ECLI:NL:RBLIM:2022:5545

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
20 juli 2022
Zaaknummer
ROE 20 / 2585
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering zorgtoeslag 2018 en de ontvankelijkheid van het beroep

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 20 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de terugvordering van zorgtoeslag 2018. Eiser, die de hoogte van de ontvangen voorschotten zorgtoeslag betwistte, was van mening dat hij minder had ontvangen dan de Belastingdienst Toeslagen stelde. De Belastingdienst had in een eerder besluit vastgesteld dat eiser € 1.410,- aan zorgtoeslag had ontvangen, maar vorderde € 728,- terug. Eiser stelde dat hij slechts € 1.786,- had ontvangen en betwistte de verrekening met een toeslagschuld uit 2013. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst onvoldoende had gemotiveerd hoeveel zorgtoeslag aan eiser was uitbetaald en dat de ontvankelijkheid van het beroep niet in twijfel kon worden getrokken. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, waardoor eiser het bedrag van € 728,- moest terugbetalen. Tevens werd de Belastingdienst veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 20 / 2585

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juli 2022

in de zaak tussen

[eiser] te [plaats] , eiser

en

de Belastingdienst Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: [naam gemachtigde 1] en [naam gemachtigde 2] ).

Procesverloop

Bij besluit van 14 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de zorgtoeslag 2018 van eiser definitief vastgesteld op € 1.410. Volgens het primaire besluit dient eiser daardoor € 728 zorgtoeslag terug te betalen.
Bij besluit van 16 juni 2020 (het bestreden besluit), kenmerk “ [kenmerk] ”, heeft verweerder het bezwaar van eiser (kennelijk) ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2022. Eiser is verschenen en verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder gelegenheid te geven nadere toelichtende stukken over te leggen.
Bij brief van 3 maart 2022 heeft verweerder de nadere stukken overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd bij brief van 28 maart 2022.
Omdat partijen niet binnen de door rechtbank gestelde termijn hebben gereageerd op het voornemen om het onderzoek ter zitting achterwege te laten, heeft de rechtbank op met toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat hervatting van het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek op 8 juni 2022 gesloten.

