ECLI:NL:RBLIM:2022:874

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 februari 2022
Publicatiedatum
7 februari 2022
Zaaknummer
03.188810.21
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de meervoudige kamer in een strafzaak tegen een verdachte van drugshandel en witwassen

Op 7 februari 2022 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van drugshandel en witwassen. De verdachte, geboren in Marokko in 1984, werd bijgestaan door advocaat mr. Y. Moszkowicz. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 24 januari 2022, waarbij de verdachte en zijn raadsman aanwezig waren. De officier van justitie beschuldigde de verdachte van het handelen in cocaïne en heroïne, het aanwezig hebben van grote hoeveelheden van deze drugs, en het witwassen van een bedrag van € 103.660,-. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 15 juli 2021 cocaïne had vervoerd en dat hij in zijn woning en auto aanzienlijke hoeveelheden verdovende middelen had. De verdediging voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte verantwoordelijk was voor de aangetroffen drugs en het geld. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten en legde een gevangenisstraf van 36 maanden op, met verbeurdverklaring van het in beslag genomen geldbedrag. De rechtbank overwoog dat de verdachte geen spijt toonde en dat zijn handelen een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid en de samenleving vormde.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03.188810.21
tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 07 februari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] , Marokko, op [geboortedag] 1984,
gedetineerd in P.I. Zuid Oost, locatie Roermond te Roermond.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. Y. Moszkowicz, advocaat, kantoorhoudende te Utrecht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 24 januari 2022. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:al dan niet samen met een ander heeft gehandeld in cocaïne en/of heroïne;
Feit 2:al dan niet samen met een ander in totaal ruim 6 kilogram cocaïne en heroïne aanwezig heeft gehad;
Feit 3:€ 103.660,- heeft witgewassen.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten bewezen. Gelet op de MMA-meldingen, de hoeveelheden verdovende middelen in de auto en zijn woning, de manier van verpakken, de verborgen ruimte in de auto, de PGP-telefoons, de korte bezoekjes aan Spaubeek en de grote hoeveelheid geld in zijn woning, was de verdachte al langere tijd bezig met de handel in harddrugs en heeft hij hier € 103.660,- mee verdiend en zodoende witgewassen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 vrijspraak bepleit wegens gebrek aan bewijs. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman vrijspraak bepleit, omdat de resultaten van het onderzoek moeten worden uitgesloten van het bewijs. De raadsman heeft ook vrijspraak bepleit ten aanzien van feit 3, nu niet vast is komen te staan dat het geld van misdrijf afkomstig was en de verdachte een concrete en te verifiëren verklaring heeft afgelegd over de herkomst van het aangetroffen geldbedrag.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Verweren van de verdediging
Rechtmatigheid bewijs
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de (historische) verkeersgegevens, voor het telefoonnummer [nummer] , zijn verkregen zonder een voorafgaande rechterlijke toetsing. Dit levert een vormverzuim op dat niet meer kan worden hersteld. Het recht op privacy van de verdachte is hierdoor geschonden en de verdachte is hierdoor in zijn belangen geschaad. De raadsman verzoekt daarom om alle processen-verbaal die zien op de desbetreffende verkeersgegevens uit te sluiten van het bewijs.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat ervan uit mag worden gegaan dat de verkeersgegevens zonder een voorafgaande machtiging zijn verkregen, en dat dit in strijd is met het Prokuratuur-arrest [2] . De machtiging zou wel zijn afgegeven, nu het gaat om ernstige strafbare feiten. Daarom kan worden volstaan met de constatering van het vormverzuim en hoeven er verder geen rechtsgevolgen aan te worden verbonden.
Oordeel van de rechtbank
Uit het Prokuratuur-arrest volgt dat het voor strafrechtelijke doeleinden verlenen van toegang tot communicatiegegevens, verkeers- en locatiegegevens, alleen is toegestaan in het kader van procedures ter bestrijding van zware criminaliteit en procedures ter voorkoming van ernstige bedreigingen van de openbare veiligheid. In onderhavige zaak betreft het een onderzoek naar zware criminaliteit, namelijk de grootschalige handel in verdovende middelen, te weten cocaïne en heroïne.
