ECLI:NL:RBLIM:2022:8267

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 oktober 2022
Publicatiedatum
25 oktober 2022
Zaaknummer
03.053213.22
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Maximale jeugddetentie en onvoorwaardelijke PIJ-maatregel voor doodsteken van een 21-jarige man tijdens carnaval 2022 in Horst

Op 25 oktober 2022 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 19-jarige verdachte die op 28 februari 2022 tijdens carnaval in Horst een 21-jarige man heeft doodgestoken. De verdachte, die onder invloed van middelen was, heeft de man met één messteek in de buik verwond, wat leidde tot diens overlijden. De rechtbank oordeelde dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen was, en sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was, maar dat er sprake was van verminderde toerekeningsvatbaarheid door zijn psychische stoornissen, waaronder ADHD en een periodiek explosieve stoornis. De officier van justitie had een jeugddetentie van 24 maanden en een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel geëist, wat de rechtbank overnam. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de noodzaak van behandeling in een klinische setting. De verdachte werd veroordeeld tot 24 maanden jeugddetentie, met aftrek van voorarrest, en een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die de gevolgen van het delict ondervonden. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op, zonder gijzeling, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03.053213.22
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 25 oktober 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [plaats en datum] 2002,
wonende te [adres] ,
thans gedetineerd in de [naam 1] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. Y.W.A.M. van der Koelen, advocaat kantoorhoudende te Tegelen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 oktober 2022. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officieren van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Namens de benadeelde partijen, [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] , heeft mr. F.W. Oehlen de vorderingen toegelicht. [naam 2] , [naam 3] en [naam 5] hebben als nabestaanden gebruik gemaakt van hun spreekrecht, waarbij mr. Oehlen het juridisch gedeelte heeft toegelicht.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
op 28 februari 2022 te Horst [slachtoffer] opzettelijk heeft gedood door hem te steken met een mes.
3
De beoordeling van het bewijs [1]
Net als de officieren van justitie en de verdediging acht de rechtbank het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, en wel op basis van:
  • de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 11 oktober 2022;
  • het onderzoeksverslag beschrijving camerabeelden d.d. 3 maart 2022
- het geschrift, inhoudende het schouwverslag, opgemaakt door de forensisch arts d.d.
28 februari 2022 [3] ;
- het geschrift, inhoudende het forensisch pathologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke aard van overlijden, opgemaakt door het NFI d.d. 17 maart 2022 [4] .
3.1
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 28 februari 2022 te Horst [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door eenmaal met een mes in de buik van die [slachtoffer] te steken.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
doodslag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Psycholoog [naam 6] en psychiater [naam 7] hebben over de geestesvermogens van de verdachte op respectievelijk 14 juli 2022 en 18 juli 2022 een rapport uitgebracht. De rechtbank komt op basis van de in die rapporten vervatte bevindingen en de daarin vervatte adviezen niet tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.
De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid geheel uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld, zoals verwoord in het schriftelijk requisitoir, dat het jeugdstrafrecht toegepast dient te worden. De officieren van justitie hebben gevorderd aan de verdachte op te leggen een jeugddetentie voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, en een onvoorwaardelijke maatregel van plaatsing in
een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel).
Gelet op de ernst van het feit zijn zij van mening dat jeugddetentie voor de maximale wettelijke duur passend is. Door de toepassing van het jeugdstrafrecht is in voldoende mate rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de verminderde toerekeningsvatbaarheid. Om een veilige terugkeer in de samenleving te kunnen waarborgen is daarnaast oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel noodzakelijk. De geschetste behandeling zal een periode van twee jaar overstijgen en de door de reclassering voorgestelde voorwaarden bij een voorwaardelijke PIJ-maatregel zijn onvoldoende concreet en zullen tekortschieten om de problematiek van de verdachte aan te pakken.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bij schriftelijk pleidooi aangevoerd dat het jeugdstrafrecht toegepast dient te worden en dat rekening gehouden moet worden met de verminderde toerekenings-vatbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn blanco strafblad. De raadsvrouw verzoekt de rechtbank het advies van de gedragsdeskundigen tot oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel te volgen. Het is van belang dat de verdachte zo spoedig mogelijk in De Catamaran kan worden geplaatst.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij haar oordeel gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
6.3.1.
Aard en ernst van het feit en relevante omstandigheden
Op 28 februari 2022 was het carnaval en – na twee corona jaren eindelijk weer – feest op het Lambertusplein in Horst. Een feest van gezellig samenzijn, verbroedering en plezier. Tot half acht die avond. Op dat moment, stak de verdachte met één messteek [slachtoffer] dood. [slachtoffer] , een 21-jarige jongeman die midden in het leven stond en gezellig op stap was met zijn vrienden en totaal niet bedacht was op wat hem die avond zou overkomen.
