6.3.1.Aard en ernst van het feit en relevante omstandigheden
Op 28 februari 2022 was het carnaval en – na twee corona jaren eindelijk weer – feest op het Lambertusplein in Horst. Een feest van gezellig samenzijn, verbroedering en plezier. Tot half acht die avond. Op dat moment, stak de verdachte met één messteek [slachtoffer] dood. [slachtoffer] , een 21-jarige jongeman die midden in het leven stond en gezellig op stap was met zijn vrienden en totaal niet bedacht was op wat hem die avond zou overkomen.
De ouders van [slachtoffer] omschrijven hem in hun slachtofferverklaring als spontaan en sociaal, een goede vriend, die dol was op muziek en iemand die altijd de verbinding zocht. Nooit hadden zij kunnen bedenken dat [slachtoffer] op deze manier om het leven zou komen. Zij moeten nu zonder hem verder, in een huis dat veel te stil is. De beschrijving ter terechtzitting hoe zij [slachtoffer] die avond aantroffen op het plein laat niemand onbewogen en het gevoel van gemis is bijna tastbaar. Zijn zus is haar broertje kwijt, haar maatje. Het besef dat hij nooit meer terugkomt is voor haar loodzwaar. Het gemis is immens groot, zo vertelt zij ter terechtzitting. Ook op vrienden en bekenden van [slachtoffer] , waaronder [naam 4] , die naast [slachtoffer] stond toen deze werd neergestoken, zal de impact groot zijn geweest. En dit geldt ook voor andere mensen, de hulpverleners, die op die avond op het Sint Lambertusplein waren.
Voor de nabestaanden van [slachtoffer] is niet te bevatten wat de verdachte heeft bewogen om een einde te maken aan het leven van hun zoon.
De verdachte heeft daarover wisselende verklaringen afgelegd. Aanvankelijk heeft hij getracht zijn verantwoordelijkheid te ontlopen en heeft hij zelfs een ander de schuld gegeven van zijn handelen. Uit onderzoek is duidelijk geworden dat de verdachte die middag met een mes en onder invloed van middelennaar Horst is gegaan. Op het plein werd iets naar hem geroepen, waarna de verdachte in woede uitbarstte en – overtuigd dat het [slachtoffer] was die dit riep – met een mes op [slachtoffer] afrende. De verdachte liet zich niet tegenhouden door zijn vrienden en [slachtoffer] had geen schijn van kans. Met één messteek stak de verdachte [slachtoffer] neer. Zonder zich om [slachtoffer] te bekommeren, rende de verdachte vervolgens weg en liet [slachtoffer] hevig verwond en bloedend achter. Achteraf is gebleken dat het niet [slachtoffer] is geweest die iets heeft geroepen. De rechtbank wil er echter geen enkel misverstand over laten bestaan dat niemand anders dan de verdachte verantwoordelijk is voor de dood van [slachtoffer] .
Het neersteken van [slachtoffer] is aan te merken als volkomen zinloos geweld met onomkeerbare gevolgen, waardoor de nabestaanden en de mensen om [slachtoffer] heen onbeschrijfelijk leed is aangedaan.
De rechtbank wil hierbij ook benoemen dat zij bezorgd is over het messenbezit onder jongeren, het gemak waarmee een mes wordt meegenomen en gebruikt. Een mes kan een dodelijk wapen zijn, zoals helaas ook in deze zaak is gebleken.
6.3.2.Persoon van de verdachte en de toerekeningsvatbaarheid
Uit het strafblad van de verdachte d.d. 26 april 2022 blijkt dat hij nooit eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Wel blijkt uit het dossier dat er over de periode januari en februari 2022 bij de politie acht incidenten zijn gemeld, waarbij de naam van de verdachte werd genoemd. Het betrof meldingen over onder andere overlast, huiselijk geweld, vernieling en bedreiging.
Psychiater [naam 7] heeft op 18 juli 2022 een rapportage uitgebracht over de geestvermogens van de verdachte. Uit deze rapportage blijkt onder meer het volgende:
Er is sprake van langdurig bestaande en complexe psychopathologie, die elkaar onderling beïnvloedt en versterkt. Ten tijde van het ten laste gelegde was er onverminderd sprake van een psychische stoornis, namelijk ADHD met autistische trekken en een periodiek explosieve stoornis bij een beneden gemiddelde intelligentie en kwetsbare, onrijpe persoonlijkheid. Hierdoor beschikt betrokkene over beperkte probleemoplossende en plannende vermogens, een weinig gedifferentieerde gewetensfunctie en schiet zijn impulscontrole tekort. Hij handelt impulsief en lijkt nauwelijks in staat de mogelijke uitwerkingen van zijn gedrag(keuzes) te overzien. Betrokkene leek het gevaar dat gepaard gaat voor hemzelf en anderen door het dragen van een groot mes tijdens een carnavalsfeest, waarbij hij al gekend is met woede-uitbarstingen en tevens onder invloed van psychoactieve stoffen verkeerde, niet als zodanig te kunnen inschatten door een onrijpe gewetensfunctie.