De nationale rechter moet voorwaarden stellen waaronder aanbieders van elektronische communicatiediensten aan de bevoegde instanties toegang moeten verlenen tot de persoonsgegevens waarover zij beschikken. Die toegang moet onderworpen zijn aan een voorafgaande toetsing door een rechterlijke instantie of een onafhankelijke bestuurlijke entiteit. Deze instantie moet onafhankelijk zijn en mag niet betrokken zijn bij het onderzoek.
Het Openbaar Ministerie is dit niet.
In deze zaak staat vast dat een dergelijke onafhankelijke toetsing niet heeft plaatsgevonden en dat een machtiging ontbreekt. Dit betreft een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek, als bedoeld in artikel 359a Sv. De vraag waar de rechtbank zich voor gesteld ziet, is tot welk rechtsgevolg dit dient te leiden.
De Hoge Raad [3] overweegt dat het rechtsgevolg in verhouding moet staan tot de aard en de ernst van het vormverzuim en het door verdachte als gevolg van dit verzuim geleden nadeel. Waar mogelijk dient te worden volstaan met het minst verstrekkende rechtsgevolg. Artikel 359a Sv formuleert een bevoegdheid en niet een plicht om rechtsgevolgen te verbinden aan vormverzuimen bij het voorbereidend onderzoek, en biedt de mogelijkheid te volstaan met de constatering dat een vormverzuim is begaan.
In onderhavige zaak is de inbreuk van de in artikel 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde privacyrechten, naar het oordeel van de rechtbank, niet zo ingrijpend geweest dat bewijsuitsluiting het enige passende rechtsgevolg kan zijn. Er is naar aanleiding van de verstrekte (historische) verkeersgegevens immers maar een beperkt beeld van het privéleven van de verdachte ontstaan. Verder acht de rechtbank het aannemelijk dat een rechterlijke autoriteit een machtiging zou hebben verleend om de betreffende gegevens in dit geval te vorderen. Dit maakt dat de rechtbank volstaat met de constatering dat er sprake is van een vormverzuim, zonder hier een rechtsgevolg aan te verbinden.
Cautie
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat aan de verdachte, voorafgaand aan de vordering tot uitlevering van de verdovende middelen, de cautie had moeten worden gegeven.
Dit is niet gebeurd. Hieruit moet, volgens de raadsman, worden geconcludeerd dat de verdovende middelen aan te merken zijn als onrechtmatig verkregen bewijs, nu het aantreffen hiervan het gevolg was van onrechtmatig verkregen informatie van de verdachte; hij wees naar aanleiding van de vordering naar de rugzak voor de bijrijdersstoel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een vordering tot uitlevering van verdovende middelen geen verhoor betreft als bedoeld in artikel 29 Sv en dat aan de verdachte derhalve geen cautie behoeft te worden gegeven voorafgaand aan deze vordering.
Oordeel van de rechtbank
De verdachte is aangehouden buiten heterdaad. Hierna is de uitlevering van alle verdovende middelen gevorderd. De verdachte wees daarop naar de rugzak die voor de bijrijdersstoel lag en zei:
“ik kan het beter gewoon zeggen want jullie vinden het toch wel. Het is een kat en muis spelletje en ik heb verloren en jullie een beetje gewonnen tot nu toe”. Daarop is in de rugzak in een plastic tas een blok aangetroffen met een substantie die, naar later bleek, verdovende middelen bleek te bevatten.
De vordering tot uitlevering betreft een opsporingsbevoegdheid en geen vraag naar de betrokkenheid bij een strafbaar feit (vgl. ECLI:NL:HR:2019:1928). Op het moment dat de vordering werd gegeven, was er geen sprake van een verhoorsituatie en hoefde de cautie niet aan de verdachte te worden gegeven. De rechtbank is daarom van oordeel dat de vordering tot uitlevering rechtmatig heeft plaatsgevonden. Het verweer van de raadsman dat de daarna in de auto aangetroffen verdovende middelen dienen te worden uitgesloten voor het bewijs, verwerpt de rechtbank dan ook.
De inhoud van de zaak
Inleiding
In de periode van 6 januari 2021 tot en met 12 juli 2021 kwamen bij de politie vijf MMA-meldingen (meld misdaad anoniem) binnen. In deze meldingen werd gesteld dat de verdachte zich bezig zou houden met grootschalige internationale handel in harddrugs. Hij zou dealers kilo’s verdovende middelen leveren vanuit zijn Renault Megane met het kenteken [kenteken] . Hij zou communiceren via Sky-chat en onder andere het telefoonnummer [nummer] gebruiken.