De ouders van [slachtoffer] omschrijven hem in hun slachtofferverklaring als spontaan en sociaal, een goede vriend, die dol was op muziek en iemand die altijd de verbinding zocht. Nooit hadden zij kunnen bedenken dat [slachtoffer] op deze manier om het leven zou komen. Zij moeten nu zonder hem verder, in een huis dat veel te stil is. De beschrijving ter terechtzitting hoe zij [slachtoffer] die avond aantroffen op het plein laat niemand onbewogen en het gevoel van gemis is bijna tastbaar. Zijn zus is haar broertje kwijt, haar maatje. Het besef dat hij nooit meer terugkomt is voor haar loodzwaar. Het gemis is immens groot, zo vertelt zij ter terechtzitting. Ook op vrienden en bekenden van [slachtoffer] , waaronder [naam 4] , die naast [slachtoffer] stond toen deze werd neergestoken, zal de impact groot zijn geweest. En dit geldt ook voor andere mensen, de hulpverleners, die op die avond op het Sint Lambertusplein waren.
Voor de nabestaanden van [slachtoffer] is niet te bevatten wat de verdachte heeft bewogen om een einde te maken aan het leven van hun zoon.
De verdachte heeft daarover wisselende verklaringen afgelegd. Aanvankelijk heeft hij getracht zijn verantwoordelijkheid te ontlopen en heeft hij zelfs een ander de schuld gegeven van zijn handelen. Uit onderzoek is duidelijk geworden dat de verdachte die middag met een mes en onder invloed van middelen [5] naar Horst is gegaan. Op het plein werd iets naar hem geroepen, waarna de verdachte in woede uitbarstte en – overtuigd dat het [slachtoffer] was die dit riep – met een mes op [slachtoffer] afrende. De verdachte liet zich niet tegenhouden door zijn vrienden en [slachtoffer] had geen schijn van kans. Met één messteek stak de verdachte [slachtoffer] neer. Zonder zich om [slachtoffer] te bekommeren, rende de verdachte vervolgens weg en liet [slachtoffer] hevig verwond en bloedend achter. Achteraf is gebleken dat het niet [slachtoffer] is geweest die iets heeft geroepen. De rechtbank wil er echter geen enkel misverstand over laten bestaan dat niemand anders dan de verdachte verantwoordelijk is voor de dood van [slachtoffer] .
Het neersteken van [slachtoffer] is aan te merken als volkomen zinloos geweld met onomkeerbare gevolgen, waardoor de nabestaanden en de mensen om [slachtoffer] heen onbeschrijfelijk leed is aangedaan.
De rechtbank wil hierbij ook benoemen dat zij bezorgd is over het messenbezit onder jongeren, het gemak waarmee een mes wordt meegenomen en gebruikt. Een mes kan een dodelijk wapen zijn, zoals helaas ook in deze zaak is gebleken.
6.3.2.
Persoon van de verdachte en de toerekeningsvatbaarheid
Uit het strafblad van de verdachte d.d. 26 april 2022 blijkt dat hij nooit eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Wel blijkt uit het dossier dat er over de periode januari en februari 2022 bij de politie acht incidenten zijn gemeld, waarbij de naam van de verdachte werd genoemd. Het betrof meldingen over onder andere overlast, huiselijk geweld, vernieling en bedreiging.
Psychiater [naam 7] heeft op 18 juli 2022 een rapportage uitgebracht over de geestvermogens van de verdachte. Uit deze rapportage blijkt onder meer het volgende:
Er is sprake van langdurig bestaande en complexe psychopathologie, die elkaar onderling beïnvloedt en versterkt. Ten tijde van het ten laste gelegde was er onverminderd sprake van een psychische stoornis, namelijk ADHD met autistische trekken en een periodiek explosieve stoornis bij een beneden gemiddelde intelligentie en kwetsbare, onrijpe persoonlijkheid. Hierdoor beschikt betrokkene over beperkte probleemoplossende en plannende vermogens, een weinig gedifferentieerde gewetensfunctie en schiet zijn impulscontrole tekort. Hij handelt impulsief en lijkt nauwelijks in staat de mogelijke uitwerkingen van zijn gedrag(keuzes) te overzien. Betrokkene leek het gevaar dat gepaard gaat voor hemzelf en anderen door het dragen van een groot mes tijdens een carnavalsfeest, waarbij hij al gekend is met woede-uitbarstingen en tevens onder invloed van psychoactieve stoffen verkeerde, niet als zodanig te kunnen inschatten door een onrijpe gewetensfunctie.
[…]
Alles overwegende heeft de psychische stoornis doorwerking gehad in het tenlastegelegde. Betrokkene was hierdoor verminderd in staat zijn emoties, gedachten en gedrag te sturen. Er is geen sprake van een scenario van niet toerekenen. Er was immers geen sprake van een algehele verwardheids-toestand, waardoor betrokkene in het geheel geen sturing meer had over zijn emoties en handelen. Bovendien kan betrokkene verantwoordelijk worden gehouden voor de inname van psychotrope middelen, zoals alcohol, cannabis en via de zwarte markt verkregen benzodiazepines. Onderzoekers adviseren derhalve om het ten laste gelegde, mocht dit als bewezen worden geacht, in verminderde mate toe te rekenen.
[…]
De kans op herhaling van gewelddadig gedrag wordt als matig ingeschat.
