ECLI:NL:RBLIM:2022:9988

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
ROE 21/1181
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid en de uitlooptermijn van de WGA-loonaanvullingsuitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 13 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de mate van arbeidsongeschiktheid en de uitlooptermijn van de WGA-loonaanvullingsuitkering. Eiser, die als voorman werkte, had zich in 2010 ziekgemeld en ontving een WGA-uitkering. Het UWV had in eerdere besluiten vastgesteld dat eiser per 13 oktober 2020 voor 44,70% arbeidsongeschikt was, maar na bezwaar werd dit percentage verhoogd naar 52,98%. Eiser was het niet eens met deze beoordeling en stelde dat zijn medische klachten onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de medische klachten van eiser niet heeft onderschat en dat de verzekeringsartsen zorgvuldig hebben gehandeld. De rechtbank oordeelde dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser op 13 oktober 2020 inderdaad 52,98% was, zoals het UWV had vastgesteld. Echter, de rechtbank oordeelde ook dat de uitlooptermijn van de WGA-loonaanvullingsuitkering onjuist was vastgesteld en dat deze pas op 1 april 2023 zou eindigen in plaats van 1 november 2022. De rechtbank heeft het bestreden besluit II van het UWV vernietigd voor wat betreft de datum van beëindiging van de uitkering en heeft het primaire besluit herroepen.

De rechtbank heeft het UWV ook veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1.518,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en biedt een gedetailleerde analyse van de medische en arbeidskundige beoordelingen die aan de zaak ten grondslag lagen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/1181

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H.G.M. Hilkens),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. E.C.H. Coenen).

Procesverloop

Met het besluit van 13 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft het UWV aan eiser medegedeeld dat hij per 13 oktober 2020 voor 44,70% arbeidsongeschikt wordt geacht, maar dat zijn loonaanvullingsuitkering in verband met Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) niet wijzigt. Als er niets wijzigt in de situatie van eiser, zal zijn uitkering per 1 november 2022 naar dit percentage worden berekend.
Met het besluit van 17 maart 2021 (het bestreden besluit I) heeft het UWV het bezwaar van eiser gegrond verklaard, het primaire besluit voor wat betreft de hoogte van het arbeidsongeschiktheidspercentage herroepen en bepaald dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser 48,25% bedraagt.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Op 27 oktober 2022 heeft het UWV een gewijzigd besluit op bezwaar genomen. Met dit besluit (het bestreden besluit II) heeft het UWV het bezwaar van eiser gegrond verklaard, het primaire besluit voor wat betreft de hoogte van het arbeidsongeschiktheidspercentage herroepen en bepaald dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser 52,98% bedraagt.
De zaak is bij de rechtbank behandeld op de zitting van 8 november 2022. Eiser was aanwezig samen met zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Eiser werkte als voorman voor gemiddeld 40,04 uur per week bij [naam bv] (hierna: ex-werkgever). Hij heeft zich op 7 september 2010 ziekgemeld voor dit werk. Eiser is vervolgens bij de ex-werkgever gere-integreerd in het eigen werk voor gemiddeld 32 uur per week. Per 25 februari 2013 heeft het UWV hem een WIA-uitkering geweigerd omdat hij met praktische verdiensten (eisers eigen werk voor gemiddeld 32 uur per week) minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiser heeft zich per 18 februari 2016 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Op grond van de resultaten van het medisch onderzoek is vastgesteld dat eiser geen benutbare mogelijkheden had, zodat eiser vanaf 18 februari 2016 een loongerelateerde WGA-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% ontving. Wegens het bereiken van de maximumduur is de loongerelateerde WGA-uitkering per 18 augustus 2018 omgezet naar een WGA-loonaanvullingsuitkering.
2. Het UWV heeft in 2020 op verzoek van de ex-werkgever een herbeoordeling gedaan van eisers arbeidsgeschiktheid.
3. Een verzekeringsarts van het UWV heeft eiser onderzocht en aan de hand van alle beschikbare medische gegevens beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen van eiser zijn. Deze beperkingen heeft de verzekeringsarts opgenomen in een functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 2 september 2020. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige van het UWV vastgesteld dat eiser gezien zijn beperkingen ongeschikt is voor zijn eigen werk als voorman, maar dat er drie functies (en twee reservefuncties) zijn die eiser, met zijn beperkingen, nog wel zou kunnen verrichten. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat eiser met de middelste van deze functies 55,30% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij zich ziekmeldde. De mate van arbeidsongeschiktheid is gelet hierop bepaald op 44,70%. Daarom zal de uitkering van eiser, als er niets wijzigt in zijn situatie, vanaf 1 november 2022, naar dit percentage worden berekend.
4. Eiser heeft bezwaar gemaakt. Een arts bezwaar en beroep [1] en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben opnieuw naar de zaak van eiser gekeken. Volgens de arts bezwaar en beroep zijn de beperkingen juist vastgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zag aanleiding om af te wijken van de conclusie van de arbeidsdeskundige, omdat de maatmanomvang en het maatmanloon onjuist waren vastgesteld. Ook heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep één van de geduide functies vervangen door een nieuwe functie. De mate van arbeidsongeschiktheid is bepaald op 48,25%. Hierop heeft het UWV het bestreden besluit I genomen. In beroep heeft het UWV het arbeidsongeschiktheidspercentage opnieuw gewijzigd (bestreden besluit II).