Naar aanleiding van deze informatie werd een onderzoek gestart en de aanhouding van de verdachte buiten heterdaad bevolen.
Op 15 juli 2021 werd de Renault Megane op de parkeerplaats van de lokale voetbalclub in Spaubeek aangetroffen. De verdachte trad op dat moment op als bestuurder van de auto en werd aangehouden. Achter hem in de auto zat medeverdachte [naam medeverdachte] . Verbalisanten vorderden van de verdachte de uitlevering van alle verdovende middelen. Hij wees daarop naar een zwarte rugzak die vóór de bijrijdersstoel lag. In de rugzak zaten meerdere plastic tassen en in één van die tassen zagen verbalisanten een groot blok. Gelet op de vorm en de verpakking kreeg verbalisant [naam] het vermoeden dat dit verdovende middelen waren. [4]
Verdovende middelen in de auto
Onderzoek in de auto wees uit dat vóór de bijrijdersstoel een gele tas met de opdruk “Jumbo”, een oranje tas met de opdruk “Coop”, en een zwarte rugzak met daarin een plastic tas met opdruk “DM” stond. In iedere tas zat een blok met een witte substantie.
Achter de bestuurdersstoel werd op de vloer een plastic tas aangetroffen met de opdruk “Spar”. In deze tas zaten twee blokken met een witte substantie. [5]
Deze vijf blokken werden in beslag genomen [6] en onderzocht op de aanwezigheid van verdovende middelen. De blokken hadden een gewicht van netto 1034,22 gram, 1035,02 gram, 999,4 gram, 1007,14 gram en 1002,88 gram. Van de substantie in deze blokken zijn monsters genomen. [7] Uit onderzoek aan deze monsters is gebleken dat de substantie in deze blokken cocaïne bevatte. [8]
Het onderzoek in de auto wees tevens uit dat er onder de bijrijdersstoel een verborgen ruimte was gemaakt. In deze ruimte werden bolletjes en sealbags aangetroffen [9] en in beslag genomen [10] . Dit betroffen hoeveelheden van 40,48 gram (verdeeld over 6 bolletjes), 400,48 gram (verdeeld over 4 sealbags), 49,82 gram, 100 gram en 100,06 gram. [11] De stoffen in deze bolletjes en sealbags werden door het NFI onderzocht en bleken allen cocaïne te bevatten. [12]
Verborgen ruimte
Onderzoek aan deze verborgen ruimte wees ook uit dat dit een professioneel aangebrachte, niet-fabrieksmatig ingebouwde, ruimte betrof. Verbalisanten relateren dat de manier van inbouwen doet vermoeden dat deze ruimte met geen ander doel is aangebracht dan het onttrekken aan het ambtelijk toezicht van voorwerpen in het geval van een controle. Het is verbalisanten ambtshalve bekend dat het inbouwen van dergelijke verborgen ruimtes dikwijls enkele duizenden euro's kost. [13]
DNA
De plastic tas met opdruk “Spar”, aangetroffen achter de bijrijdersstoel, werd in beslag genomen [14] , veilig gesteld [15] en bemonsterd [16] . Op deze hengsels werd een DNA-mengprofiel aangetroffen van celmateriaal van minimaal drie donoren, van wie zeker één man. De verdachte kan donor zijn van dit celmateriaal.
