs. Er wordt bij woningen gedeald, er worden daar drugs gevonden, en onlangs was er in een straatje achter de woningen brandstichting. Recentelijk zijn door één van de bewoners van de DNO twee doodsbedreigingen geuit aan één van de eisers (met zijn gezin). Hun woon- en leefomgeving wordt hierdoor ernstig aangetast. Verder vrezen eisers dat door de komst van de DNO de verkoopbaarheid van hun woningen afneemt en de waarde lager wordt. De ruimtelijke uitstraling van de DNO aan de [straatnaam 1] is volgens eisers, als gevolg van onder meer de aard van de opvang, het aantal wooneenheden (te weten 30) en de looprichting van de bewoners van de DNO (in de richting van de [straatnaam 2] ), dusdanig groot dat zij als belanghebbende bij het primaire besluit hadden moeten worden aangemerkt. Het afstands- en zichtcriterium dat verweerder heeft gebruikt om te bepalen of eisers belanghebbende zijn achten zij te beperkt.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat bij besluiten over activiteiten in het omgevingsrecht het de taak van het bestuursorgaan is om de kring van belanghebbenden vast te stellen aan de hand van de feitelijke gevolgen van het besluit. De verleende omgevingsvergunning heeft slechts betrekking op bouwwerkzaamheden bestaande uit een gevelverandering van de zuidelijke gevel (de kozijnen) en het intern brandwerend maken van de muren van de gebouwen aan de [adres] . De woningen van eisers bevinden zich op afstanden van 254 tot 290 meter van deze bebouwing. Tussen de woningen en de bebouwing aan de [adres] bestaat een hoogteverschil en bevindt zich bebouwing en begroeiing waardoor eisers hier geen zicht op hebben. Verweerder is daarom van mening dat de vergunde werkzaamheden geen gevolgen van enige betekenis hebben voor eisers, zodat zij geen belanghebbende zijn bij het primaire besluit. Verweerder heeft hieraan toegevoegd dat met het primaire besluit niet het vestigen van een DNO is vergund. Een vergunning hiervoor is volgens verweerder namelijk niet nodig omdat een DNO past binnen de ingevolge het bestemmingsplan “Kissel-Voskuilenweg 2014” (bestemmingsplan) geldende bestemming “Maatschappelijk”.
De ontvankelijkheid van de bezwaren van eisers
5. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat eisers geen belanghebbende zijn bij het primaire besluit. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
6. In artikel 8.1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan in stellen bij de bestuursrechter. Op grond van artikel 1:2 van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Eisers zijn als belanghebbende bij het primaire besluit aan te merken als zij een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang hebben dat hen in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit. Uitgangspunt is dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit, tenzij die gevolgen geen gevolgen van enige betekenis zijn (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van
9 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2205, r.o. 7).
Artikel 2.10 van de Wabo, voor zover hier van belang, luidt als volgt:
“1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. (…);
b. (…);
c: de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan (…), tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12.
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is”.
7. Uit artikel 2.10 van de Wabo volgt dat bij een vergunningaanvraag voor de activiteit bouwen dient te worden getoetst of het te (ver)bouwen bouwwerk past binnen de ter plaatse geldende bestemming en de daarbij behorende bouwregels en gebruiksregels. Dit betekent dat een belanghebbende die ten aanzien van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen stelt dat het voorgenomen gebruik in strijd is met de ter plaatste geldende bestemming, in rechte tegen deze omgevingsvergunning moet kunnen opkomen en in het bezwaar tegen deze omgevingsvergunning moet worden ontvangen.
8. Verweerder diende te toetsen of het gebruik van de gebouwen aan de [adres] past binnen de bestemming “Maatschappelijk”. Eisers hebben in bezwaar tegen het primaire besluit aangevoerd dat het gebruik van het te bouwen bouwwerk voor een DNO in strijd is met de bestemming “Maatschappelijk”. Zij hadden in hun bezwaar moeten worden ontvangen indien zij bij dit besluit belanghebbende zijn (door dit gebruik gevolgen van enige betekenis ondervinden).
9. Eisers hebben, zoals onder r.o. 3 vermeld, uiteen gezet welke gevolgen het vestigen van de DNO voor hun persoonlijke woonomgeving heeft en deze gevolgen waren volgens eisers ten tijde van het primaire besluit ook voorzienbaar. Verweerder heeft dit niet weersproken. De rechtbank is van oordeel dat niet gezegd kan worden dat deze (ruimtelijke) gevolgen voor de woon- en leefsituatie van eisers geen gevolgen van enige betekenis hebben. De ruimtelijke uitstraling van het primaire besluit op de woon- en leefsituatie van eisers is dusdanig dat eisers ten aanzien van dat besluit als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb moeten worden aangemerkt.