De conclusie van de rechtbank

5. Met bestreden besluit II heeft het UWV het bestreden besluit I gewijzigd. Het UWV heeft het bestreden besluit II gebaseerd op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 25 oktober 2022 en het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 27 oktober 2022. Uit deze rapporten volgt dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser op 13 oktober 2020 52,98% bedraagt. Volgens het UWV wijzigt hierdoor niks aan eisers WIA-uitkering.
6. De rechtbank stelt vast dat het beroep tegen het bestreden besluit I op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede is gericht tegen het bestreden besluit II. De rechtbank gaat ervan uit dat het bestreden besluit II in de plaats is gekomen van het bestreden besluit I. Ter zitting heeft eiser desgevraagd verklaard dat hij geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit I, zodat de rechtbank zijn beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk zal verklaren.
7. Het UWV heeft ter zitting aangegeven dat het einde van de uitlooptermijn van de WGA-loonaanvullingsuitkering in het bestreden besluit II ten onrechte op 1 november 2022 is gehandhaafd. Omdat er in bezwaar een nieuwe functie is geduid, is de uitlooptermijn van 24 maanden opnieuw gaan lopen. De uitlooptermijn van de loongerelateerde uitkering eindigt dan ook niet op 1 november 2022 maar op 1 april 2023. Eiser heeft ter zitting desgevraagd ingestemd met deze datum. Daarmee staat vast dat aan het bestreden besluit II een gebrek kleeft. Het beroep van eiser, voor zover gericht tegen het bestreden besluit II, zal daarom gegrond worden verklaard en het bestreden besluit II zal voor zover dat ziet op de beslissing tot het beëindigen van de WGA-loonaanvullingsuitkering per 1 november 2022 worden vernietigd.
8. De rechtbank zal, met in achtneming van hetgeen is vastgesteld in rechtsoverweging 7, zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit te herroepen voor zover het betreft het einde van de uitlooptermijn van de WGA-loonaanvullingsuitkering. De rechtbank bepaalt dat de WGA-loonaanvullingsuitkering (bij ongewijzigde omstandigheden bij eiser) zal eindigen op 1 april 2023. Deze uitspraak zal in de plaats treden van het vernietigde deel van het bestreden besluit II. Voor het overige oordeelt de rechtbank dat het bestreden besluit II berust op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag; het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit II, zal in zoverre dus niet slagen. De rechtbank zal dat hierna, vanaf rechtsoverweging 12, uitleggen.
9. Gezien het gestelde in rechtsoverweging 6 en 7 ziet de rechtbank aanleiding om het UWV te veroordelen in de proceskosten in beroep van eiser en te bepalen dat het door eiser betaalde griffierecht moet worden vergoed. De rechtbank stelt de proceskostenvergoeding met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.518,-. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting op, waarbij ieder punt een waarde heeft van € 759,- bij wegingsfactor 1. Andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn niet gebleken.