[…]
Alles overwegende heeft de psychische stoornis doorwerking gehad in het tenlastegelegde. Betrokkene was hierdoor verminderd in staat zijn emoties, gedachten en gedrag te sturen. Er is geen sprake van een scenario van niet toerekenen. Er was immers geen sprake van een algehele verwardheids-toestand, waardoor betrokkene in het geheel geen sturing meer had over zijn emoties en handelen. Bovendien kan betrokkene verantwoordelijk worden gehouden voor de inname van psychotrope middelen, zoals alcohol, cannabis en via de zwarte markt verkregen benzodiazepines. Onderzoekers adviseren derhalve om het ten laste gelegde, mocht dit als bewezen worden geacht, in verminderde mate toe te rekenen.
[…]
De kans op herhaling van gewelddadig gedrag wordt als matig ingeschat.
[…]
Betrokkene was ten tijde van het ten laste gelegde 19 jaar oud. De mate van sociaal-emotioneel en adaptief functioneren wordt enkele jaren onder zijn kalenderleeftijd (ten tijde van het uitbrengen van het rapport twintig jaar) geschat rond de vijftien-zestien jaar. Betrokkene dient met name behandeld te worden voor zijn impuls- en agressie regulatie problematiek en problematisch middelengebruik. Gezien de persoonlijkheid nog verder zal moeten uitrijpen en het systeem hierin een belangrijke beschermende rol kan innemen, verdient een pedagogisch kader de eerste voorkeur. Op grond van de wegingslijst worden er geen contra-indicaties gezien voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Er wordt derhalve geadviseerd tot toepassing van het jeugdstrafrecht.
[…]
Geadviseerd wordt tot het opleggen van een PIJ-maatregel. Een stringent behandelkader binnen een klinische setting wordt noodzakelijk geacht. Een voorwaardelijke PIJ-maatregel, voor de maximale duur van twee jaar, wordt haalbaar geacht vanwege het matige recidiverisico, de - tevens reeds getoonde - bereidheid tot medewerking en behandeling en de gunstige invloed van de geboden structuur voor betrokkene in een klinische (gesloten) behandelsetting om de aanwezige gezonde kanten verder te ontwikkelen. […] Als alternatief kan […] gedacht worden aan het initieel opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, voor de maximale duur van zeven jaar.
Ter terechtzitting heeft de psychiater [naam 7] aanvullend onder meer het volgende naar voren gebracht:
De persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte heeft geleid tot een onrijpe persoonlijkheidsontwikkeling. Het stoere gedrag, het vertellen van grote verhalen en het tegen beter weten in ontkennen van het ten laste gelegde, kan ook geplaatst worden in het kader van deze onrijpe persoonlijkheidsontwikkeling. Door een dergelijke houding kan hij anderen beïnvloeden, dat is de bovenlaag, maar daaronder is hij zeer kwetsbaar en is hij zelf zeker ook beïnvloedbaar. Het risico op ernstig delictgedrag soortgelijk aan het indexdelict is in principe matig. Ten tijde van het opmaken van de rapportage waren de politiemutaties in het dossier over de maanden januari en februari 2022 niet bekend. Evenmin was de uitslag van het onderzoek naar de middelen bekend. Gelet op de politiemutaties is het risico op agressieve impulsdoorbraken op dit moment hoger in te schatten. Een strikt behandelkader zoals de PIJ-maatregel is noodzakelijk, een voorwaardelijke PIJ-maatregel wellicht haalbaar, een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel denkbaar.
Psycholoog [naam 6] heeft op 14 juli 2022 een rapportage uitgebracht over de geestvermogens van de verdachte. Uit deze rapportage blijkt onder meer het volgende:
Bij betrokkene is sprake van ADHD, kenmerken van een autismespectrumstoornis, een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling waarbij sprake is van een periodiek explosieve stoornis, een stoornis in het gebruik van cannabis en benzodiazepinen en laagbegaafde tot beneden gemiddelde cognitieve capaciteiten.
[…]
Betrokkene laat al van jongs af aan grote problemen zien met het reguleren van zijn woede (periodiek explosieve stoornis).
[…]Op de avond van het ten laste gelegde heeft betrokkene een combinatie van middelen gebruikt. Hij had zijn normale dosis Concerta (methylfenidaat) genomen, heeft alcohol gedronken, twee jointjes gerookt en een aantal tabletten diazepam en oxazepam genomen.