[…]
Betrokkene was ten tijde van het ten laste gelegde 19 jaar oud. De mate van sociaal-emotioneel en adaptief functioneren wordt enkele jaren onder zijn kalenderleeftijd (ten tijde van het uitbrengen van het rapport twintig jaar) geschat rond de vijftien-zestien jaar. Betrokkene dient met name behandeld te worden voor zijn impuls- en agressie regulatie problematiek en problematisch middelengebruik. Gezien de persoonlijkheid nog verder zal moeten uitrijpen en het systeem hierin een belangrijke beschermende rol kan innemen, verdient een pedagogisch kader de eerste voorkeur. Op grond van de wegingslijst worden er geen contra-indicaties gezien voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Er wordt derhalve geadviseerd tot toepassing van het jeugdstrafrecht.
[…]
Geadviseerd wordt tot het opleggen van een PIJ-maatregel. Een stringent behandelkader binnen een klinische setting wordt noodzakelijk geacht. Een voorwaardelijke PIJ-maatregel, voor de maximale duur van twee jaar, wordt haalbaar geacht vanwege het matige recidiverisico, de - tevens reeds getoonde - bereidheid tot medewerking en behandeling en de gunstige invloed van de geboden structuur voor betrokkene in een klinische (gesloten) behandelsetting om de aanwezige gezonde kanten verder te ontwikkelen. […] Als alternatief kan […] gedacht worden aan het initieel opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, voor de maximale duur van zeven jaar.
Ter terechtzitting heeft de psychiater [naam 7] aanvullend onder meer het volgende naar voren gebracht:
De persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte heeft geleid tot een onrijpe persoonlijkheidsontwikkeling. Het stoere gedrag, het vertellen van grote verhalen en het tegen beter weten in ontkennen van het ten laste gelegde, kan ook geplaatst worden in het kader van deze onrijpe persoonlijkheidsontwikkeling. Door een dergelijke houding kan hij anderen beïnvloeden, dat is de bovenlaag, maar daaronder is hij zeer kwetsbaar en is hij zelf zeker ook beïnvloedbaar. Het risico op ernstig delictgedrag soortgelijk aan het indexdelict is in principe matig. Ten tijde van het opmaken van de rapportage waren de politiemutaties in het dossier over de maanden januari en februari 2022 niet bekend. Evenmin was de uitslag van het onderzoek naar de middelen bekend. Gelet op de politiemutaties is het risico op agressieve impulsdoorbraken op dit moment hoger in te schatten. Een strikt behandelkader zoals de PIJ-maatregel is noodzakelijk, een voorwaardelijke PIJ-maatregel wellicht haalbaar, een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel denkbaar.
Psycholoog [naam 6] heeft op 14 juli 2022 een rapportage uitgebracht over de geestvermogens van de verdachte. Uit deze rapportage blijkt onder meer het volgende:
Bij betrokkene is sprake van ADHD, kenmerken van een autismespectrumstoornis, een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling waarbij sprake is van een periodiek explosieve stoornis, een stoornis in het gebruik van cannabis en benzodiazepinen en laagbegaafde tot beneden gemiddelde cognitieve capaciteiten.
[…]
Betrokkene laat al van jongs af aan grote problemen zien met het reguleren van zijn woede (periodiek explosieve stoornis).
[…]Op de avond van het ten laste gelegde heeft betrokkene een combinatie van middelen gebruikt. Hij had zijn normale dosis Concerta (methylfenidaat) genomen, heeft alcohol gedronken, twee jointjes gerookt en een aantal tabletten diazepam en oxazepam genomen.
[…]Betrokkene heeft de opmerkingen van de vriend van het slachtoffer vijandig geïnterpreteerd en is ontvlamd in boosheid die hem overspoelde waarna hij de controle over zichzelf is verloren.[…]
Gezien de invloed van de vastgestelde stoornissen op betrokkene's denken, voelen en handelen ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde wordt geadviseerd hem het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
[…]
Het advies omtrent toepassing van het jeugdstrafrecht is tot stand gekomen met behulp van de wegingslijst adolescentenstrafrecht. Na weging van alle factoren en gezien de achterstand in de sociaal-emotionele ontwikkeling lijkt toepassing van het jeugdstrafrecht het meest passend.
[…]
Het risico op gewelddadig gedrag zonder inzet van interventies wordt als matig ingeschat.
[…]
Gezien de hardnekkige agressieregulatieproblematiek van betrokkene in combinatie met ADHD, autistische trekken en problematisch middelengebruik, de ernst van het ten laste gelegde feit en het matige recidiverisico wordt een behandeling van de problematiek geïndiceerd geacht. Gedacht wordt dan aan een klinische behandeling middels opname in De Catamaran, kliniek voor forensische jeugdpsychiatrie.[…]Als juridisch kader wordt een voorwaardelijke PIJ-maatregel het meest passend geacht. Betrokkene wordt niet als een primair antisociale jongen gezien, maar eerder als een kwetsbare jongen met voldoende behandelmogelijkheden.