Waarover gaat het in deze zaak

10. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser per 13 oktober 2020 voor 52,98% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser op 13 oktober 2020 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.

Wat vindt eiser

11.1
Eiser is het niet eens met het UWV. Hij voert aan dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. Het medisch onderzoek is gebaseerd op onvolledige medische gegevens nu het UWV geen recente medische informatie heeft opgevraagd, waaronder informatie bij de psycholoog, waarnaar eiser onlangs weer is verwezen, de brief van de psychiater en de revalidatiearts. Verder is het onderzoek in bezwaar gedaan door een arts en niet een verzekeringsarts, is het niet duidelijk hoe de arts bezwaar en beroep het medisch onderzoek in bezwaar heeft getoetst en waren de arts bezwaar en beroep of de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte afwezig bij de hoorzitting. De arts bezwaar en beroep is ook niet ingegaan op wat tijdens de hoorzitting naar voren is gebracht.
11.2
Eiser benoemt zijn klachten en diagnosen (chronisch pijnsyndroom, pijnklachten, psychische klachten, centrale sensitisatie) en stelt dat deze onvoldoende zijn meegenomen bij het opstellen van de FML. Er had een urenbeperking moeten worden gesteld; eiser heeft namelijk aangegeven dat hij rust moet nemen. Eiser onderbouwt zijn gronden met het rapport van Medadvis van 29 september 2022, door bedrijfsarts [naam bedrijfsarts] opgesteld. Eiser verwijst ook naar de e-mail van de re-integratiedeskundige. Gelet op de diagnosen die bij eiser zijn vastgesteld, vindt eiser dat de (verzekerings)arts niet kan worden beschouwd als een deskundige. Daarom verzoekt eiser de rechtbank om een expert te benoemen.
11.3
Eiser stelt verder dat hij in het geheel geen werkzaamheden kan verrichten. Niet omdat sprake is van geen benutbare mogelijkheden, maar dat er voor hem in het geheel geen passende werkzaamheden beschikbaar zijn. Ter zitting heeft eiser desgevraagd verduidelijkt dat hij hiermee bedoelt dat geen enkele functie uit het CBBS geschikt is. Tot slot stelt eiser dat hij met zijn beperkingen dus ook niet de drie geduide functies die het UWV geschikt vindt, kan verrichten.