[…]Betrokkene heeft de opmerkingen van de vriend van het slachtoffer vijandig geïnterpreteerd en is ontvlamd in boosheid die hem overspoelde waarna hij de controle over zichzelf is verloren.[…]
Gezien de invloed van de vastgestelde stoornissen op betrokkene's denken, voelen en handelen ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde wordt geadviseerd hem het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
[…]
Het advies omtrent toepassing van het jeugdstrafrecht is tot stand gekomen met behulp van de wegingslijst adolescentenstrafrecht. Na weging van alle factoren en gezien de achterstand in de sociaal-emotionele ontwikkeling lijkt toepassing van het jeugdstrafrecht het meest passend.
[…]
Het risico op gewelddadig gedrag zonder inzet van interventies wordt als matig ingeschat.
[…]
Gezien de hardnekkige agressieregulatieproblematiek van betrokkene in combinatie met ADHD, autistische trekken en problematisch middelengebruik, de ernst van het ten laste gelegde feit en het matige recidiverisico wordt een behandeling van de problematiek geïndiceerd geacht. Gedacht wordt dan aan een klinische behandeling middels opname in De Catamaran, kliniek voor forensische jeugdpsychiatrie.[…]Als juridisch kader wordt een voorwaardelijke PIJ-maatregel het meest passend geacht. Betrokkene wordt niet als een primair antisociale jongen gezien, maar eerder als een kwetsbare jongen met voldoende behandelmogelijkheden.
Uit het reclasseringsadvies van 28 september 2022 blijkt onder meer het volgende:
De risicofactoren tezamen maken dat het risico op (gewelddadige) recidive gemiddeld tot hoog wordt ingeschat, indien betrokkene niet behandeld gaat worden voor zijn problematiek. Zorgwekkend is wel dat de incidenten de periode voor het tenlastegelegde toenamen, zowel in aantal als in ernst.
[…]
Om het risico op herhaling van delictgedrag te verlagen, is er een forensisch klinische behandeling noodzakelijk in een stringent kader, die in ieder geval gericht moet zijn op impuls- en agressieregulatieproblematiek, maar ook op het problema-tische middelengebruik.
[…]
Met name op het gebied van handelings-vaardigheden zien wij sterke indicaties voor het toepassen van het jeugdstrafrecht.[…]
Wij zien verder geen contra-indicaties voor het toepassen van het jeugdstrafrecht.
[…]
Er is bij betrokkene sprake van probleembesef en motivatie voor gedragsverandering en behandeling, wat maakt dat de reclassering mogelijkheden ziet voor forensisch klinische behandeling binnen een voorwaardelijke PIJ-maatregel.
Ter terechtzitting heeft deskundige [naam 8] , reclasseringswerker, nogmaals bevestigd dat de reclassering het recidiverisico als gemiddeld tot hoog inschat, mede vanwege de politiemutaties van januari en februari 2022.
De rechtbank stelt op basis van de rapporten van de gedragsdeskundigen vast dat het bewezenverklaarde in verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend. Met de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat de vastgestelde stoornissen van invloed zijn geweest op het handelen van de verdachte. De verdachte is echter wel verantwoordelijk voor de die dag door hem zelf gemaakte keuzes, zeker ten aanzien van het meenemen van een mes en het innemen van niet aan hem voorgeschreven medicatie in combinatie met zijn eigen medicatie en andere middelen.
6.3.3Het toe te passen sanctiestelsel
De deskundigen adviseren allen tot toepassing van het jeugdstrafrecht. De rechtbank is zich ervan bewust -door hetgeen namens hen hierover ter zitting naar voren is gebracht- dat dit advies voor de nabestaanden van [slachtoffer] , pijnlijk en onbegrijpelijk is.
De wetgever heeft in artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht (Sr) bepaald dat de rechter – ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren maar nog niet die van 23 jaren heeft bereikt – het jeugdstrafrecht kan toepassen, indien daartoe in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan aanleiding wordt gezien.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte het bewezenverklaarde feit heeft gepleegd toen hij de leeftijd van 19 jaar had bereikt. In tegenstelling tot artikel 77b Sr, waarbij de wetgever de ernst van het feit expliciet heeft gekoppeld aan het toe kunnen passen van het volwassenen-strafrecht bij een jeugdige van 16 of 17 jaar, heeft de wetgever er bij artikel 77c Sr uitdrukkelijk voor gekozen om de ernst van het feit niet te laten meewegen bij de beantwoording van de vraag of het jeugdstrafrecht van toepassing is. De rechtbank kan en mag de ernst van het feit dus niet meewegen, hoe onverteerbaar dit ook kan zijn voor de nabestaanden.