De bewijskracht van het donorschap ten aanzien van de verdachte is berekend. Hieruit volgt dat het zeer veel waarschijnlijker is wanneer hypothese 1 waar is (de bemonstering van het spoor bevat DNA van de verdachte [verdachte] en twee onbekende niet verwante personen) dan wanneer hypothese 2 waar is (de bemonstering van het spoor bevat DNA van drie onbekende, niet verwante personen). [17]
De verpakkingen van de zes bolletjes en drie van de vier sealbags aangetroffen in de verborgen ruimte zijn ook in beslag genomen [18] en bemonsterd. [19] Van het DNA-mengprofiel dat hierop werd aangetroffen kon verdachte de donor zijn. [20]
Peilbaken
Van 2 juni 2021 tot en met 15 juli 2021 werd de Renault Megane met kenteken [kenteken] voorzien van een peilbaken. Hieruit bleek dat de auto bij de verdachte in gebruik was en op 15 juli 2021 naar Spaubeek reed waar hij om 17:05 uur aankwam, waarna de verdachte om 17:10 uur is aangehouden. [21]
PGP-telefoon
Bij de aanhouding van de verdachte werden twee telefoons in beslag genomen, waaronder een Apple Iphone met PGP (Pretty Good Privacy) software, bestemd voor encrypte communicatie. [22]
Verdovende middelen en geldbedrag in de woning van de verdachte
Op 15 juli 2021 werd onderzoek verricht in de woning van de verdachte aan de [adres] in Heerlen. In de woning werd een geldtelmachine voor briefgeld en een geldtelmachine voor muntgeld aangetroffen. Daarnaast werden, in een kast onder het aquarium in de woonkamer, meerdere boterhammenzakjes met een witte substantie en in cellofaan verpakte bruine brokken aangetroffen [23] en in beslag genomen. [24]
De witte substantie bleek netto 404,5 gram te wegen en de bruine brokken bleken netto 292,37 gram te wegen. [25] De witte substantie bleek na onderzoek cocaïne te bevatten [26] en de bruine brokken bleken heroïne te bevatten. [27]
In de toiletruimte werd op een plank in twee tassen € 103.660,- contant aangetroffen. Dit bedrag bestond onder andere uit 58 briefjes van € 500,-. [28]
Verklaringen van de verdachte
Tijdens het overbrengen van de verdachte naar het politiebureau in Heerlen verklaarde de verdachte: “het is een kat en muis spel. Dit hoort er bij. Nu hebben jullie gewonnen. Ik wist welke risico's er aan vast zaten toen ik met bepaalde mensen in zee ging. Ik zal wel voorlopig geen zon zien”. [29]
De verdachte heeft ter terechtzitting van 24 januari 2021 verklaard dat hij de auto op naam van zijn broer heeft laten zetten. De verborgen ruimte is hier later ingebouwd. Hij was degene die de auto gebruikte. Hij erkent ook dat hij verantwoordelijk is voor de verdovende middelen die aangetroffen zijn in de auto en dat hij die in handen heeft gehad.
Tevens heeft hij verklaard dat hij ten tijde van de aanhouding in het WSNP-traject zat en een uitkering ontving van de gemeente. [30]
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Feit 1
Onder feit 1 is de verdachte ten laste gelegd dat hij in de periode van 1 januari 2021 tot en met 15 juli 2021 opzettelijk verdovende middelen heeft verhandeld en vervoerd. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte op 15 juli 2021 cocaïne heeft vervoerd. Deze cocaïne is immers in de auto aangetroffen vlak na aankomst van de auto in Spaubeek. Het dossier bevat diverse aanwijzingen dat verdachte zich al geruime tijd bezighield met de handel in verdovende middelen. Concreet bewijs voor leveringen of vervoer van verdovende middelen op andere data in de ten laste gelegde periode dan 15 juli 2021 ontbreekt echter. De MMA-meldingen zijn niet bruikbaar voor het bewijs. De rechtbank acht dan ook alleen het vervoer van cocaïne op 15 juli 2021 wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte partieel vrijspreken van hetgeen overigens ten laste is gelegd onder feit 1.
Feit 2
De verdachte heeft zijn verantwoording genomen voor de verdovende middelen die zijn aangetroffen in de auto die hij in gebruik had. Hij heeft erkend dat hij deze verdovende middelen aanwezig had. Over de aanwezigheid van de verdovende middelen in zijn woning heeft hij verklaard dat deze niet van hem waren en dat deze er niet lagen toen hij die dag zijn woning verliet.
Ter terechtzitting heeft hij één van de verbalisanten die de doorzoeking verrichtte beschuldigd van het plaatsen van de verdovende middelen bij hem in de kast. De verbalisant zou deze verdovende middelen uit de auto van de verdachte of een depot hebben gehaald en deze vervolgens in zijn woning hebben gelegd. De raadsman heeft daarbij gewezen op valselijk opgemaakte processen-verbaal van de politie in andere zaken.
