ECLI:NL:RBLIM:2022:8709

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 november 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
ROE 21/1513
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep WIA-uitkering wegens gebrek aan procesbelang

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 7 november 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van het UWV met betrekking tot de WIA-uitkering van eiseres. Eiseres ontving een WGA-loonaanvullingsuitkering en was van mening dat haar arbeidsongeschiktheid niet was gewijzigd. Het UWV had echter in een eerder besluit van 22 april 2021 de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres vastgesteld op 43,88%, wat leidde tot een wijziging van haar uitkering. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, maar de rechtbank oordeelde dat zij geen procesbelang meer had, omdat de wijziging van haar uitkering nog niet was geëffectueerd en zij inmiddels weer volledig arbeidsongeschikt was verklaard per 11 november 2021. De rechtbank concludeerde dat het beroep niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat het UWV aan eiseres tegemoet was gekomen en er geen inhoudelijke beoordeling meer nodig was. De rechtbank heeft het UWV ook veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 759,-.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Inloopteam Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/1513

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.C. Dabekaussen),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen

(het UWV), verweerder
(gemachtigde: mr. R. Boonstra).

Procesverloop

Met het besluit van 6 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft het UWV aan eiseres medegedeeld dat haar mate van arbeidsongeschiktheid niet is gewijzigd. Haar arbeidsongeschiktheidspercentage blijft 80 tot 100%. Haar uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) verandert niet.
Met het besluit van 22 april 2021 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van de ex-werkgever van eiseres gegrond verklaard. De mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres is per 6 oktober 2020 bepaald op 43,88% en haar restverdiencapaciteit is vastgesteld op € 1.123,63 per maand. De hoogte van haar loonaanvullingsuitkering wijzigt nu niet. Als er niets aan haar situatie wijzigt, dan ontvangt zij deze uitkering tot en met 30 april 2023, 24 maanden na de datum van het bestreden besluit. Welke uitkering eiseres per 1 mei 2023 zal krijgen is dan afhankelijk van de vastgestelde restverdiencapaciteit en het inkomen dat eiseres op dat moment daadwerkelijk met arbeid verdient.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Met (stilzwijgende) toestemming van partijen is een zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Met ingang van 10 december 2012 heeft eiseres recht op een loongerelateerde uitkering in verband met Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) op grond van de Wet WIA, berekend naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 100%. Vanaf 10 juli 2013 ontvangt eiseres een WGA-loonaanvullinguitkering.
2. Het UWV heeft op verzoek van de ex-werkgever een herbeoordeling gedaan van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres.
3. Een arts van het UWV heeft eiseres onderzocht en aan de hand van alle beschikbare medische gegevens beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen van eiseres zijn. [1] Deze beperkingen heeft hij opgenomen in een functionele mogelijkhedenlijst (FML). Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige van het UWV gerapporteerd dat eiseres gezien haar beperkingen ongeschikt is voor haar maatgevende arbeid en dat er geen of onvoldoende functies konden worden geduid. Hij kan voor eiseres geen theoretische verdiencapaciteit vaststellen, zodat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres moet worden bepaald op 100%.
4. De ex-werkgever van eiseres heeft bezwaar gemaakt. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben opnieuw naar de zaak van eiseres gekeken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet aanleiding om de door de arts aangenomen beperkingen te wijzigen. In dat verband heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML van 16 april 2021 opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft gerapporteerd dat zij op basis van de FML van 16 april 2021 wel voldoende functies kan duiden. Op basis van deze functieduiding acht zij eiseres voor 43,88% arbeidsongeschikt. Hierop heeft het UWV het bestreden besluit genomen.

Wat vindt eiseres

5. Eiseres is het niet eens met het UWV. Zij stelt dat er geen verbetering in haar gezondheidstoestand is opgetreden. Er zijn ook geen medisch objectiveerbare gegevens voorhanden die tot de conclusie leiden dat zij meer arbeidsgeschikt is. Volgens eiseres is haar belastbaarheid juist verder afgenomen. Dit komt volgens haar door een aanvullende belasting in verband met een gewijzigde gezinssamenstelling en de gevolgen van de opgelegde COVID-maatregelen. Volgens eiseres hadden er meer beperkingen in de FML van 16 april 2021 moeten worden aangenomen.
6. Dat er geen verbetering in haar gezondheidstoestand is opgetreden, volgt volgens eiseres ook uit de beslissing van het UWV van 30 november 2021, die is genomen naar aanleiding van een verzoek van eiseres tot herbeoordeling van haar mate van arbeidsongeschiktheid. In deze beslissing is eiseres per 11 november 2021 opnieuw voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt geacht.

