ECLI:NL:RBLIM:2022:5190

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 juli 2022
Publicatiedatum
8 juli 2022
Zaaknummer
ROE 22/1220
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening sluiting woning op grond van Opiumwet

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg, gedateerd 8 juli 2022, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoekers, eigenaren en verhuurders van een woning in Maastricht, hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester dat hen opdraagt de woning te sluiten voor de duur van drie maanden op basis van artikel 13b van de Opiumwet. Dit besluit volgde op de ontdekking van verdovende middelen in de woning, waarbij de politie op 12 januari 2022 een verdachte aanhield die in de woning was aangetroffen. Verzoekers betogen dat de sluiting hen onomkeerbare financiële problemen zal opleveren, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat er sprake is van een spoedeisend belang. De voorzieningenrechter stelt vast dat het ontbreken van spoedeisend belang een afwijzing van het verzoek rechtvaardigt. Bovendien is er geen evident onrechtmatig besluit vastgesteld, waardoor de sluiting van de woning kan doorgaan. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, wat betekent dat de sluiting van de woning niet wordt geschorst en de burgemeester niet hoeft te wachten op de beslissing op het bezwaar van verzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK limburg
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/1220
uitspraak van de voorzieningenrechter van 08 juli 2022 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[Naam 1] en [naam 2] , beide wonend te [plaatsnaam] , verzoekers

(gemachtigde: mr. B.H.A. Augustin),
en

de Burgemeester van de gemeente Maastricht, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A.A. de Jonge en M.S.N. van den Bosch)

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen het besluit van 30 mei 2022 waarbij aan verzoekers een last onder bestuursdwang is opgelegd in de vorm van de sluiting van de woning gelegen aan de [adres] te [plaatsnaam] .
Met het bestreden besluit van 30 mei 2022 heeft verweerder gelast dat verzoekers de woning met ingang van 7 juni 2022 dienen te sluiten en gesloten dienen te houden voor de duur van drie maanden. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 29 juni 2022 op zitting gevoegd behandeld met de zaken met registratienummer ROE 22/1365 en ROE 22/1394. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker [Naam 1] , de gemachtigde van verzoekers en de gemachtigden van verweerder. De voorzieningenrechter heeft daarna de zaken gesplitst en doet in deze zaak afzonderlijk uitspraak.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat deze zaak over?
1. Deze zaak gaat over een last tot sluiting van de woning van verzoekers op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Dit artikel maakt het mogelijk om – kort gezegd – een woning te sluiten als vanuit die woning hard- of softdrugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn.
2. Verzoekers zijn de eigenaren/verhuurders van de woning aan [adres] te [plaatsnaam] (de woning). Zij verhuren een aantal kamers in de woning aan Stichting Probe , een instelling die zich inzet voor kwetsbare personen in de samenleving.
3. Uit de processen-verbaal van de politie van 15 en 19 januari 2022 blijkt dat de politie op 12 januari 2022 een verdachte van het verkopen van verdovende middelen de woning aan de [adres] in heeft zien vluchten. Deze verdachte werd in een woonruimte op de eerste etage van de woning aangetroffen. Daarbij werd ook in totaal 404,7 gram harddrugs aangetroffen. Uit het proces-verbaal van de politie van
22 februari 2022 blijkt dat op 18 januari 2022 in de woonruimte op de eerste etage aan de voorzijde van de woning 18 pillen zijn aangetroffen met de uiterlijke kenmerken van Xtc-pillen en in de woonruimte aan de achterzijde 658 gram henneptoppen met de uiterlijke kenmerken en geur van hennep.
4. Verweerder heeft verzoekers per brieven 19 januari 2022 en 13 april 2022 in kennis gesteld van het voornemen tot sluiting van de woning voor een periode van drie maanden. Verzoekers hebben hierop schriftelijk hun zienswijze ingediend. Bij het bestreden besluit heeft verweerder bepaald dat de woning drie maanden wordt gesloten.

Wat vragen verzoekers de voorzieningenrechter?