Uit het reclasseringsadvies van 28 september 2022 blijkt onder meer het volgende:
De risicofactoren tezamen maken dat het risico op (gewelddadige) recidive gemiddeld tot hoog wordt ingeschat, indien betrokkene niet behandeld gaat worden voor zijn problematiek. Zorgwekkend is wel dat de incidenten de periode voor het tenlastegelegde toenamen, zowel in aantal als in ernst.
[…]
Om het risico op herhaling van delictgedrag te verlagen, is er een forensisch klinische behandeling noodzakelijk in een stringent kader, die in ieder geval gericht moet zijn op impuls- en agressieregulatieproblematiek, maar ook op het problema-tische middelengebruik.
[…]
Met name op het gebied van handelings-vaardigheden zien wij sterke indicaties voor het toepassen van het jeugdstrafrecht.[…]
Wij zien verder geen contra-indicaties voor het toepassen van het jeugdstrafrecht.
[…]
Er is bij betrokkene sprake van probleembesef en motivatie voor gedragsverandering en behandeling, wat maakt dat de reclassering mogelijkheden ziet voor forensisch klinische behandeling binnen een voorwaardelijke PIJ-maatregel.
Ter terechtzitting heeft deskundige [naam 8] , reclasseringswerker, nogmaals bevestigd dat de reclassering het recidiverisico als gemiddeld tot hoog inschat, mede vanwege de politiemutaties van januari en februari 2022.
De rechtbank stelt op basis van de rapporten van de gedragsdeskundigen vast dat het bewezenverklaarde in verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend. Met de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat de vastgestelde stoornissen van invloed zijn geweest op het handelen van de verdachte. De verdachte is echter wel verantwoordelijk voor de die dag door hem zelf gemaakte keuzes, zeker ten aanzien van het meenemen van een mes en het innemen van niet aan hem voorgeschreven medicatie in combinatie met zijn eigen medicatie en andere middelen.
6.3.3
Het toe te passen sanctiestelsel
De deskundigen adviseren allen tot toepassing van het jeugdstrafrecht. De rechtbank is zich ervan bewust -door hetgeen namens hen hierover ter zitting naar voren is gebracht- dat dit advies voor de nabestaanden van [slachtoffer] , pijnlijk en onbegrijpelijk is.
De wetgever heeft in artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht (Sr) bepaald dat de rechter – ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren maar nog niet die van 23 jaren heeft bereikt – het jeugdstrafrecht kan toepassen, indien daartoe in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan aanleiding wordt gezien.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte het bewezenverklaarde feit heeft gepleegd toen hij de leeftijd van 19 jaar had bereikt. In tegenstelling tot artikel 77b Sr, waarbij de wetgever de ernst van het feit expliciet heeft gekoppeld aan het toe kunnen passen van het volwassenen-strafrecht bij een jeugdige van 16 of 17 jaar, heeft de wetgever er bij artikel 77c Sr uitdrukkelijk voor gekozen om de ernst van het feit niet te laten meewegen bij de beantwoording van de vraag of het jeugdstrafrecht van toepassing is. De rechtbank kan en mag de ernst van het feit dus niet meewegen, hoe onverteerbaar dit ook kan zijn voor de nabestaanden.
De rechtbank zal op dit punt de adviezen van de deskundigen overnemen en zal op grond van artikel 77c Sr het jeugdstrafrecht toepassen. De deskundigen hebben na een zorgvuldig persoonlijkheidsonderzoek, uitvoerig en nauwkeurig uiteengezet dat zij de voorkeur geven aan een pedagogisch kader. Dit gelet op de onrijpe persoonlijkheidsontwikkeling bij de verdachte, waardoor hij functioneert op het niveau van een 15- tot 16-jarige, alsmede gelet op de problematiek van de verdachte die heeft doorgewerkt in het begaan van het strafbare feit. Daarbij geven zij aan dat er geen contra-indicaties bestaan voor de toepassing van het jeugdstrafrecht. De persoonlijkheid van de verdachte geeft in dit geval dus aanleiding tot deze toepassing.
6.3.4.
De straf: jeugddetentie
De ernst van het feit weegt wel mee bij de beoordeling of en welke straf aan de verdachte opgelegd dient te worden. Op basis daarvan is een jeugddetentie de enige passende straf. Overeenkomstig artikel 77i, eerste lid, onder b, Sr kan de verdachte tot maximaal
24 maanden jeugddetentie worden veroordeeld. De rechtbank is van oordeel dat uit een oogpunt van vergelding slechts de maximaal aan de verdachte op te leggen jeugddetentie recht doet aan de ernst van het feit. Met de officieren van justitie is de rechtbank eveneens van oordeel dat door de toepassing van het jeugdstrafrecht in voldoende mate rekening is gehouden met de persoon van de verdachte en de daarmee samenhangende verminderde toerekeningsvatbaarheid.
6.3.5.
