ECLI:NL:RBLIM:2022:5835

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 juli 2022
Publicatiedatum
29 juli 2022
Zaaknummer
ROE 21/1105
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WIA - Onzorgvuldig onderzoek naar arbeidsongeschiktheid en de noodzaak van spreekuurcontact

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 25 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de beëindiging van de WIA-uitkering. Eiser, die sinds 31 juli 2019 een loongerelateerde uitkering ontving, werd door het UWV herbeoordeeld en als 14,19% arbeidsongeschikt beoordeeld. Dit leidde tot de beëindiging van zijn uitkering per 31 juli 2021. Eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat het onderzoek door de verzekeringsarts onzorgvuldig was en dat er geen spreekuurcontact had plaatsgevonden.

De rechtbank oordeelde dat het UWV de beslissing over de arbeidsongeschiktheid niet zorgvuldig had voorbereid. De rechtbank benadrukte dat de rapporten van de verzekeringsartsen aan bepaalde voorwaarden moeten voldoen, waaronder zorgvuldigheid en begrijpelijkheid. Eiser had betwist dat de rapporten aan deze voorwaarden voldeden, en de rechtbank vond dat het UWV onvoldoende had gemotiveerd waarom er geen spreekuurcontact had plaatsgevonden. De rechtbank concludeerde dat de medische grondslag van het primaire besluit niet deugdelijk was en vernietigde het bestreden besluit. Het UWV werd opgedragen om binnen twee maanden een nieuw besluit te nemen, waarbij eiser op een spreekuur door een verzekeringsarts bezwaar en beroep moest worden onderzocht.

De rechtbank kende eiser ook een vergoeding toe voor de gemaakte proceskosten, die door het UWV moesten worden betaald. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de noodzaak van spreekuurcontact in gevallen waar de medische beoordeling wordt betwist.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Inloopteam Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/1105

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.J.E. Verschuren),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (het UWV), verweerder
(gemachtigde: L. Reijnen).

Procesverloop

Met het besluit van 2 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft het UWV bij een herbeoordeling vastgesteld dat eiser vanaf 1 oktober 2020 14,19% arbeidsongeschikt is. Per 31 juli 2021 is de uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) beëindigd.
Met het besluit van 11 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is bij de rechtbank behandeld op de online zitting van 11 juli 2022. Eiser was aanwezig samen met zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Wat er aan deze procedure voorafging

1. Eiser ontving sinds 31 juli 2019 een loongerelateerde uitkering in het kader van de Wet WIA naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 tot 100%. Het UWV heeft een herbeoordeling gedaan van de arbeidsongeschiktheid van eiser.
2. Een arts [1] van het UWV heeft eiser onderzocht en beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen van eiser zijn per 1 oktober 2020. Deze beperkingen heeft de verzekeringsarts opgenomen in een functionele mogelijkhedenlijst (FML). Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige van het UWV vastgesteld dat er drie functies zijn die eiser, met zijn beperkingen, nog zou kunnen doen. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat eiser met de middelste van deze functies 85,81% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij zich ziekmeldde. De mate van arbeidsongeschiktheid is gelet hierop bepaald op 14,19%. Omdat dit betekent dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is, wordt de loongerelateerde uitkering van eiser per 31 juli 2021 beëindigd.
3. Eiser heeft bezwaar gemaakt. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben opnieuw naar de zaak van eiser gekeken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep zag aanleiding de FML aan te vullen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zag aanleiding af te wijken van de conclusie van de arbeidsdeskundige. Zij acht eiser geschikt voor de maatgevende arbeid. Hierop heeft het UWV het bestreden besluit genomen.

Wat eiser vindt

4. Eiser is het niet met het UWV eens. Hij voert aan dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep inconsistenties bevat, onvoldoende is gemotiveerd en een lichamelijk onderzoek had moeten worden gedaan. Volgens eiser is zijn medische situatie slechter en heeft hij meer beperkingen dan het UWV heeft aangenomen. Eiser is meer beperkt voor zitten, staan en lopen. Daarnaast dient een urenbeperking te worden toegepast, primair op energetische gronden en subsidiair op preventieve gronden. Ook moet het werken in de avond en nacht worden beperkt. Verder stelt eiser dat hij met zijn beperkingen de functies die het UWV geschikt vindt, niet kan verrichten. Eiser heeft een rapport van 2 maart 2022 van een verzekeringsarts/medisch adviseur van Triage ingebracht. Eiser verzoekt een onafhankelijke deskundige te benoemen.

Waarover het gaat in deze zaak

5. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser geschikt is voor de maatgevende arbeid. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser op
1 oktober 2020 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.