Overwegingen

1. Bij besluit van 28 december 2017 heeft verweerder aan eiser voor het jaar 2018 een voorschot zorgtoeslag verleend van € 2.121,-. Bij het primaire besluit is de zorgtoeslag 2018 definitief vastgesteld op € 1.410,-.
2. Verweerder vordert € 728,- aan zorgtoeslag 2018 terug van eiser. Verweerder heeft in het bestreden besluit een specificatie van de uitbetaalde voorschotten zorgtoeslag 2018 opgenomen. Volgens deze specificatie is in de periode december 2017 tot en met november 2018 drie maanden een bedrag van € 148,- uitbetaald en acht maanden een bedrag van
€ 149,-, in totaal dus € 1.785,-. Verweerder stelt dat op 12 december 2017 een bedrag van
€ 336,- van het voorschot zorgtoeslag 2018 is verrekend met een toeslagschuld zorgtoeslag 2013 en dat dus ook nog een bedrag van € 336,- aan voorschot zorgtoeslag 2018 aan eiser ten goede is gekomen. In totaal is dus € 2.121,- zorgtoeslag 2018 aan eiser ten goede gekomen. Omdat eiser maar recht heeft op € 1.410,- moet hij € 711,- (€ 2.121 - € 1.410) terugbetalen. Dit bedrag is verhoogd met € 17,- rente zodat het totaal terug te betalen bedrag € 728,-. is.
3. Eiser kan zich daarmee niet verenigen. Hij betwist niet dat zijn recht op zorgtoeslag over 2018 € 1.410,- bedraagt, maar voert aan dat het bedrag aan voorschot zorgtoeslag 2018 dat hij heeft ontvangen niet € 2.121,- is maar € 1.786,-. Eiser betwist dat hij nog een bedrag verschuldigd was in verband met de zorgtoeslag 2013 en stelt dat hem is niets bekend is van een verrekening met zorgtoeslag 2013. Eiser heeft in dit verband een aantal beschikkingen betreffende definitieve berekeningen van de zorgtoeslag 2013 overgelegd. De laatste van die beschikkingen dateert van 5 januari 2018. Eiser stelt zich daarom op het standpunt dat hij slechts een bedrag van € 376,- (€ 1.786 - € 1.410) aan zorgtoeslag 2018 teveel heeft ontvangen. Eiser verzoekt om integrale vergoeding van de kosten die hij heeft moeten maken.
4. Verweerder stelt zich in beroep primair op het standpunt dat eiser te laat beroep heeft ingesteld en het beroep dus niet-ontvankelijk is. Verweerder handhaaft zijn standpunt dat eiser € 711,- teveel zorgtoeslag 2018 heeft ontvangen.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
Ontvankelijkheid van het beroep
6. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van
30 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:358) hanteren de hoogste bestuursrechters als uitgangspunt dat, in het geval van niet-aangetekende verzending van een besluit of een ander rechtens van belang zijnd document, het bestuursorgaan aannemelijk moet maken dat het desbetreffende stuk is verzonden. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het besluit of ander relevant document op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Indien het bestuursorgaan de verzending naar het juiste adres aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde dat vermoeden te ontzenuwen. Daarvoor moet de geadresseerde feiten stellen op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
6.1.
Het bestreden besluit is volgens verweerder op 9 juni 2020 (niet aangetekend) naar het adres van eiser verzonden, zodat het beroep, nu dit op 8 oktober 2020 is ingesteld, te laat is. Verweerder heeft ter onderbouwing van de verzending een schermprint uit zijn administratie overgelegd.
6.2.
Eiser heeft in reactie op het primaire standpunt van verweerder aangegeven dat hij het bestreden besluit pas op 6 oktober 2020 heeft ontvangen, nadat hij met verweerder telefonisch contact had gehad.
6.3.
In de door verweerder overgelegde schermprint is onder "Verzonden berichten" een regel opgenomen met de vermelding Kenmerk “ [kenmerk] ”, Aanmaakdatum “09-06-2020” en Dagtekening “16-06-2020”. Deze informatie maakt naar het oordeel van de rechtbank wel aannemelijk dat het bestreden besluit in verweerders postregistratiesysteem is geboekt, doch is onvoldoende om aannemelijk te achten dat het besluit daadwerkelijk ter verzending aan een postbedrijf is aangeboden. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd erkend dat verweerder niet over een echte verzendadministratie beschikt en dat op de overgelegde afdruk wel vermeld staat dat het stuk is verzonden, maar niet te achterhalen is of het aan de postdienst is afgegeven. Nu niet aannemelijk is dat verweerder het bestreden besluit op 16 juni 2020 heeft verzonden, is er onvoldoende grond om te oordelen dat eiser te laat beroep heeft ingesteld en is het beroep van eiser naar het oordeel van de rechtbank ontvankelijk.
De hoogte van het terug te betalen bedrag aan zorgtoeslag 2018
6.4.
Ten aanzien van de vraag of verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat eiser € 711 (exclusief rente) moet terugbetalen overweegt de rechtbank als volgt.
6.5.
Verweerder stelt in het na de zitting ingezonden aanvullend verweer van 3 maart 2022 dat eiser in feite opkomt tegen de verrekening van een bedrag van € 336 maar dat tegen een verrekening geen bezwaar en beroep openstaat. Ook kan het beroep volgens verweerder niet gaan over de zorgtoeslag over het jaar 2013. De verrekening en de zorgtoeslag 2013 kunnen daarom volgens verweerder geen onderdeel zijn van het beroep. Verweerder beschouwt de nadere informatie over de verrekening van het bedrag van € 336 en de zorgtoeslag 2013 daarom als puur informatief.