De maatregel: plaatsing in een inrichting voor jeugdigen
De rechtbank is met alle deskundigen van oordeel dat het noodzakelijk is dat de verdachte een intensieve en langdurige behandeling krijgt, die niet binnen een lichter kader dan een PIJ-maatregel kan plaatsvinden. De PIJ-maatregel is een uiterst middel dat met terughoudendheid moet worden ingezet, zeker als een verdachte – zoals hier – geen strafblad heeft en nog niet eerder een andere, minder ingrijpende vorm van verplichte behandeling heeft gehad. Daar staat tegenover dat het feit dat de verdachte gepleegd heeft zeer ernstig is en dat het gevaar voor herhaling zonder behandeling aanwezig is, terwijl de problematiek van de verdachte meervoudig en complex is. Om er zeker van te zijn dat de noodzakelijke behandeling van de grond komt en gevolgd wordt, ook als de verdachte daar op enig moment niet meer voor is gemotiveerd of zich niet aan de afspraken houdt, is de PIJ-maatregel passend en noodzakelijk.
De vraag waar de rechtbank zich vervolgens voor gesteld ziet, is of de PIJ-maatregel onvoorwaardelijk opgelegd moet worden of dat zij daaraan voorwaarden zal verbinden.
In afwijking van de adviezen van de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met het opleggen van de PIJ-maatregel in voorwaardelijke vorm, omdat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen op die manier onvoldoende gewaarborgd is. De psychiater heeft ter terechtzitting verklaard dat het risico op agressieve impulsdoorbraken als hoger ingeschat kan worden dan ten tijde van het onderzoek werd gedacht, hetgeen ook door de reclassering onderschreven wordt. Dit maakt dat het recidiverisico naar het oordeel van de rechtbank thans gemiddeld tot hoog is indien de verdachte geen behandeling zou volgen. De behandeling van de verdachte zal gezien zijn langdurig bestaande en complexe persoonlijkheidsproblematiek naar inschatting van de rechtbank langer duren dan de twee jaar die bij een voorwaardelijke PIJ-maatregel gelden indien de verdachte zich aan alle voorwaarden houdt. Daarbij heeft de rechtbank, gelet op deze persoonlijkheidsproblematiek en overige informatie uit het dossier (o.a. de informatie van de mentor van de Gilde Opleidingen en de hulpverlenings-geschiedenis), ook twijfels over de intrinsieke motivatie van de verdachte om zich aan de voorwaarden te houden en over zijn capaciteiten om deze voorwaarden ook daadwerkelijk voor langere tijd na te kunnen komen en mee te werken aan de noodzakelijk geachte behandeling. Het enkele feit dat de verdachte thans stelt dat hij openstaat voor behandeling, acht de rechtbank – mede gelet op de omstandigheden waarin de verdachte op dit moment verkeert – onvoldoende overtuigend. Dit maakt dat de door de deskundigen genoemde beschermende factoren naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende zullen bijdragen om de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen in voldoende mate te kunnen garanderen en het recidiverisico te verminderen. De rechtbank zal dan ook aan de verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel opleggen.
De rechtbank merkt daarbij nog op dat, naast het recidivegevaar, ook aan de overige wettelijke vereisten voor oplegging van een PIJ-maatregel is voldaan. Het gaat om een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en behandeling en begeleiding van de verdachte is noodzakelijk voor zijn zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling.
De rechtbank stelt vast dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en dat bij de verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. De PIJ-maatregel dient aansluitend aan de jeugddetentie aan te vangen. De maatregel geldt voor in ieder geval de tijd van drie jaar. Na twee jaar eindigt de maatregel voorwaardelijk, tenzij de maatregel wordt verlengd. Verlenging van de PIJ-maatregel is in dit geval mogelijk voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Alles afwegende veroordeelt de rechtbank de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, en legt zij op de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
De benadeelde partij
[naam 2]vordert een schadevergoeding van € 75.176,32 ter zake van de dood van zijn zoon, bestaande uit:
kosten uitvaart € 6.592,96
kosten behandeling € 320,00
reiskosten € 229,53
inkomensverlies € 8.033,83
toekomstige schade € 20.000,00 (primair) en € 7.115,24 (subsidiair) [6]
schokschade € 20.000,00
affectieschade € 20.000,00
onder vermeerdering van de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedings-maatregel.
De benadeelde partij
[naam 3]vordert een schadevergoeding van € 45.679,00 ter zake van de dood van haar zoon, bestaande uit:
kosten urn € 359,00
kosten behandeling € 320,00
toekomstige schade € 5.000,00
schokschade € 20.000,00
affectieschade € 20.000,00
onder vermeerdering van de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedings-maatregel.
De benadeelde partij
[naam 4]vordert een schadevergoeding van € 25.060,42 ter zake van de dood van zijn vriend, bestaande uit:
reiskosten € 60,42
toekomstige schade € 5.000,00
schokschade € 20.000,00
onder vermeerdering van de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedings-maatregel.