De rechtbank zal op dit punt de adviezen van de deskundigen overnemen en zal op grond van artikel 77c Sr het jeugdstrafrecht toepassen. De deskundigen hebben na een zorgvuldig persoonlijkheidsonderzoek, uitvoerig en nauwkeurig uiteengezet dat zij de voorkeur geven aan een pedagogisch kader. Dit gelet op de onrijpe persoonlijkheidsontwikkeling bij de verdachte, waardoor hij functioneert op het niveau van een 15- tot 16-jarige, alsmede gelet op de problematiek van de verdachte die heeft doorgewerkt in het begaan van het strafbare feit. Daarbij geven zij aan dat er geen contra-indicaties bestaan voor de toepassing van het jeugdstrafrecht. De persoonlijkheid van de verdachte geeft in dit geval dus aanleiding tot deze toepassing.
6.3.5.De maatregel: plaatsing in een inrichting voor jeugdigen
De rechtbank is met alle deskundigen van oordeel dat het noodzakelijk is dat de verdachte een intensieve en langdurige behandeling krijgt, die niet binnen een lichter kader dan een PIJ-maatregel kan plaatsvinden. De PIJ-maatregel is een uiterst middel dat met terughoudendheid moet worden ingezet, zeker als een verdachte – zoals hier – geen strafblad heeft en nog niet eerder een andere, minder ingrijpende vorm van verplichte behandeling heeft gehad. Daar staat tegenover dat het feit dat de verdachte gepleegd heeft zeer ernstig is en dat het gevaar voor herhaling zonder behandeling aanwezig is, terwijl de problematiek van de verdachte meervoudig en complex is. Om er zeker van te zijn dat de noodzakelijke behandeling van de grond komt en gevolgd wordt, ook als de verdachte daar op enig moment niet meer voor is gemotiveerd of zich niet aan de afspraken houdt, is de PIJ-maatregel passend en noodzakelijk.
De vraag waar de rechtbank zich vervolgens voor gesteld ziet, is of de PIJ-maatregel onvoorwaardelijk opgelegd moet worden of dat zij daaraan voorwaarden zal verbinden.
In afwijking van de adviezen van de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met het opleggen van de PIJ-maatregel in voorwaardelijke vorm, omdat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen op die manier onvoldoende gewaarborgd is. De psychiater heeft ter terechtzitting verklaard dat het risico op agressieve impulsdoorbraken als hoger ingeschat kan worden dan ten tijde van het onderzoek werd gedacht, hetgeen ook door de reclassering onderschreven wordt. Dit maakt dat het recidiverisico naar het oordeel van de rechtbank thans gemiddeld tot hoog is indien de verdachte geen behandeling zou volgen. De behandeling van de verdachte zal gezien zijn langdurig bestaande en complexe persoonlijkheidsproblematiek naar inschatting van de rechtbank langer duren dan de twee jaar die bij een voorwaardelijke PIJ-maatregel gelden indien de verdachte zich aan alle voorwaarden houdt. Daarbij heeft de rechtbank, gelet op deze persoonlijkheidsproblematiek en overige informatie uit het dossier (o.a. de informatie van de mentor van de Gilde Opleidingen en de hulpverlenings-geschiedenis), ook twijfels over de intrinsieke motivatie van de verdachte om zich aan de voorwaarden te houden en over zijn capaciteiten om deze voorwaarden ook daadwerkelijk voor langere tijd na te kunnen komen en mee te werken aan de noodzakelijk geachte behandeling. Het enkele feit dat de verdachte thans stelt dat hij openstaat voor behandeling, acht de rechtbank – mede gelet op de omstandigheden waarin de verdachte op dit moment verkeert – onvoldoende overtuigend. Dit maakt dat de door de deskundigen genoemde beschermende factoren naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende zullen bijdragen om de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen in voldoende mate te kunnen garanderen en het recidiverisico te verminderen. De rechtbank zal dan ook aan de verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel opleggen.
De rechtbank merkt daarbij nog op dat, naast het recidivegevaar, ook aan de overige wettelijke vereisten voor oplegging van een PIJ-maatregel is voldaan. Het gaat om een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en behandeling en begeleiding van de verdachte is noodzakelijk voor zijn zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling.
De rechtbank stelt vast dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en dat bij de verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. De PIJ-maatregel dient aansluitend aan de jeugddetentie aan te vangen. De maatregel geldt voor in ieder geval de tijd van drie jaar. Na twee jaar eindigt de maatregel voorwaardelijk, tenzij de maatregel wordt verlengd. Verlenging van de PIJ-maatregel is in dit geval mogelijk voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Alles afwegende veroordeelt de rechtbank de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, en legt zij op de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.