Wat de rechtbank vindt

6. Het UWV mag besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid baseren op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de rapporten moeten begrijpelijk zijn. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze voorwaarden voldoen.
De voorwaarden waaraan de rapporten moeten voldoen
7. De arts heeft het dossier en de daarin aanwezige medische informatie over eiser bestudeerd. Zij heeft eiser in verband met COVID-19 telefonisch gesproken. Zij heeft beschreven dat zij bij de herbeoordeling rekening heeft gehouden met de gegevens die al in het dossier aanwezig waren, informatie van de huisarts van 14 mei 2020 en wat eiser haar zelf heeft verteld over zijn klachten (anamnese). De arts heeft geen lichamelijk onderzoek verricht, omdat zij uitgaat van eisers verhaal in combinatie met de gegevens van de huisarts.
8. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het standpunt van de arts in zijn rapport van 15 februari 2021 heroverwogen. Hij heeft het dossier en informatie van de behandelaar(s) bestudeerd. Ook heeft hij eiser gesproken op de digitale hoorzitting. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd waarom hij aanleiding ziet anders te denken over de belastbaarheid dan de arts. Er is een gewijzigde FML opgemaakt.
9. Eiser voert in beroep aan dat er ten onrechte geen spreekuurcontact in de primaire fase of de bezwaarfase heeft plaatsgevonden. Op de zitting van 11 juli 2022 heeft eiser zijn standpunt nader toegelicht. In het rapport van een verzekeringsarts van Triage van 2 maart 2022 is onderbouwd dat er richtlijnen zijn over hoe een beoordeling zorgvuldig kan plaatsvinden en daarin staat beschreven waarom lichamelijk onderzoek plaats dient te vinden. Er is geen lichamelijk onderzoek uitgevoerd en daarom zijn de beperkingen die voortvloeien uit de rugklachten niet zorgvuldig vastgesteld.
10.1.
In de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 23 juni 2021 [2] is overwogen dat in situaties als deze, waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en waarin in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts, als uitgangspunt geldt dat in de fase van bezwaar de betrokkene door een verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens een spreekuurcontact wordt onderzocht en er dus feitelijk sprake is van een contact met deze verzekeringsarts. Van een spreekuurcontact kan in zo’n situatie in beginsel slechts worden afgezien als de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft. Uit vaste rechtspraak van de Raad [3] volgt verder dat een hoorzitting niet met (de beslotenheid van) een spreekuur kan worden gelijkgesteld.
10.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser in de primaire fase door een arts niet zijnde verzekeringsarts is onderzocht. Het spreekuur heeft telefonisch plaatsgevonden in verband met COVID-19. In bezwaar heeft een hoorzitting plaatsgevonden in aanwezigheid van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Hiermee is, zowel in de primaire fase als in de bezwaarfase, geen sprake geweest van een spreekuurcontact waarbij eiser is onderzocht door een verzekeringsarts. Nu eiser de medische grondslag van het primaire besluit in bezwaar heeft betwist, had in bezwaar een medisch onderzoek tijdens een spreekuurcontact moeten plaatsvinden, tenzij de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat dit geen toegevoegde waarde heeft.
10.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 29 november 2021 nader gemotiveerd waarom is afgezien van een spreekuurcontact in de bezwaarfase. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft de uitgebreide brief van de huisarts waardevolle informatie over de toestand en belastbaarheid van de rug. Om die reden heeft de arts volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep kunnen afzien van een lichamelijk onderzoek en zou een lichamelijk onderzoek ook in bezwaar geen meerwaarde hebben gehad. Een aanvullend medisch onderzoek naar de bestaande klachten en naar eisers dagelijks functioneren behoefde niet op een afzonderlijk spreekuur te gebeuren, maar heeft heel goed in andersoortig persoonlijk contact (i.c. middels beeldbellen) kunnen plaatsvinden volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Het UWV heeft naar aanleiding van het door eiser ingebrachte rapport van Triage toegelicht dat de medische informatie met betrekking tot de rugklachten in het dossier aanwezig waren en door eiser niet is gemotiveerd waarom lichamelijk onderzoek wel toegevoegde waarde zou hebben.
10.4.
De door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van
29 november 2021 gegeven motivering om af te zien van een medisch onderzoek acht de rechtbank onvoldoende. De rechtbank acht het van belang dat het hier gaat om lichamelijke klachten die tijdens een spreekuurcontact door de verzekeringsarts bezwaar en beroep te onderzoeken zijn. Overwegende dat een hoorzitting niet gelijkgesteld kan worden met een spreekuur, is de rechtbank van oordeel dat onder deze omstandigheden de gegeven motivering van de beslissing om af te zien van een spreekuurcontact niet voldoende is. Bovendien was de informatie van de huisarts waarop de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich baseert al oud: de datum in geding is 1 oktober 2020, maar de informatie van de huisarts was al opgesteld op 14 mei 2020. Ook volgt uit de recentere informatie van de behandelend neurochirurg [naam] van 9 februari 2021 dat de laatste twee ingrepen vanaf 2018 geen duidelijk positief effect hebben gehad. Ook het revalidatietraject en het traject bij Het Rughuis hebben geen verbetering van het functioneren kunnen bewerkstelligen. Gezien deze omstandigheden vindt de rechtbank onvoldoende gemotiveerd dat een lichamelijk onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen toegevoegde waarde heeft. De rechtbank is daarom van oordeel dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd en niet zorgvuldig is voorbereid. Het bestreden besluit is daardoor in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.

De conclusie van de rechtbank

11. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat nader medisch onderzoek moet worden verricht. De rechtbank draagt verweerder op binnen twee maanden na de datum van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij eiser op een spreekuur dient te worden onderzocht door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Aan de bespreking van de overige beroepsgronden, die vooral zien op de medische beoordeling, komt de rechtbank niet toe.
12. Omdat eiser in beroep gelijk krijgt, worden de door hem gemaakte proceskosten en het betaalde griffierecht vergoed. Het UWV moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,- en bij een wegingsfactor 1). Toegekend wordt € 1.518,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het UWV op binnen twee maanden na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan op 25 juli 2022 door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Zwager, griffier
.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op 25 juli 2022 en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Het sociaal-medisch oordeel van 27 augustus 2020 is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts.
2.CRvB, 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491
3.CRvB, 19 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1991 en CRvB, 9 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3152