Namens de benadeelde partijen heeft mr. F.W. Oehlen - onder meer - aangegeven dat er bij de benadeelde partijen toekomstige schade bestaat die voor vergoeding in aanmerking komt. De benadeelden zijn allen doorverwezen voor behandeling in de geestelijke gezondheidszorg waardoor zij kosten voor behandeling moeten voldoen en reiskosten zullen maken. Daarnaast is de benadeelde partij [naam 2] voorlopig nog niet in staat zijn om zijn gebruikelijke overuren te maken. Met betrekking tot de schokschade is aangevoerd dat er bij het aannemen van deze schade sprake dient te zijn van een psychiatrisch erkend ziektebeeld, maar dat er ook geestelijk letsel kan worden vastgesteld als de nadelige gevolgen voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon zonder meer kan worden aangenomen. Gelet op de relatief korte tijd tussen het strafbare feit en de behandeling ter terechtzitting, in combinatie met de wachtlijsten in de zorg, is nog geen ziektebeeld vastgesteld maar in deze zaak is overduidelijk dat benadeelde partijen zijn aangetast in hun persoon, wat ook blijkt uit wat de rouwdeskundige hierover schrijft.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat de rechtbank alle vorderingen integraal zal toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedings-maatregel. De gijzeling dient daarbij te worden vastgesteld op 0 dagen, gelet op de toepassing van het jeugdstrafrecht.
Ten aanzien van de schokschade hebben de officieren van justitie aangegeven dat er voldaan wordt aan de criteria voor toewijzing hiervan. Ondanks dat er geen rapportage van een bevoegde en bekwame deskundige voorhanden is op basis waarvan een psychiatrisch erkend ziektebeeld is vastgesteld, is gelet op de aangehaalde voorbeelden in de rechtspraak genoegzaam onderbouwd dat er sprake is van geestelijk letsel.
Ten aanzien van de toekomstige schade hebben de officieren van justitie zich op het standpunt gesteld dat, gelet op het korte tijdsbestek tussen het feit en de behandeling ter terechtzitting een toewijzing van deze post in de rede ligt. Evident is dat de benadeelde partijen nog langere tijd de gevolgen gaan ondervinden van het overlijden van hun zoon en vriend en dat behandeling vanuit de geestelijke gezondheidszorg noodzakelijk is. Dat er nog schadeposten gaan volgen staat vast en de opgevoerde bedragen zijn voldoende onderbouwd. Het te verwachten inkomensverlies van de benadeelde partij [naam 2] dient om die reden ook toegewezen te worden.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangegeven dat de behandeling van de vorderingen benadeelde partij tezamen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en dat deze reeds daarom (deels) niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
Daarnaast heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat benadeelde partijen ten aanzien van de vorderingen tot vergoeding van schokschade primair niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, nu deze te complex zijn en een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Een psychiatrisch erkend ziektebeeld is immers niet vastgesteld, noch onderbouwd door een bekwame deskundige. Subsidiair wordt bij toewijzing verzocht de bedragen te matigen naar billijkheid. Met betrekking tot de vordering van benadeelde partij [naam 4] heeft de verdediging zich daarnaast op het standpunt gesteld dat de vordering in eerste instantie afgewezen dient te worden, nu de benadeelde partij niet beschouwd kan worden als een naaste van het slachtoffer.
Tevens dienen de benadeelde partijen ten aanzien van de vorderingen tot vergoeding van toekomstige schade niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu deze onvoldoende zijn onderbouwd en niet eenvoudig van aard zijn.
Verder is de vordering ten aanzien van het geleden inkomensverlies door de benadeelde partij [naam 2] onvoldoende onderbouwd en niet eenvoudig van aard zodat deze vordering afgewezen dient te worden, dan wel dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Ten aanzien van de overige posten heeft de verdediging aangegeven zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank en dat een eventuele gijzeling op 0 dagen vastgesteld dient te worden.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
7.4.1.
Vordering benadeelde partij [naam 2]
De posten onder a) tot en met c) en g) zijn niet betwist, voldoende onderbouwd en de gevorderde bedragen onder a) tot en met c) komen de rechtbank niet onredelijk voor. Het bedrag onder g) is het standaardbedrag dat op grond van het Besluit vergoeding affectieschade aan een naaste (in dit geval de vader van het overleden slachtoffer) als bedoeld in artikel 6:108 BW, vierde lid, sub c, toekomt. De gevorderde bedragen zullen dan ook worden toegewezen, zijnde in totaal
€ 27.142,49.
Inkomensverlies (post d)
De rechtbank is van oordeel dat deze schadepost voor de periode van zeven maanden voldoende onderbouwd is en zij acht het zeer aannemelijk dat de benadeelde partij door het verlies van zijn zoon de afgelopen zeven maanden niet in staat is geweest om overwerk te verrichten. Anders dan de verdediging heeft betoogd, acht de rechtbank voor die maanden niet vereist dat een arbeidsdeskundige rapportage wordt opgesteld of een arbo-arts wordt bezocht. Het gemiddelde verlies aan inkomen over de betreffende zeven maanden is op basis van een representatieve periode van veertien maanden en door het overleggen van de salarisstroken deugdelijk onderbouwd. De rechtbank zal het gevorderde bedrag van
€ 8.033,83dan ook toewijzen.