Wat vindt de rechtbank

Zorgvuldigheid medisch onderzoek
12. Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De (verzekerings)arts bezwaar en beroep heeft alle naar voren gebrachte klachten, te weten de psychische klachten, pijnklachten, whiplash trauma in remissie, jicht en dyslexie betrokken, kennis genomen van het dossier, het bezwaar van eiser en in beroep het rapport van Medadvis. Tevens zijn betrokken de bevindingen uit eigen lichamelijk en psychisch onderzoek door de verzekeringsarts. Er heeft een hoorzitting plaatsgevonden, waarvan het verslag ook is betrokken bij de beoordeling. Er was voldoende medische informatie in het dossier aanwezig om geen informatie bij de behandelaars op te vragen. Dat ten onrechte informatie van de basis-GGZ en de revalidatiearts niet is betrokken, zoals eiser stelt, doet hieraan niet af. De rechtbank leidt uit het rapport van Medadvis af dat deze informatie dateert van na 13 oktober 2020 en eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hierin medische feiten zijn beschreven die ook golden op deze datum en waarmee de (verzekerings)artsen geen rekening hebben gehouden.
13. Eiser vindt verder dat het onderzoek niet zorgvuldig is verricht, omdat de beoordeling in bezwaar heeft plaatsgevonden door een niet-verzekeringsarts. Het rapport van de arts bezwaar en beroep is weliswaar akkoord bevonden door een verzekeringsarts bezwaar en beroep, maar nergens blijkt dat deze het rapport ook inhoudelijk heeft beoordeeld, en op welke wijze. Bovendien vindt eiser dat in bezwaar geen goed beeld ten aanzien van de klachten gevormd is, omdat er geen (verzekerings)arts bezwaar en beroep aanwezig was bij de hoorzitting. Tot slot vindt eiser dat er door de arts bezwaar en beroep niet is ingegaan op hetgeen bij de hoorzitting door eiser is gezegd over de aard van zijn klachten.
14. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep volgt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is te achten als een geregistreerde verzekeringsarts het rapport van een niet als verzekeringsarts geregistreerde arts beoordeelt, waarbij de verzekeringsarts de beschikking heeft over het gehele dossier en het rapport mede ondertekent. [2] Deze rechtspraak ziet weliswaar op de beoordeling door de primaire arts niet zijnde verzekeringsarts, maar de rechtbank ziet geen aanleiding om deze rechtspraak niet ook van toepassing te achten op een verzekeringsarts bezwaar en beroep die een rapport van een arts bezwaar en beroep mede ondertekent. Aanknopingspunten voor het oordeel dat medeondertekenen een onzorgvuldig onderzoek oplevert, omdat niet inzichtelijk is wat het onderzoek van de medeondertekenende verzekeringsarts inhoudt, ontbreken. De rechtbank ziet in de stukken geen aanleiding aan te nemen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich onvoldoende op de hoogte heeft gesteld van het dossier van eiser. Eiser heeft een andersluidende conclusie ook niet aannemelijk gemaakt.
15. Verder behoort het in beginsel tot de expertise van de verzekeringsarts om te besluiten welke onderzoeksmethoden gekozen worden, hoe de onderzoeksresultaten beoordeeld worden en tot welke beperkingen dit leidt. De arts bezwaar en beroep heeft genoegzaam gemotiveerd waarom het dossier voldoende informatie bevatte om de heroverweging op basis van de aanwezige stukken plaats te laten vinden. De verzekeringsarts heeft een spreekuurcontact gehouden met eiser en daarvan verslag gedaan in haar rapport. Uit het rapport van de arts bezwaar en beroep volgt dat deze bevindingen zijn betrokken bij het medisch onderzoek in bezwaar. Haar afwezigheid bij de hoorzitting maakt het onderzoek daarom niet onzorgvuldig. Bovendien heeft de arts bezwaar en beroep het verslag van de hoorzitting bij de beoordeling in bezwaar betrokken. Eiser heeft niet gesteld noch aannemelijk gemaakt dat dit verslag geen zakelijke weergave bevat van wat is besproken.
16. Ter zitting heeft eiser nog gesteld dat ten onrechte is afgezien van een spreekuur door de arts bezwaar en beroep. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond evenmin slaagt. Vast staat dat eiser lichamelijk en psychisch is onderzocht door een verzekeringsarts tijdens de primaire beoordeling. De arts bezwaar en beroep heeft in het licht hiervan gemotiveerd waarom is afgezien van een spreekuurcontact in bezwaar. De rechtbank kan die motivering volgen. Het enkele feit dat die motivering is gegeven door een arts bezwaar en beroep en niet door een verzekeringsarts bezwaar en beroep leidt niet tot het oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is verricht.