Het dossier bevat geen enkele aanwijzing of aanleiding om te vermoeden dat deze verdovende middelen zonder medeweten van de verdachte door iemand anders in de woning van de verdachte zouden zijn gedeponeerd, laat staan dat de politie dat gedaan zou hebben.
Een dergelijke grove beschuldiging aan het adres van de verbalisant dient op zijn minst onderbouwd te worden.
De verdovende middelen zijn aangetroffen in de woning van de verdachte. De rechtbank twijfelt er niet aan dat, ook deze verdovende middelen aan de verdachte toebehoren.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte 6466,37 gram cocaïne en heroïne aanwezig heeft gehad (hoeveelheden aangetroffen in de auto en de woning van de verdachte). Voor een deel van deze hoeveelheid geldt dat de verdachte dit tezamen met medeverdachte [naam medeverdachte] aanwezig heeft gehad, waardoor er sprake is van medeplegen. Meer in specifiek gaat het om de verdovende middelen die in de auto zijn aangetroffen, met uitzondering van de verdovende middelen die in de verborgen ruimte van de auto zijn aangetroffen (690,84 gram). Wat deze laatstgenoemde hoeveelheid betreft is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat medeverdachte [naam medeverdachte] wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen die zich in de verborgen ruimte onder de bestuurdersstoel bevonden. Deze ruimte bleek niet gemakkelijk te bereiken en was niet zichtbaar voor het blote oog. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de medeverdachte [naam medeverdachte] niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de hoeveelheden die hierin zijn aangetroffen. Dit betekent dat er geen sprake is van medeplegen voor wat betreft de hoeveelheid van 690,84 gram verdovende middelen.
Feit 3
De verdachte wordt verweten dat hij een bedrag van € 103.660,- heeft witgewassen.
De rechtbank stelt voorop dat op grond van het dossier het geld niet direct in verband kan worden gebracht met een specifiek misdrijf en zal daarom het toetsingskader hanteren dat uit de vaste rechtspraak volgt.
Witwassen kan pas bewezen worden als op grond van vastgestelde feiten en omstandigheden het niet anders kan dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is aan de officier van justitie om aan te geven waaruit deze feiten en omstandigheden bestonden.
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of die feiten en omstandigheden een vermoeden van witwassen rechtvaardigen. Als dit het geval is, dan mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van dit voorwerp, in dit geval het geldbedrag van € 103.660,-. Deze verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Vervolgens ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om hier nader onderzoek naar te doen.
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen de volgende feiten om omstandigheden af.
In de woning van de verdachte werd, verpakt in twee tassen, in de toiletruimte een geldbedrag aangetroffen van € 103.660,-, bestaande uit onder andere 58 coupures van €500,-. In de woning werden eveneens aangetroffen 2 geldtelmachines en verdovende middelen.
De verdachte werd aangetroffen in een auto waarin zich een grote hoeveelheid verdovende middelen bevond en was in het bezit van een cryptotelefoon.
Gelet op de omvang van het geldbedrag, de wijze waarop dit werd bewaard, de grootte van de coupures en de aangetroffen geldtelmachines en verdovende middelen is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Hier komt nog bij dat de verdachte een WWB-uitkering ontving en al jaren onder bewind stond.
Nu er een vermoeden van witwassen bestaat, is het aan de verdachte om met een verklaring te komen over de herkomst van dit geld.
De verdachte heeft eerst ter terechtzitting van 24 januari 2022 verklaard dat een gedeelte van het geld afkomstig was van familie en vrienden die geld in hem hadden geïnvesteerd of aan hem hadden geleend ten behoeve van de oprichting van zijn eigen onderneming. De verdachte heeft deze stelling niet nader gepreciseerd door aan te geven door wie en hoeveel er aan hem is geleend, dan wel in zijn voorgenomen onderneming is geïnvesteerd.
Hij heeft enkel en alleen een offerte overgelegd van een octrooibureau, voor een bedrag van € 1.000,-. Dit ziet echter niet op inkomsten maar betreft een uitgave.
