ECLI:NL:RBLIM:2022:905

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
ROE 20/1980
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing over dwangsom na ingebrekestelling in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg, is het beroep van eiseres tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert ongegrond verklaard. De zaak betreft een geschil over de hoogte van een dwangsom die aan eiseres zou moeten worden toegekend wegens niet tijdig beslissen. Eiseres had in eerste instantie een verzoek ingediend tot het verbeuren van een dwangsom, maar dit verzoek werd afgewezen in het primaire besluit van 24 maart 2020. Na bezwaar werd dit besluit herroepen en werd aan eiseres alsnog een dwangsom van € 567,- toegekend. Eiseres ging in beroep tegen dit bestreden besluit.

De zitting vond plaats op 27 januari 2022, waar beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft na de zitting onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. De rechtbank overwoog dat het cruciaal was dat er een besluit was genomen na de ingebrekestelling, wat het geval was. Het feit dat het besluit evident onjuist zou zijn of dat verweerder het achteraf niet juist vond, was niet relevant voor de beoordeling. De rechtbank concludeerde dat er tot de datum van het besluit dwangsommen verschuldigd waren en verklaarde het beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 27 januari 2022 en partijen ontvingen een afschrift op 8 februari 2022. Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 20/1980

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

27 januari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: H.C.L. Kiggen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert, verweerder

(gemachtigde: mr. P Hecker).

Procesverloop

Bij besluit van 24 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek tot het verbeuren van een dwangsom wegens niet tijdig beslissen afgewezen.
Bij besluit van 26 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat aan eiseres alsnog een dwangsom wegens niet tijdig beslissen wordt toegekend van € 567,-.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2022. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. De rechtbank overweegt dat doorslaggevend is of er een besluit is genomen na de ingebrekestelling en dat is het geval. Het besluit van 24 maart 2020, verzonden op 22 april 2020, is een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dat het besluit evident onjuist is of dat ook verweerder het besluit achteraf niet juist vindt, is niet van belang. Dit doet namelijk niet af aan het besluitkarakter ervan. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen (Kamerstukken II 2004-2005, 29 934, nr. 6) kan niet worden afgeleid dat het besluitkarakter afhankelijk is van de juistheid van het besluit [1] . Nu er een besluit is genomen op 22 april 2020, zijn tot die datum dwangsommen verschuldigd en daarna niet meer.
3. Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 8 februari 2022

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1360.