Toekomstige schade (post e)
De rechtbank acht voor de primaire vordering van in totaal € 20.000,00 een nadere onderbouwing en bewijslevering noodzakelijk, nu op dit moment onvoldoende blijkt welk soort behandeling door de geestelijke gezondheidszorg noodzakelijk is en voor welke duur. Onduidelijk is hoe lang de benadeelde partij niet in staat zal zijn tot het verrichten van overuren en in welke mate dit mogelijk weer zal kunnen worden opgebouwd. Hierdoor is er ook geen genoegzaam onderbouwde indicatie voor de hoeveelheid overuren die benadeelde partij nog zal gaan missen als gevolg van het feit.
De rechtbank acht de subsidiaire vordering voor wat betreft de minimale kosten voor toekomstige behandeling ad
€ 229,10wel voor toewijzing vatbaar. Deze kosten zijn voldoende onderbouwd en komen de rechtbank niet onredelijk voor. Voor de subsidiaire vordering met betrekking tot het minimaal toekomstig inkomensverlies ad € 6.886,14 acht de rechtbank een nadere onderbouwing noodzakelijk om dezelfde reden als hiervoor onder de
primaire vordering overwogen.
De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van deze post voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schokschade (post f)
De benadeelde partij vordert immateriële schade als gevolg van geestelijk letsel veroorzaakt door het overlijden van zijn zoon ten gevolge van het door de verdachte gepleegde strafbare feit. De benadeelde partij stelt daartoe dat er sprake is van zogenoemde schokschade door de confrontatie met zijn dodelijk gewonde zoon.
Vergoeding van schokschade is op grond van de jurisprudentie van de Hoge Raad (zie onder meer het arrest van 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958) slechts mogelijk als aan strikte voorwaarden is voldaan. Er moet sprake zijn van geestelijk letsel, in de zin van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, dat is ontstaan door het waarnemen van de gebeurtenis waardoor het slachtoffer overlijdt of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan. Overeenkomstig de jurisprudentie van de Hoge Raad kan de rechter op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige tot het oordeel komen dat sprake is van geestelijk letsel en de vordering toewijzen, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld.
De inhoudelijke behandeling van deze zaak heeft zeven maanden na het feit plaatsgevonden. De wachtlijsten in de geestelijke gezondheidszorg zijn lang, waardoor een psychiatrisch erkend ziektebeeld thans (nog) niet vastgesteld is kunnen worden. Namens de benadeelde partij is ter onderbouwing van het geestelijk letsel een brief van een rouwdeskundige overgelegd waarin psychische en lichamelijk klachten van de benadeelde partij worden beschreven. Uit de overlegde stukken blijkt niet dat deze rouwdeskundige voldoet aan het vereiste ter zake bevoegd en bekwaam te zijn. Dat (de confrontatie met) het overlijden van het slachtoffer voor de benadeelde partij gevolgen heeft voor zijn psychisch welbevinden kan worden aangenomen. De rechtbank kan echter op dit moment niet vaststellen dat er op basis van informatie van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige sprake is van geestelijk letsel, veroorzaakt door het waarnemen van de gebeurtenis waardoor het slachtoffer is overleden of de directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan en kan evenmin vaststellen hoe deze eventuele schokschade zich zou verhouden tot de toegewezen affectieschade (welke schade het gevolg is van de schok en hoe hoog deze schade zou moeten zijn). De rechtbank acht dit op basis van de huidige onderbouwing onvoldoende inzichtelijk gemaakt.
Nadere bewijsvoering in dezen zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Om die reden zal de rechtbank de benadeelde partij ten aanzien van deze post niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank stelt de totale toewijsbare schade derhalve vast op
€ 35.405,42.
7.4.2.
Vordering benadeelde partij [naam 3]
De posten onder a), b) en e) zijn niet betwist, voldoende onderbouwd en de gevorderde bedragen onder a) en b) komen de rechtbank niet onredelijk voor. Het bedrag onder e) is het standaardbedrag dat op grond van het Besluit vergoeding affectieschade aan een naaste (in dit geval de moeder van het overleden slachtoffer) als bedoeld in artikel 6:108 BW, vierde lid, sub c, toekomt. De gevorderde bedragen zullen dan ook worden toegewezen, zijnde in totaal
€ 20.679,00.
Toekomstige schade (post c)
De rechtbank acht een nadere onderbouwing noodzakelijk. De benadeelde partij is weliswaar aangemeld bij een psychologiepraktijk, maar er staat op dit moment onvoldoende vast welk soort behandeling noodzakelijk is, voor welke duur en welke kosten dat met zich zal brengen. Er zijn teveel onzekere factoren waardoor niet kan worden ingeschat welke toekomstige schade de benadeelde partij minimaal nog zal lijden.
De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van deze post niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schokschade (post d)
De benadeelde partij vordert immateriële schade als gevolg van geestelijk letsel veroorzaakt door het overlijden van haar zoon ten gevolge van het door de verdachte gepleegde strafbare feit. De benadeelde partij stelt daartoe dat er sprake is van zogenoemde schokschade door de aanblik van de reanimatie van en uiteindelijk de confrontatie met haar dodelijk gewonde zoon.
De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van deze post niet-ontvankelijk verklaren onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is opgenomen bij de benadeelde partij [naam 2] onder post f. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank stelt de totale toewijsbare schade derhalve vast op
€ 20.679,00.