De stelling van de verdachte dat het andere gedeelte van het geldbedrag afkomstig zou zijn van klussen in woningen, heeft hij onderbouwd met foto’s gemaakt in (een) woning(en). Waar deze foto’s zijn genomen, voor wie hij geklust heeft en of hij überhaupt geklust heeft, hoeveel geld er per klus is betaald, heeft de verdachte niet kunnen aangeven. Evenmin heeft hij kunnen aangeven welk gedeelte van de € 103.660,- afkomstig was van familie en vrienden en welk gedeelte afkomstig was van klussen in de woningen.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte hiermee geen concrete, verifieerbare verklaring heeft gegeven voor de herkomst van het geld.
Het aldus door de verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen geeft onvoldoende aanleiding tot een nader onderzoek door het openbaar ministerie. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat het ten laste gelegde voorwerp onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte het geldbedrag, € 103.660,-, voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat dit geldbedrag afkomstig was van enig misdrijf.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
feit 1:
op 15 juli 2021 in Nederland opzettelijk heeft vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 2:
op 15 juli 2021 te Spaubeek, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 5078,66 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
en
op 15 juli 2021 te Spaubeek opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 690,84 gram en te Heerlen ongeveer 404,5 gram van een materiaal bevattende cocaïne en ongeveer 292,37 gram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en heroïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 3:
in de periode van 1 januari 2021 tot en met 15 juli 2021 te Heerlen een voorwerp, te weten
€ 103.660,- voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel -onmiddellijk- afkomstig was uit enig misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 3:
witwassen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 4,5 jaar met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om bij de bepaling van de straf, indien de feiten bewezen zouden worden, de verdachte te beschouwen als een first offender, en hem een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die de duur van het voorarrest niet overstijgt.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verweer aangaande Inzet IMSI-catcher
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de inzet van de IMSI-catcher onrechtmatig heeft plaatsgevonden, nu niet is voldaan aan de voorwaarden ex artikel 126nb Sv. De IMSI-catcher is ingezet op een moment dat de inzet niet dringend werd gevorderd. De verdenkingen voortvloeiend uit de MMA meldingen konden bij onderzoek niet worden bevestigd. Inzet van de IMSI-catcher vereist gezien de inbreuk die dit vormt op de privacy bovendien net als het opvragen van historische verkeersgegevens een rechterlijke machtiging.
De IMSI-catcher is daarbij in dit geval al ingezet in een periode waarvoor nog geen bevel was afgegeven, namelijk in de periode van 20 april 2021 tot en met 27 april 2021. Hierdoor is er een zeer grote inbreuk gemaakt op de privacy van de gebruikers van de telefoonnummers die bij de inzet zouden zijn verkregen. Het feit dat de inzet uiteindelijk niet is gelukt doet hier, naar het oordeel van de raadsman, niet aan af. De raadsman acht strafvermindering de geëigende sanctie ter compensatie van dit onrechtmatig optreden van de opsporingsautoriteiten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er weliswaar is getracht de IMSI-catcher in te zetten, maar dat dit tot drie keer toe geannuleerd is. Vervolgens is dit wel gelukt in de periode waarvoor ook het bevel was afgegeven. De inzet van de IMSI-catcher is niet in strijd met het Prokuratuur-arrest, omdat dit arrest gaat over het bewaren van de telecomgegevens en niet over het vergaren van een nieuw telefoonnummer, waar het in deze zaak om gaat. De officier van justitie verwijst naar een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland [31] waaruit volgt dat het Prokuratuur-arrest geen betrekking heeft op de inzet van de IMSI-catcher.
Oordeel van de rechtbank
Er is geen aanleiding te vermoeden dat de IMSI-catcher is ingezet in strijd met de daarvoor geldende wettelijke regels. Gezien de resultaten van het onderzoek dat was verricht naar het telefoonnummer [nummer] rees het vermoeden dat de verdachte over nog een telefoon beschikte. Om het nummer daarvan te identificeren is de IMSI-catcher ingezet. Uit het proces-verbaal inzet IMSI-catcher blijkt dat ook alleen van deze mogelijkheid van de IMSI-catcher gebruik is gemaakt. [32] Ook is niet gebleken dat de inzet is ingepland en/of ingezet buiten de periode van de machtiging die door de officier van justitie voor de inzet is afgegeven op 28 april 2021. De zinssnede die de raadsman daarvoor aanhaalt uit het proces-verbaal waarbij de politie verzoekt om de historische verkeersgegevens van het IMEI-nummer dat als tweede nummer van verdachte naar voren kwam bij de inzet van de IMSI-catcher impliceert niet dat er sprake is geweest van geplande inzetten buiten de periode van machtiging. [33] De inbreuk op de privacy van de verdachte is bij de inzet minimaal en niet vergelijkbaar met het opvragen van historische verkeersgegevens. Gezien de tegen verdachte bestaande verdenking en de stand van het onderzoek voldeed deze inzet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de raadsman en zal niet overgaan tot strafvermindering.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoeren en aanwezig hebben van een grote hoeveelheid harddrugs en het witwassen van een groot geldbedrag. Het is een feit van algemene bekendheid dat verdovende middelen een gevaar opleveren voor de volksgezondheid en overlast geven in de samenleving. Witwassen tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Het in omloop zijn van dergelijke grote, uit misdrijf afkomstige, geldbedragen heeft een sterk corrumperende werking en faciliteert veelal ander strafbaar handelen.