5. Verzoekers vragen een voorlopige voorziening die inhoud dat het bestreden besluit wordt geschorst in afwachting van de beslissing van verweerder op het bezwaar. Verzoekers betogen dat het spoedeisend belang is gelegen in het samenwerkingsverband met Stichting Probe , dat thans zwaar onder druk staat. De personen die via de stichting in de woning van verzoekers gehuisvest zijn, zullen dakloos worden wanneer het verzoek tot voorlopige voorzieningen niet wordt gehonoreerd. Verzoekers hebben daarom bij hun contractuele en vertrouwensrelatie met zowel de bewoners als met Stichting Probe een groot belang om met spoed meer zekerheid te krijgen over de sluiting. Daar komt volgens verzoekers bij dat zij al enige tijd huurinkomsten missen omdat de betreffende kamers sinds januari 2022 niet meer worden verhuurd, en zij ook in de drie maanden dat de woning zal worden gesloten geen huurinkomsten zullen ontvangen. Daarbij wijzen verzoekers ook nog op enkele andere financiële tegenvallers.
Verzoekers betogen verder – kort samengevat – dat de feiten over de aanwezigheid van de verdovende middelen onvoldoende vaststaan. Uit de dossierstukken blijkt dat de verdovende middelen op 12 januari 2022 door toedoen van de achtervolging van de politie in de woning zijn aangetroffen. De verdachte [naam 3] is een broer van een van de bewoners van de woning. Er is geen huurrelatie tussen hem en verzoekers en hij heeft géén vrije toegang tot de woning. Verzoekers betwisten dat [naam 3] feitelijk op het adres verblijft, waardoor er geen connexiteit is tussen de woning en de aanwezigheid van verdovende middelen. [1] Daarnaast zijn de middelen die op 18 januari 2022 in de woning zijn aangetroffen niet getest, waardoor deze middelen buiten beschouwing dienen te blijven. Verzoekers betogen verder dat de burgemeester niet tot sluiting van de gehele woning en alle kamers dient over gaan. Op de tweede etage van de woning zijn immers geen verdovende middelen aangetroffen. Uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 24 april 2013 [2] en 27 juli 2016 [3] volgt dat alleen de afsluitbare woonruimtes waar de verdovende middelen zijn aangetroffen gesloten dienen te worden en niet de gehele woning. Verzoekers zijn bovendien een samenwerkingsverband aangegaan met Stichting Probe . De stichting probeert kwetsbare personen / personen met een ‘rugzakje’ uit de problemen te halen. Het is in het publieke belang dat deze personen beschermd worden en daadwerkelijk een bijdrage kunnen gaan leveren aan de maatschappij. Sluiting van de hele woning zodat ook zij dakloos worden, helpt daar niet bij. Sluiting is daarom bovendien onevenredig en disproportioneel, aldus verzoekers.
Wat moet de voorzieningenrechter beoordelen?
6. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter over het verzoek om schorsing van het besluit tot sluiting van de woning van verzoekers. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemzaak niet. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement of acute financiële nood, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt. Dat betekent dan dat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
Is er sprake van een spoedeisend belang dat een voorlopige voorziening vereist?
7. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er in dit geval geen sprake van een spoedeisend belang dat een voorlopige voorziening vereist.
Volgens vaste rechtspraak vormt een financieel belang op zichzelf geen reden om een voorlopige voorziening te treffen: als verzoekers in een bodemprocedure uiteindelijk materieel in het gelijk zouden worden gesteld omdat de sluiting onrechtmatig is, staat het hen immers vrij om, indien zij menen schade geleden te hebben, een schadevergoeding te vorderen. Het treffen van een voorlopige voorziening kan wel in beeld komen als het financiële belang zodanig zwaarwegend is dat sprake is van een financiële noodsituatie of de continuïteit van een onderneming wordt bedreigd. Verzoekers hebben echter niet aannemelijk gemaakt dat als gevolg van de sluiting van de woning en het missen van huurinkomsten voor hen onomkeerbare financiële problemen ontstaan die aanleiding moeten geven tot het treffen van een voorlopige voorziening. Zij hebben dat niet onderbouwd met (financiële) stukken. Verzoeker heeft op de zitting toegelicht dat het hun allemaal veel geld kost en financieel raakt, maar daarbij desgevraagd niet verklaard dat die situatie zich nu voordoet. Ook al begrijpt de voorzieningenrechter dat verzoekers inkomsten hebben gemist, nog zullen missen en ook op andere vlakken financiële tegenvallers hebben gehad: zij hebben echter niet aannemelijk gemaakt dat dit op korte termijn voor hen tot een financiële noodsituatie leidt.
Voor zover verzoekers hebben gesteld dat de bewoners dan wel Stichting Probe in hun belangen worden getroffen door de sluiting van de woning, is de voorzieningenrechter van oordeel dat dit niet ziet op een rechtstreeks belang van verzoekers (zoals bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb): dat is een van die bewoners en van Stichting Probe afgeleid belang en daarom onvoldoende om te oordelen dat verzoekers daardoor een spoedeisend belang hebben. Daarbij kan een inbreuk op het ongestoord woongenot van de bewoners en de vertrouwensrelatie van Stichting Probe met die bewoners niet gelijk worden gesteld aan het belang van verzoekers (de eigenaar / verhuurder van de woning). De verplichtingen die verzoekers jegens Stichting Probe en de bewoners hebben, vloeien voort uit de huurovereenkomst. De relatie en het samenwerkingsverband van verzoekers met Stichting Probe en de bewoners is immers gebaseerd op het (via de stichting) verhuren van de afzonderlijke (afsluitbare) woonruimtes in de woning: dat is alleen een financieel belang. Dat verzoekers zich verantwoordelijk voelen voor de bewoners is onvoldoende voor een spoedeisend belang van verzoekers zelf bij de sluiting van de woning.
De voorzieningenrechter merkt daarbij nog op dat twee bewoners van de woning ook een voorlopige voorziening hebben gevraagd naar aanleiding van het besluit de gehele woning te sluiten (ROE 22/1365 en ROE 22/1394).
Is het bestreden besluit evident onrechtmatig?
8. De voorzieningenrechter overweegt tot slot dat het ontbreken van spoedeisend belang niet aan het treffen van een voorlopige voorziening in de weg staat, indien sprake is van een evident onrechtmatig besluit. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het besluit in de bezwaarprocedure in stand zal blijven.
9. De voorzieningenrechter is op voorhand echter niet gebleken dat het besluit van
30 mei 2022 evident onrechtmatig is. Aan een verder inhoudelijk oordeel van dat besluit komt de voorzieningenrechter niet toe, omdat de beoordeling door de voorzieningenrechter beperkt is tot de vraag of een voorlopige voorziening getroffen moet worden: dat is hier niet het geval, omdat er geen spoedeisend belang is en het besluit niet evident onrechtmatig is.
Wat betekent deze uitspraak voor verzoekers?
10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dit betekent dat het bestreden besluit niet wordt geschorst en dat verweerder met het sluiten van de woning niet hoeft te wachten totdat op het bezwaar is beslist.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Broier, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van J.M.M. Versteegh-Janssen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
08 juli 2022.
griffier voorzieningenrechter
De voorzieningenrechter is buiten staat om de uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op: 08 juli 2022

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.