Wat vindt de rechtbank

7. De rechtbank heeft het UWV – kort samengevat – gevraagd om een toelichting op de door eiseres ingebrachte beslissing van 30 november 2021. Het UWV heeft daarop het standpunt ingenomen dat eiseres geen belang meer heeft bij deze procedure. Volgens het UWV is hierbij van belang het gevolg van het hebben van een verdienvermogen van minder dan 20% voor de soort en de hoogte van de WGA-uitkering na afloop van de loongerelateerde WGA-uitkering. Als een betrokkene tijdens het ontvangen van een loongerelateerde WGA-uitkering ten minste twee maanden een verdienvermogen heeft van minder dan 20%, dan geldt voor die betrokkene geen inkomenseis. Die eis gaat pas gelden 24 maanden nadat betrokken weer een verdienvermogen van meer dan 20% heeft. Volgens het UWV kan het procesbelang vervallen als op een later moment in de periode van 24 maanden tijdens het ontvangen van een WGA-loonaanvullingsuitkering de arbeidsongeschiktheid ten minste twee maanden meer dan 80% bedraagt. Deze situatie geldt in de zaak van eiseres ook, aldus het UWV.
8. In het bestreden besluit is aan eiseres medegedeeld dat de wijziging van haar loonaanvullingsuitkering pas na 24 maanden, per 1 mei 2023, zou worden geëffectueerd. Tot die tijd ontvangt eiseres nog ongewijzigd een loonaanvullingsuitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bovendien gaat voor eiseres eerst een inkomenseis gelden na 24 maanden, nadat zij weer een verdienvermogen heeft van meer dan 20%. Met de beslissing van 30 november 2021 is eiseres per 11 november 2021, dus binnen 24 maanden na de beoordelingsdatum in deze procedure, weer volledig arbeidsongeschikt bevonden, zodat de aangekondigde wijziging van haar WIA-uitkering per 1 mei 2023 dus niet zal worden geëffectueerd. Ook zal er voor haar geen inkomenseis gelden. Volgens het UWV is het door eiseres gewenste resultaat reeds verkregen en heeft zij geen verder processueel belang bij een inhoudelijke beoordeling van deze beroepszaak.
9. De rechtbank stelt vast dat de verlaging van de WIA-uitkering van eiseres, zoals bepaald in de bestreden beslissing, nog niet was geëffectueerd en dat eiseres per 11 november 2021 weer volledig arbeidsongeschikt is bevonden. Eiseres ontvangt onveranderd een WGA-loonaanvullingsuitkering, berekend naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Ook geldt voor haar geen inkomenseis.
10. Eiseres stelt desgevraagd dat zij wel procesbelang heeft. Zij heeft aangegeven dat, indien zij geen herzieningsverzoek had ingediend, haar uitkering wel was geëindigd per 1 mei 2023. Zij stelt daarom dat zij, mede gelet op een toe te kennen proceskostenvergoeding in beroep, belang heeft bij een uitspraak van de rechtbank.
11. De rechtbank is van oordeel dat eiseres geen procesbelang (meer) heeft bij een inhoudelijke behandeling van haar beroep. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
12. Van voldoende procesbelang is sprake als het resultaat dat eiseres met het indienen van het beroepschrift nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor eiseres feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is daarom onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. [2] De aangekondigde verlaging van de WIA-uitkering per 1 mei 2023 zal, door de nieuwe beslissing van 30 november 2021, niet worden geëffectueerd. Bovendien geldt voor haar op grond van artikel 60, derde lid, van de Wet WIA geen inkomenseis. Naar het oordeel van de rechtbank is het gewenste resultaat van eiseres hierdoor reeds verkregen. Dat zij zelf het initiatief heeft genomen om een herbeoordeling van haar mate van arbeidsongeschiktheid aan te vragen, op grond van welk verzoek de beslissing van 30 november 2021 is genomen, is hierbij niet relevant.
13. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep kan ook geen belang worden ontleend aan de door eiseres gewenste proceskostenveroordeling in beroep. Van de in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde bevoegdheid kan door de rechter namelijk ook gebruik worden gemaakt indien het beroep niet inhoudelijk is behandeld. [3]

De conclusie van de rechtbank

14. Het beroep dient niet-ontvankelijk te worden verklaard. Aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil wordt niet meer toegekomen.
15. Bij het indienen van het beroepschrift had eiseres nog wel procesbelang. Pas na de beslissing van 30 november 2021 had zij geen procesbelang meer bij onderhavige beroepszaak. Omdat er sprake is van een situatie dat het procesbelang verloren is gegaan, omdat het bestuursorgaan aan eiseres, zij het vanaf een latere datum, tegemoet is gekomen, ziet de rechtbank aanleiding om op grond van artikel 8:74, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te bepalen dat het UWV aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. Ook vindt de rechtbank het hierom redelijk, gelet op artikel 8:75, eerste lid, van de Awb het UWV te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank stelt de proceskostenvergoeding voor het beroep vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde van € 759,-).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat het UWV aan eiseres het griffierecht van € 49,- dient te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan op 7 november 2022 door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Hoeijmans, griffier
.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op 7 november 2022.
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Het sociaal medisch oordeel van de arts is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts.
2.zie onder meer de uitspraken van 2 juli 2014, ECLI:CRVB:2014:2284 en 15 april 2016, ECLI:NL:CRvB:2016:1439.
3.zie onder meer de uitspaken van 18 januari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BY9279 en 10 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:703.