Strafblad
De verdachte is in 2011 veroordeeld voor de handel in harddrugs. Hij is toen veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van negen maanden. In 2005 is hij veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, eveneens voor de handel in harddrugs en het aanwezig hebben van hard- en softdrugs. Hoewel deze veroordelingen langer dan vijf jaar geleden hebben plaatsgevonden, heeft het de verdachte er kennelijk niet van weerhouden om zich wederom schuldig te maken aan gelijksoortige ernstige strafbare feiten.
Uitgangspunt
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf aansluiting gezocht bij de LOVS-oriëntatiepunten voor wat betreft het vervoeren en het aanwezig hebben van harddrugs. Gezien de grote hoeveelheid bij verdachte aangetroffen verdovende middelen, de manier van verpakken en verbergen ervan in de auto, het bezit van een cryptotelefoon en de grote som geld die bij de verdachte in de woning werd aangetroffen, is de verdachte op een zeer professionele manier te werk gegaan en zijn er aanwijzingen dat het vervoer en voorhanden hebben van de verdovende middelen geen incident was. De verdachte valt voor de LOVS-richtlijnen daarmee in de categorie ‘organisatie’. Voor het opzettelijk aanwezig hebben van de hoeveelheid die verdachte in de auto en zijn woning aanwezig had, geldt in dat geval een oriëntatiepunt van 28 maanden gevangenisstraf en voor de door verdachte vervoerde hoeveelheid harddrugs 34 maanden gevangenisstraf. De rechtbank neemt in aanmerking dat de feiten 1 en 2 deels kwalificaties zijn van eenzelfde handelen, te weten het met cocaïne in de auto rijden naar Spaubeek. Omdat de rechtbank aannemelijk acht dat de bij verdachte aangetroffen hoeveelheid geld druggerelateerd is, neemt zij het witwassen voor de strafbepaling in relatie tot voormelde oriëntatiepunten in aanmerking als strafverzwarende omstandigheid. Daarnaast zal de bijkomende straf van verbeurdverklaring worden opgelegd.
Houding van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting op geen enkel moment zijn spijt betuigd of berouw getoond over hetgeen hij heeft gedaan. Hij heeft zich vooral verongelijkt getoond en de bij deze zaak betrokken verbalisant, die ter zitting aanwezig is geweest, met lichtvaardige en uiterst kwalijke aantijgingen bestookt. Dit neemt de rechtbank hem kwalijk en baart haar zorgen voor de toekomst.
Het lijkt er niet op dat de verdachte doordrongen is van de ernst van de door hem gepleegde feiten en een andere weg in wil slaan om zijn geld op legale wijze te verdienen.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat enkel en alleen een gevangenisstraf van aanzienlijke duur als vergelding passend en geboden is. Een deels voorwaardelijke straf, zoals de raadsman heeft bepleit, heeft naar het oordeel van de rechtbank geen enkele meerwaarde.
Straf
Zoals gezegd heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de LOVS-oriëntatiepunten en rekening gehouden met de hiervoor genoemde strafverzwarende factoren. Bijzondere omstandigheden die in het voordeel van de verdachte zouden moeten wegen, ziet de rechtbank niet.
Alles overwegende legt de rechtbank de verdachte een gevangenisstraf op voor de duur van 36 maanden met aftrek van het voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

7.Het beslag

Het in beslaggenomen geldbedrag van € 103.660,- wordt verbeurd verklaard, omdat met betrekking tot dit geldbedrag het onder 3 bewezenverklaarde feit is begaan.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 47, 57, 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 van de Opiumwet.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Beslag
- verklaart verbeurd het volgende in beslag genomen voorwerp:
- € 103.660,- ( € 103.660,- (ibn 15-07-21).
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Wapenaar, voorzitter, mr. M.E.M.W. Nuijts en
mr. D. Osmić, rechters, in tegenwoordigheid van J.G.A.M. Spijkers, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 07 februari 2022.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
T.a.v. feit 1:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2021 tot en met 15 juli 2021 te Spaubeek en/of Heerlen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en/of (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
T.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 15 juli 2021 te Spaubeek en/of Heerlen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 5078,66 gram en/of ongeveer 690,84 gram en/of ongeveer 404,5 gram, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 292,37 gram, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
T.a.v. feit 3:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2021 tot en met 15 juli 2021 te Heerlen, althans in Nederland, een voorwerp, te weten (ongeveer) 103.660 euro, althans een (grote) hoeveelheid geld, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van dat voorwerp gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, proces-verbaalnummer Waubach/ LB2R021041, gesloten d.d. 1 september 2021, doorgenummerd van pagina 1 tot en met 340.
2.Hof van Justitie EU H.K. vs Estland, ECLI:EU:C:2021:152.
4.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 juli 2021, pagina 191 en 192.
5.Het proces-verbaal forensisch onderzoek voertuig d.d. 20 juli 2021, pagina 197 tot en met 199.
6.Het proces-verbaal kennisgeving van inbeslagneming d.d. 15 juli 2021, pagina 210 tot en met 212.
7.Het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen d.d. 27 juli 2021, pagina 291 tot en met 304.
8.De rapporten van het NFI d.d. 19 juli 2021, pagina 306 tot en met 310.
9.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 juli 2021, pagina 220 en 221.
10.De kennisgeving van inbeslagneming d.d. 19 juli 2021, pagina 238 tot en met 241.
11.Het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen d.d. 27 juli 2021, pagina 296 tot en met 300.
12.De rapporten van het NFI d.d. 20 juli 2021, pagina 311 tot en met 320.
13.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 juli 2021, pagina 221.
14.De kennisgeving van inbeslagneming d.d. 16 juli 2021, pagina 214.
15.Het proces-verbaal forensisch onderzoek voertuig d.d. 20 juli 2021, pagina 198 en 199.
16.Het proces-verbaal vooronderzoek lab d.d. 4 augustus 2021, pagina 271 tot en met 273.
17.De deskundigenrapportage forensisch DNA-onderzoek d.d. 4 augustus 2021, pagina 286 en 278.
18.De kennisgeving van inbeslagneming d.d. 19 juli 2021, pagina 243 tot en met 245.
19.Het proces-verbaal forensisch DNA-vooronderzoek sporendragers d.d. 5 augustus 2021, pagina 249 en 252.
20.De deskundigenrapportage forensisch DNA-onderzoek d.d. 20 juli 2021, pagina 279.
21.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 juli 2021, pagina 68 en 69, en het proces-verbaal van aanhouding d.d. 15 juli 2021, pagina 34 en 35.
22.De kennisgeving van inbeslagneming d.d. 17 juli 2021, pagina 72 en 73.
23.Het proces-verbaal van doorzoeking d.d. 15 juli 2021, pagina 82 en 83.
24.De kennisgeving van inbeslagneming d.d. 15 juli 2021, pagina 92 en 93.
25.Het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen d.d. 27 juli 2021, pagina 301.
26.De rapporten van het NFI d.d. 20 juli 2021, pagina 322 tot en met 330.
27.Het rapport van het NFI d.d. 20 juli 2021, pagina 321.
28.Het proces-verbaal van doorzoeking d.d. 15 juli 2021, pagina 83.
29.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 juli 2021, pagina 192.
30.Het proces-verbaal ter terechtzitting van 24 januari 2022.
32.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 mei 2021, pagina 62 en 63 op pagina 62.
33.Het proces-verbaal aanvraag vordering verstrekking verkeersgegevens telefonie, nummer LB2R021041-11 d.d. 27 mei 2021.