Tussenconclusie
10. Het standpunt van verweerder dat eisers met betrekking tot het primaire besluit geen belanghebbende zijn, is dus niet juist en de bezwaren van eisers zijn ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep van eisers is gegrond en het bestreden besluit kan niet in stand blijven en dient te worden vernietigd.
De inhoudelijke beroepsgronden van eisers
11. Partijen hebben ter zitting ermee ingestemd dat de rechtbank, indien deze van oordeel zou zijn dat eisers als belanghebbende bij het primaire besluit zijn aan te merken, een oordeel zal geven over de inhoudelijke gronden die eisers tegen het primaire besluit hebben aangevoerd. De rechtbank overweegt daarom, nu partijen als belanghebbende zijn aan te merken en hun bezwaren ontvankelijk zijn, verder als volgt.
12. Eisers hebben tegen het primaire besluit aangevoerd dat het gebruik van het perceel aan de [adres] als “maatschappelijke (dag- en nacht)opvang” in strijd is met het bestemmingsplan, omdat dit niet past binnen de bestemming “Maatschappelijk”. Eisers vinden, onder verwijzing naar de casus van de uitspraak van rechtbank Overijsel van 5 juli 2019, ECLI:NL:RBOVE:2019:2328, dat in dit geval sprake is van een overwegende woonfunctie. Verweerder had de vergunningaanvraag daarom mede moeten aanmerken als een aanvraag voor een vergunning voor gebruik van het perceel in strijd met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Eisers vinden dat dit gebruik in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat die aanvraag daarom had moeten worden afgewezen. Eisers verwijzen in dit verband onder meer naar de overlast die zij als gevolg van het gebruik van het perceel ondervinden. Ook verwijzen zij naar het gemeentelijke beleid om opvang en beschermd wonen in de regio te decentraliseren en kleinschaliger te maken en vinden dat verweerder, gelet op dit beleid, met het verlenen van de omgevingsvergunning (voor 30 wooneenheden) in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld. Gelet hierop had de omgevingsvergunning moeten worden geweigerd.
13. De rechtbank is van oordeel dat het gebruik van de bebouwing en gronden aan de [adres] waarvoor de omgevingsvergunning is verleend valt binnen de bestemming “Maatschappelijk”. De rechtbank sluit zich aan bij hetgeen de voorzieningenrechter tussen partijen in zijn uitspraak van 18 december 2020 (ECLI:NL:RBLIM:2020:10137) in de r.o. 19 en volgende, waaronder met name r.o. 20.3, heeft overwogen. De mate en de vorm van de geboden zorg en ondersteuning aan de bewoners zijn naar het oordeel van de rechtbank in dit geval dusdanig dat niet kan worden gesproken van zelfstandige bewoning of een andere niet toegelaten vorm van verblijf (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 28 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2529, r.o. 2.5). De vergunningaanvraag past dus binnen het bestemmingsplan.
14. Eisers beroepen zich op het vertrouwensbeginsel onder verwijzing naar het gemeentelijke beleid inzake opvang en beschermd wonen. Volgens dat beleid dient opvang en beschermd wonen kleinschaliger te worden gemaakt en over de regio te worden verdeeld. De verleende omgevingsvergunning is daarmee in strijd.
15. De rechtbank ziet geen aanleiding te oordelen dat het door eisers bedoelde beleid als een toezegging moet worden aangemerkt dat geen omgevingsvergunning als de onderhavige meer zou worden verleend. Dat beleid is vastgesteld door de raad van de gemeente Heerlen. Het is niet aan de raad om een omgevingsvergunning te verlenen en dus ook niet aan de raad om, als al, een toezegging hierover te doen. Verweerder was gehouden de vergunningaanvraag te toetsen aan het bestemmingsplan en het bouwplan past, wat er ook zij van het beleid, daarin.
16. Niet in geschil is dat het bouwplan voldoet aan de overige in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo vermelde voorwaarden voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen.
Tussenconclusie
17. Uit de r.o. 12 t/m 16 volgt dat de omgevingsvergunning terecht is verleend en de inhoudelijke beroepsgronden van eisers niet slagen.
Eindconclusie
18. Nu de omgevingsvergunning terecht is verleend, zal de rechtbank bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit - zie r.o. 10 -, inhoudende handhaving van het primaire besluit, in stand blijven.
Vergoeding van griffierecht en proceskosten
19. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
20. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers in beroep gemaakte kosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.G.H. Seerden, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.G.P.M. Zweipfenning, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt op 22 juni 2022.
rechter
De griffier is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden op: 22 juni 2022

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.