7.4.3.
Vordering benadeelde partij [naam 4]
De post onder a) is niet betwist, voldoende onderbouwd en het bedrag komt de rechtbank niet onredelijk voor. Het gevorderd bedrag zal dan ook worden toegewezen, zijnde
€ 60,42.
Toekomstige schade (post b)
De rechtbank acht een nadere onderbouwing noodzakelijk, nu op dit moment onvoldoende blijkt welk soort behandeling door de geestelijke gezondheidszorg noodzakelijk is, voor welke duur en welke kosten dat met zich zal brengen. Er zijn teveel onzekere factoren waardoor niet kan worden ingeschat welke toekomstige schade de benadeelde partij minimaal nog zal lijden.
De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van deze post niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schokschade (post c)
De benadeelde partij vordert immateriële schade als gevolg van geestelijk letsel veroorzaakt door het overlijden van zijn vriend ten gevolge van het door de verdachte gepleegde strafbare feit. De benadeelde partij was bij het steekincident aanwezig en heeft eerste hulp geboden aan het slachtoffer. De benadeelde partij stelt daartoe dat er sprake is van zogenoemde schokschade.
Voor wat betreft het juridisch kader verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor is overwogen bij de benadeelde partij [naam 2] .
De inhoudelijke behandeling van deze zaak heeft zeven maanden na het feit plaatsgevonden. De wachtlijsten in de geestelijke gezondheidszorg zijn lang, waardoor een psychiatrisch erkend ziektebeeld thans (nog) niet vastgesteld is kunnen worden. Namens de benadeelde partij is ter onderbouwing van het geestelijk letsel een brief van een rouwdeskundige overgelegd waarin psychische klachten van de benadeelde partij worden beschreven. Uit de overlegde stukken blijkt niet dat deze rouwdeskundige voldoet aan het vereiste ter zake bevoegd en bekwaam te zijn. Dat (de confrontatie met) het overlijden van het slachtoffer voor de benadeelde partij gevolgen heeft voor zijn psychisch welbevinden kan worden aangenomen. De rechtbank kan echter op dit moment niet vaststellen dat er op basis van informatie van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige sprake is van geestelijk letsel, veroorzaakt door het waarnemen van de gebeurtenis waardoor het slachtoffer is overleden of de directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan. Nadere bewijsvoering in dezen zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Om die reden zal de rechtbank de benadeelde partij ten aanzien van deze post niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank stelt de totale toewijsbare schade derhalve vast op
€ 60,42.
Wettelijke rente
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag telkens vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 28 februari 2022.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal, om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.
De rechtbank bepaalt daarbij dat, bij gebreke van betaling en verhaal, geen gijzeling wordt toegepast. Daarvoor verwijst de rechtbank naar de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals hiervoor onder 6. reeds zijn weergegeven. Gelet op die omstandigheden ziet de rechtbank geen daadwerkelijk dwangmiddel in gijzeling en acht zij toepassing daarvan bovendien niet wenselijk.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 77c, 77g, 77i, 77s en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
Maatregel
- legt aan de verdachte op de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
- wijst de vordering van de benadeelde partij
[naam 2]gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen
€ 35.405,42(bestaande uit € 15.405,42 aan materiële schade en
€ 20.000,00 aan affectieschade), te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 28 februari 2022 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij dit gedeelte van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, [naam 2] , van € 35.405,42, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 28 februari 2022 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal geen gijzeling dient te worden toegepast;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
  • wijst de vordering van de benadeelde partij
  • bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij dit gedeelte van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, [naam 3] , van € 20.679,00, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 28 februari 2022 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal geen gijzeling dient te worden toegepast;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
  • wijst de vordering van de benadeelde partij
  • bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij dit gedeelte van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, [naam 4] , van € 60,42, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 28 februari 2022 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal geen gijzeling dient te worden toegepast;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.A.M.C. van de Winkel, voorzitter,
mr. M.J.H. van den Hombergh en mr. L. Bastiaans, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. N. Geene, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 25 oktober 2022.
Buiten staat
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 28 februari 2022 te Horst, gemeente Horst aan de
Maas [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door eenmaal
met een mes, althans een scherppuntig voorwerp, in de buik van die
[slachtoffer] te steken;
(art 287 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie, districtsrecherche Noord- en Midden-Limburg, onderzoeksnummer/naam: LB1R022024/OLIVENZA, proces-verbaalnummer LB1R022024-76, gesloten d.d. 13 juli 2022, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 619.
2.Het onderzoeksverslag beschrijving camerabeelden d.d. 3 maart 2022, pagina’s 315 tot en met 354.
3.Het geschrift, inhoudende het schouwverslag van [naam 9] , forensisch arts, pagina’s 486 en 487.
4.Het geschrift, inhoudende het forensisch pathologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke aard van overlijden, door het NFI d.d. 17 maart 2022, pagina’s 520 tot en met 537.
5.Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 10 maart 2022, pagina’s 570 en 571.
6.bestaande uit minimale toekomstige kosten behandeling: € 229,10 en minimaal toekomstig inkomensverlies: