3.3Het oordeel van de rechtbank
Verweren van de verdediging
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de (historische) verkeersgegevens, voor het telefoonnummer [nummer] , zijn verkregen zonder een voorafgaande rechterlijke toetsing. Dit levert een vormverzuim op dat niet meer kan worden hersteld. Het recht op privacy van de verdachte is hierdoor geschonden en de verdachte is hierdoor in zijn belangen geschaad. De raadsman verzoekt daarom om alle processen-verbaal die zien op de desbetreffende verkeersgegevens uit te sluiten van het bewijs.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat ervan uit mag worden gegaan dat de verkeersgegevens zonder een voorafgaande machtiging zijn verkregen, en dat dit in strijd is met het Prokuratuur-arrest. De machtiging zou wel zijn afgegeven, nu het gaat om ernstige strafbare feiten. Daarom kan worden volstaan met de constatering van het vormverzuim en hoeven er verder geen rechtsgevolgen aan te worden verbonden.
Oordeel van de rechtbank
Uit het Prokuratuur-arrest volgt dat het voor strafrechtelijke doeleinden verlenen van toegang tot communicatiegegevens, verkeers- en locatiegegevens, alleen is toegestaan in het kader van procedures ter bestrijding van zware criminaliteit en procedures ter voorkoming van ernstige bedreigingen van de openbare veiligheid. In onderhavige zaak betreft het een onderzoek naar zware criminaliteit, namelijk de grootschalige handel in verdovende middelen, te weten cocaïne en heroïne.
De nationale rechter moet voorwaarden stellen waaronder aanbieders van elektronische communicatiediensten aan de bevoegde instanties toegang moeten verlenen tot de persoonsgegevens waarover zij beschikken. Die toegang moet onderworpen zijn aan een voorafgaande toetsing door een rechterlijke instantie of een onafhankelijke bestuurlijke entiteit. Deze instantie moet onafhankelijk zijn en mag niet betrokken zijn bij het onderzoek.
Het Openbaar Ministerie is dit niet.
In deze zaak staat vast dat een dergelijke onafhankelijke toetsing niet heeft plaatsgevonden en dat een machtiging ontbreekt. Dit betreft een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek, als bedoeld in artikel 359a Sv. De vraag waar de rechtbank zich voor gesteld ziet, is tot welk rechtsgevolg dit dient te leiden.
De Hoge Raadoverweegt dat het rechtsgevolg in verhouding moet staan tot de aard en de ernst van het vormverzuim en het door verdachte als gevolg van dit verzuim geleden nadeel. Waar mogelijk dient te worden volstaan met het minst verstrekkende rechtsgevolg. Artikel 359a Sv formuleert een bevoegdheid en niet een plicht om rechtsgevolgen te verbinden aan vormverzuimen bij het voorbereidend onderzoek, en biedt de mogelijkheid te volstaan met de constatering dat een vormverzuim is begaan.
In onderhavige zaak is de inbreuk van de in artikel 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde privacyrechten, naar het oordeel van de rechtbank, niet zo ingrijpend geweest dat bewijsuitsluiting het enige passende rechtsgevolg kan zijn. Er is naar aanleiding van de verstrekte (historische) verkeersgegevens immers maar een beperkt beeld van het privéleven van de verdachte ontstaan. Verder acht de rechtbank het aannemelijk dat een rechterlijke autoriteit een machtiging zou hebben verleend om de betreffende gegevens in dit geval te vorderen. Dit maakt dat de rechtbank volstaat met de constatering dat er sprake is van een vormverzuim, zonder hier een rechtsgevolg aan te verbinden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat aan de verdachte, voorafgaand aan de vordering tot uitlevering van de verdovende middelen, de cautie had moeten worden gegeven.
Dit is niet gebeurd. Hieruit moet, volgens de raadsman, worden geconcludeerd dat de verdovende middelen aan te merken zijn als onrechtmatig verkregen bewijs, nu het aantreffen hiervan het gevolg was van onrechtmatig verkregen informatie van de verdachte; hij wees naar aanleiding van de vordering naar de rugzak voor de bijrijdersstoel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een vordering tot uitlevering van verdovende middelen geen verhoor betreft als bedoeld in artikel 29 Sv en dat aan de verdachte derhalve geen cautie behoeft te worden gegeven voorafgaand aan deze vordering.
Oordeel van de rechtbank
De verdachte is aangehouden buiten heterdaad. Hierna is de uitlevering van alle verdovende middelen gevorderd. De verdachte wees daarop naar de rugzak die voor de bijrijdersstoel lag en zei:
“ik kan het beter gewoon zeggen want jullie vinden het toch wel. Het is een kat en muis spelletje en ik heb verloren en jullie een beetje gewonnen tot nu toe”. Daarop is in de rugzak in een plastic tas een blok aangetroffen met een substantie die, naar later bleek, verdovende middelen bleek te bevatten.
De vordering tot uitlevering betreft een opsporingsbevoegdheid en geen vraag naar de betrokkenheid bij een strafbaar feit (vgl. ECLI:NL:HR:2019:1928). Op het moment dat de vordering werd gegeven, was er geen sprake van een verhoorsituatie en hoefde de cautie niet aan de verdachte te worden gegeven. De rechtbank is daarom van oordeel dat de vordering tot uitlevering rechtmatig heeft plaatsgevonden. Het verweer van de raadsman dat de daarna in de auto aangetroffen verdovende middelen dienen te worden uitgesloten voor het bewijs, verwerpt de rechtbank dan ook. Inleiding
In de periode van 6 januari 2021 tot en met 12 juli 2021 kwamen bij de politie vijf MMA-meldingen (meld misdaad anoniem) binnen. In deze meldingen werd gesteld dat de verdachte zich bezig zou houden met grootschalige internationale handel in harddrugs. Hij zou dealers kilo’s verdovende middelen leveren vanuit zijn Renault Megane met het kenteken [kenteken] . Hij zou communiceren via Sky-chat en onder andere het telefoonnummer [nummer] gebruiken.
Naar aanleiding van deze informatie werd een onderzoek gestart en de aanhouding van de verdachte buiten heterdaad bevolen.
Op 15 juli 2021 werd de Renault Megane op de parkeerplaats van de lokale voetbalclub in Spaubeek aangetroffen. De verdachte trad op dat moment op als bestuurder van de auto en werd aangehouden. Achter hem in de auto zat medeverdachte [naam medeverdachte] . Verbalisanten vorderden van de verdachte de uitlevering van alle verdovende middelen. Hij wees daarop naar een zwarte rugzak die vóór de bijrijdersstoel lag. In de rugzak zaten meerdere plastic tassen en in één van die tassen zagen verbalisanten een groot blok. Gelet op de vorm en de verpakking kreeg verbalisant [naam] het vermoeden dat dit verdovende middelen waren.
Verdovende middelen in de auto
Onderzoek in de auto wees uit dat vóór de bijrijdersstoel een gele tas met de opdruk “Jumbo”, een oranje tas met de opdruk “Coop”, en een zwarte rugzak met daarin een plastic tas met opdruk “DM” stond. In iedere tas zat een blok met een witte substantie.
Achter de bestuurdersstoel werd op de vloer een plastic tas aangetroffen met de opdruk “Spar”. In deze tas zaten twee blokken met een witte substantie.
Deze vijf blokken werden in beslag genomenen onderzocht op de aanwezigheid van verdovende middelen. De blokken hadden een gewicht van netto 1034,22 gram, 1035,02 gram, 999,4 gram, 1007,14 gram en 1002,88 gram. Van de substantie in deze blokken zijn monsters genomen.Uit onderzoek aan deze monsters is gebleken dat de substantie in deze blokken cocaïne bevatte.
Het onderzoek in de auto wees tevens uit dat er onder de bijrijdersstoel een verborgen ruimte was gemaakt. In deze ruimte werden bolletjes en sealbags aangetroffenen in beslag genomen. Dit betroffen hoeveelheden van 40,48 gram (verdeeld over 6 bolletjes), 400,48 gram (verdeeld over 4 sealbags), 49,82 gram, 100 gram en 100,06 gram.De stoffen in deze bolletjes en sealbags werden door het NFI onderzocht en bleken allen cocaïne te bevatten.
Verborgen ruimte
Onderzoek aan deze verborgen ruimte wees ook uit dat dit een professioneel aangebrachte, niet-fabrieksmatig ingebouwde, ruimte betrof. Verbalisanten relateren dat de manier van inbouwen doet vermoeden dat deze ruimte met geen ander doel is aangebracht dan het onttrekken aan het ambtelijk toezicht van voorwerpen in het geval van een controle. Het is verbalisanten ambtshalve bekend dat het inbouwen van dergelijke verborgen ruimtes dikwijls enkele duizenden euro's kost.
DNA
De plastic tas met opdruk “Spar”, aangetroffen achter de bijrijdersstoel, werd in beslag genomen, veilig gestelden bemonsterd. Op deze hengsels werd een DNA-mengprofiel aangetroffen van celmateriaal van minimaal drie donoren, van wie zeker één man. De verdachte kan donor zijn van dit celmateriaal.
De bewijskracht van het donorschap ten aanzien van de verdachte is berekend. Hieruit volgt dat het zeer veel waarschijnlijker is wanneer hypothese 1 waar is (de bemonstering van het spoor bevat DNA van de verdachte [verdachte] en twee onbekende niet verwante personen) dan wanneer hypothese 2 waar is (de bemonstering van het spoor bevat DNA van drie onbekende, niet verwante personen).
De verpakkingen van de zes bolletjes en drie van de vier sealbags aangetroffen in de verborgen ruimte zijn ook in beslag genomenen bemonsterd.Van het DNA-mengprofiel dat hierop werd aangetroffen kon verdachte de donor zijn.
Peilbaken
Van 2 juni 2021 tot en met 15 juli 2021 werd de Renault Megane met kenteken [kenteken] voorzien van een peilbaken. Hieruit bleek dat de auto bij de verdachte in gebruik was en op 15 juli 2021 naar Spaubeek reed waar hij om 17:05 uur aankwam, waarna de verdachte om 17:10 uur is aangehouden.
PGP-telefoon
Bij de aanhouding van de verdachte werden twee telefoons in beslag genomen, waaronder een Apple Iphone met PGP (Pretty Good Privacy) software, bestemd voor encrypte communicatie.
Verdovende middelen en geldbedrag in de woning van de verdachte
Op 15 juli 2021 werd onderzoek verricht in de woning van de verdachte aan de [adres] in Heerlen. In de woning werd een geldtelmachine voor briefgeld en een geldtelmachine voor muntgeld aangetroffen. Daarnaast werden, in een kast onder het aquarium in de woonkamer, meerdere boterhammenzakjes met een witte substantie en in cellofaan verpakte bruine brokken aangetroffenen in beslag genomen.
De witte substantie bleek netto 404,5 gram te wegen en de bruine brokken bleken netto 292,37 gram te wegen.De witte substantie bleek na onderzoek cocaïne te bevattenen de bruine brokken bleken heroïne te bevatten.
In de toiletruimte werd op een plank in twee tassen € 103.660,- contant aangetroffen. Dit bedrag bestond onder andere uit 58 briefjes van € 500,-.
Verklaringen van de verdachte
Tijdens het overbrengen van de verdachte naar het politiebureau in Heerlen verklaarde de verdachte: “het is een kat en muis spel. Dit hoort er bij. Nu hebben jullie gewonnen. Ik wist welke risico's er aan vast zaten toen ik met bepaalde mensen in zee ging. Ik zal wel voorlopig geen zon zien”.
De verdachte heeft ter terechtzitting van 24 januari 2021 verklaard dat hij de auto op naam van zijn broer heeft laten zetten. De verborgen ruimte is hier later ingebouwd. Hij was degene die de auto gebruikte. Hij erkent ook dat hij verantwoordelijk is voor de verdovende middelen die aangetroffen zijn in de auto en dat hij die in handen heeft gehad.
Tevens heeft hij verklaard dat hij ten tijde van de aanhouding in het WSNP-traject zat en een uitkering ontving van de gemeente.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Feit 1
Onder feit 1 is de verdachte ten laste gelegd dat hij in de periode van 1 januari 2021 tot en met 15 juli 2021 opzettelijk verdovende middelen heeft verhandeld en vervoerd. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte op 15 juli 2021 cocaïne heeft vervoerd. Deze cocaïne is immers in de auto aangetroffen vlak na aankomst van de auto in Spaubeek. Het dossier bevat diverse aanwijzingen dat verdachte zich al geruime tijd bezighield met de handel in verdovende middelen. Concreet bewijs voor leveringen of vervoer van verdovende middelen op andere data in de ten laste gelegde periode dan 15 juli 2021 ontbreekt echter. De MMA-meldingen zijn niet bruikbaar voor het bewijs. De rechtbank acht dan ook alleen het vervoer van cocaïne op 15 juli 2021 wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte partieel vrijspreken van hetgeen overigens ten laste is gelegd onder feit 1.
Feit 2
De verdachte heeft zijn verantwoording genomen voor de verdovende middelen die zijn aangetroffen in de auto die hij in gebruik had. Hij heeft erkend dat hij deze verdovende middelen aanwezig had. Over de aanwezigheid van de verdovende middelen in zijn woning heeft hij verklaard dat deze niet van hem waren en dat deze er niet lagen toen hij die dag zijn woning verliet.
Ter terechtzitting heeft hij één van de verbalisanten die de doorzoeking verrichtte beschuldigd van het plaatsen van de verdovende middelen bij hem in de kast. De verbalisant zou deze verdovende middelen uit de auto van de verdachte of een depot hebben gehaald en deze vervolgens in zijn woning hebben gelegd. De raadsman heeft daarbij gewezen op valselijk opgemaakte processen-verbaal van de politie in andere zaken.
Het dossier bevat geen enkele aanwijzing of aanleiding om te vermoeden dat deze verdovende middelen zonder medeweten van de verdachte door iemand anders in de woning van de verdachte zouden zijn gedeponeerd, laat staan dat de politie dat gedaan zou hebben.
Een dergelijke grove beschuldiging aan het adres van de verbalisant dient op zijn minst onderbouwd te worden.
De verdovende middelen zijn aangetroffen in de woning van de verdachte. De rechtbank twijfelt er niet aan dat, ook deze verdovende middelen aan de verdachte toebehoren.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte 6466,37 gram cocaïne en heroïne aanwezig heeft gehad (hoeveelheden aangetroffen in de auto en de woning van de verdachte). Voor een deel van deze hoeveelheid geldt dat de verdachte dit tezamen met medeverdachte [naam medeverdachte] aanwezig heeft gehad, waardoor er sprake is van medeplegen. Meer in specifiek gaat het om de verdovende middelen die in de auto zijn aangetroffen, met uitzondering van de verdovende middelen die in de verborgen ruimte van de auto zijn aangetroffen (690,84 gram). Wat deze laatstgenoemde hoeveelheid betreft is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat medeverdachte [naam medeverdachte] wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen die zich in de verborgen ruimte onder de bestuurdersstoel bevonden. Deze ruimte bleek niet gemakkelijk te bereiken en was niet zichtbaar voor het blote oog. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de medeverdachte [naam medeverdachte] niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de hoeveelheden die hierin zijn aangetroffen. Dit betekent dat er geen sprake is van medeplegen voor wat betreft de hoeveelheid van 690,84 gram verdovende middelen.
Feit 3
De verdachte wordt verweten dat hij een bedrag van € 103.660,- heeft witgewassen.
De rechtbank stelt voorop dat op grond van het dossier het geld niet direct in verband kan worden gebracht met een specifiek misdrijf en zal daarom het toetsingskader hanteren dat uit de vaste rechtspraak volgt.
Witwassen kan pas bewezen worden als op grond van vastgestelde feiten en omstandigheden het niet anders kan dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is aan de officier van justitie om aan te geven waaruit deze feiten en omstandigheden bestonden.
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of die feiten en omstandigheden een vermoeden van witwassen rechtvaardigen. Als dit het geval is, dan mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van dit voorwerp, in dit geval het geldbedrag van € 103.660,-. Deze verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Vervolgens ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om hier nader onderzoek naar te doen.
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen de volgende feiten om omstandigheden af.
In de woning van de verdachte werd, verpakt in twee tassen, in de toiletruimte een geldbedrag aangetroffen van € 103.660,-, bestaande uit onder andere 58 coupures van €500,-. In de woning werden eveneens aangetroffen 2 geldtelmachines en verdovende middelen.
De verdachte werd aangetroffen in een auto waarin zich een grote hoeveelheid verdovende middelen bevond en was in het bezit van een cryptotelefoon.
Gelet op de omvang van het geldbedrag, de wijze waarop dit werd bewaard, de grootte van de coupures en de aangetroffen geldtelmachines en verdovende middelen is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Hier komt nog bij dat de verdachte een WWB-uitkering ontving en al jaren onder bewind stond.
Nu er een vermoeden van witwassen bestaat, is het aan de verdachte om met een verklaring te komen over de herkomst van dit geld.
De verdachte heeft eerst ter terechtzitting van 24 januari 2022 verklaard dat een gedeelte van het geld afkomstig was van familie en vrienden die geld in hem hadden geïnvesteerd of aan hem hadden geleend ten behoeve van de oprichting van zijn eigen onderneming. De verdachte heeft deze stelling niet nader gepreciseerd door aan te geven door wie en hoeveel er aan hem is geleend, dan wel in zijn voorgenomen onderneming is geïnvesteerd.
Hij heeft enkel en alleen een offerte overgelegd van een octrooibureau, voor een bedrag van € 1.000,-. Dit ziet echter niet op inkomsten maar betreft een uitgave.
De stelling van de verdachte dat het andere gedeelte van het geldbedrag afkomstig zou zijn van klussen in woningen, heeft hij onderbouwd met foto’s gemaakt in (een) woning(en). Waar deze foto’s zijn genomen, voor wie hij geklust heeft en of hij überhaupt geklust heeft, hoeveel geld er per klus is betaald, heeft de verdachte niet kunnen aangeven. Evenmin heeft hij kunnen aangeven welk gedeelte van de € 103.660,- afkomstig was van familie en vrienden en welk gedeelte afkomstig was van klussen in de woningen.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte hiermee geen concrete, verifieerbare verklaring heeft gegeven voor de herkomst van het geld.
Het aldus door de verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen geeft onvoldoende aanleiding tot een nader onderzoek door het openbaar ministerie. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat het ten laste gelegde voorwerp onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte het geldbedrag, € 103.660,-, voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat dit geldbedrag afkomstig was van enig misdrijf.