6.5.1.
De rechtbank kan verweerder niet volgen in dit standpunt. Eiser komt op tegen de hoogte van het teruggevorderde bedrag aan zorgtoeslag 2018. Om dit bedrag te kunnen vaststellen is niet alleen nodig vast te stellen hoeveel zorgtoeslag 2018 is toegekend (in dit geval, onbetwist, € 1.410,-), maar ook hoeveel zorgtoeslag 2018 eiser heeft ontvangen. Wil sprake zijn van een deugdelijke motivering van het teruggevorderde bedrag, dan dient verweerder dus te motiveren hoeveel zorgtoeslag 2018 heeft ontvangen.
6.6.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende heeft uitgelegd hoeveel zorgtoeslag 2018 eiser heeft ontvangen. In het bestreden besluit wordt gesteld dat op 12 december 2017 een bedrag van € 336 is verrekend met “aanslag [nummer 1] ”. Voor zover het eiser al duidelijk had moeten zijn dat met voormelde aanslag de berekening zorgtoeslag 2013 van 6 oktober 2017 (met beschikkingsnummer “ [nummer 2] ”) werd bedoeld, is deze vermelding op zichzelf onvoldoende om daarmee te onderbouwen dat aan eiser € 336 ten goede waren gekomen. De berekening zorgtoeslag 2013 is immers op 5 januari 2018 aangepast in die zin dat toen een
hogerezorgtoeslag werd vastgesteld. Daarmee bleek de verrekening dus achteraf bezien onterecht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het bestreden besluit daarom onvoldoende gemotiveerd en kan dit niet in stand blijven.
6.6.1.
Omdat verweerder ter zitting en na afloop daarvan wel heeft getracht een volledige uitleg te geven van het totaalbedrag dat eiser zou hebben ontvangen (inclusief de verrekeningen), zal de rechtbank onderzoeken of die uitleg voldoende en juist is.
6.6.2.
Verweerder heeft ter zitting te kennen gegeven dat op 27 december 2017, naar aanleiding van de (herziene) definitieve berekening zorgtoeslag 2013 van 5 januari 2018, een bedrag van € 336,- (exclusief rente van € 7,-) aan eiser is betaald. Dit bedrag is weliswaar betaald onder de (administratieve) noemer ”zorgtoeslag 2013”, maar houdt in feite verband met de zorgtoeslag 2018 die aan eiser ten goede is gekomen. Anders gezegd: verweerder heeft de eerder genoemde (onterechte) verrekening van de zorgtoeslag 2013 gecorrigeerd door eiser in december 2017 een bedrag van € 336,- (exclusief rente van € 7,-) aan eiser te betalen. Eiser heeft ter zitting bevestigd dit bedrag op 2 januari 2018 te hebben ontvangen.
6.6.3.
De rechtbank plaatst vraagtekens bij de administratieve vastlegging van een en ander in de administratie van verweerder, nu wel de verrekening, maar niet de latere uitbetaling van de € 336 in het overzicht van bestedingen van het voorschot zorgtoeslag 2018 (gedingstuk B 6.2) is terug te vinden en de latere betaling van het bedrag van € 336, naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte, als zorgtoeslag 2013 is gekenmerkt. De rechtbank begrijpt dan ook dat het voor eiser op een gegeven moment allemaal volstrekt onduidelijk is geworden wat hij nu zou hebben ontvangen en wat hij nu zou moeten terugbetalen.
6.6.4.
De rechtbank stelt echter ook vast dat met de aanvullende uitleg en documentatie van verweerder duidelijk is geworden dat een bedrag van € 336,- aan zorgtoeslag 2018, toen bleek dat ten onrechte een verrekening met een toeslagschuld 2013 had plaatsgevonden, aan eiser is uitbetaald. De conclusie moet dan ook luiden dat eiser in totaal € 1.785,- + € 336,- = € 1.221,- aan zorgtoeslag 2018 ontvangen heeft. Het standpunt van verweerder dat eiser
€ 711,- teveel zorgtoeslag heeft ontvangen is dus juist.
6.6.5.
Omdat het bestreden besluit niet goed is gemotiveerd, is het een gebrekkig besluit. Dat heeft tot gevolg dat het beroep van eiser gegrond zal worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Wel is vastgesteld dat het standpunt van verweerder uiteindelijk juist blijkt te zijn (ondanks dat het dus in het bestreden besluit niet goed is uitgelegd). Omdat het standpunt van verweerder uiteindelijk juist blijkt te zijn zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laten. Dat betekent dat eiser het bedrag van € 728,- (€ 711,- teveel ontvangen + € 17,- rente) toch aan verweerder moet terugbetalen.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Eiser heeft verzocht om een vergoeding van de reiskosten (€ 21,96) en verletkosten (€ 88,75 voor 4 uren) in verband met het bijwonen van de zitting. De rechtbank zal verweerder veroordelen tot betaling aan eiser van een vergoeding van € 18,88 (op basis van de kosten van openbaar vervoer) voor de reiskosten en een vergoeding van € 88,75 voor de verletkosten. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een integrale in plaats van forfaitaire vergoeding van gemaakte kosten. Van andere kosten dan de voormelde is niet gebleken.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand
blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 107,63.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Leijten, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.G.P.M. Zweipfenning, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2022
griffier rechter
de griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op: 20 juli 2022

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.