In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 30 augustus 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de sluiting van een woonwagen van eiser, die was gelast door de burgemeester van de gemeente Sittard-Geleen. De sluiting vond plaats op grond van artikel 13b van de Opiumwet, omdat er in de woonwagen een handelshoeveelheid verdovende middelen was aangetroffen, namelijk 49 hennepplanten. Eiser had eerder een waarschuwing ontvangen voor een overtreding van de Opiumwet, wat de burgemeester deed besluiten tot sluiting van de woonwagen voor de duur van drie maanden, met als doel het woon- en leefklimaat te beschermen en de openbare orde te herstellen.
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de sluiting in strijd is met artikel 6 en artikel 8 van het EVRM, omdat de burgemeester niet voldoende had gemotiveerd waarom de sluiting noodzakelijk was. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de burgemeester zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de sluiting noodzakelijk was, gezien de ernst van de overtreding en de recidive van eiser. De rechtbank heeft vastgesteld dat de sluiting niet onevenredig was, aangezien eiser tijdelijk elders kon verblijven en er geen bewijs was dat hij door de sluiting op straat zou komen te staan.
De rechtbank heeft ook overwogen dat de sluiting van de woonwagen geen punitieve sanctie is, maar een herstelsanctie die gericht is op het herstel van de openbare orde. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.