17. In het voorgaande en de beroepsgronden van eiser ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om te oordelen dat de (verzekerings)artsen aspecten van de gezondheidstoestand van eiser hebben gemist. Eiser heeft zijn stelling, dat de (verzekerings)artsen uitgegaan zijn van onvolledige informatie, verder ook niet concreet gemaakt; zo heeft hij niet aangeduid welke medische feiten zij over het hoofd hebben gezien.
De medische beoordeling
18. De verzekeringsarts heeft aangenomen dat eiser beperkt is door fysieke en psychische klachten. In de FML heeft de verzekeringsarts beperkingen opgenomen voor persoonlijk en sociaal functioneren, fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen. statische houdingen en werktijden.
19
.De arts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 15 februari 2021 uiteengezet waarom de conclusie van de verzekeringsarts over de belastbaarheid van eiser in stand kan blijven. Zij vindt dat de verzekeringsarts terecht stelt dat eiser benutbare mogelijkheden heeft en dat er geen aanleiding is om verdergaande beperkingen aan te nemen als is gedaan in de FML. De nieuwe verwijzing naar een psycholoog werpt volgens haar geen nieuw licht op de belastbaarheid van eiser op 13 oktober 2020. Ook is er geen aanleiding om een verdergaande urenbeperking aan te nemen, omdat daarvoor geen medische reden is volgens de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid.
20. Eiser meent dat hij meer beperkingen heeft dan zijn aangenomen in de FML. Zijn psychische klachten zijn nog steeds aanwezig. Het UWV vindt volgens hem ten onrechte dat er geen nieuw licht geworpen wordt op zijn belastbaarheid op 13 oktober 2020
.Bovendien zou er in de FML onvoldoende rekening zijn gehouden met de chronische pijnklachten van eiser. Het UWV is volgens eiser onvoldoende ingegaan op het proces van centrale sensitisatie, dat een verklaring geeft voor zijn continue pijnklachten. Eiser heeft een deskundige (bedrijfsarts [naam bedrijfsarts] van Medadvis) ingeschakeld om het onderzoek van het UWV te laten toetsen. [naam bedrijfsarts] vindt dat de verzekeringsartsen onvoldoende aandacht hebben besteed aan de voorgeschiedenis van betrokkene, zoals de eerdere hersenschuddingen en de specifieke ernstige vorm van dyslexie. Ook is er geen rekening gehouden met de gevoelsproblemen en verminderde kracht/coördinatie in de handen van eiser, waardoor zijn schrijven en fijne motorische vaardigheden zijn verminderd. Voor de FML betekent dat volgens [naam bedrijfsarts] dat beperkingen moeten gelden op de items 1.8.2 (voorspelbare werksituatie), 1.8.3 (werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen), 1.8.4 (zonder veelvuldige deadlines of productiepieken) en 1.8.5 (werk zonder hoog handelingstempo). Ook moeten er beperkingen worden aangenomen vanwege zijn dyslexie, voor trillingsbelasting, het dragen van zware beschermende middelen, het fijne gevoel in de handen, voor fijn motorische en repetitieve hand/vingerbewegingen, werken met muis en toetsenbord, schroefbewegingen met hand en arm, tillen en dragen, klimmen, staan, staan tijdens werk, geknield of gehurkt actief zijn, gebogen en/of getordeerd actief zijn, het hoofd in een bepaalde stand houden tijdens het werk en boven schouderhoogte actief zijn. Tot slot is volgens [naam bedrijfsarts] een verdergaande urenbeperking geïndiceerd. Eiser stelt dat het UWV de door [naam bedrijfsarts] voorgestelde beperkingen moet overnemen, omdat [naam bedrijfsarts] wel een spreekuurcontact heeft gehouden met eiser en de arts bezwaar en beroep niet. Als de voorstellen van [naam bedrijfsarts] niet overgenomen worden, dient een onafhankelijke deskundige te worden benoemd.
21. Naar aanleiding van het rapport van [naam bedrijfsarts] heeft de arts bezwaar en beroep [3] de aangepaste FML van 25 oktober 2022 opgesteld. Zij kan zich vinden in de voorgestelde beperkingen voor lezen/schrijven vanwege de dyslexie van eiser en, rekening houdend met de chronische pijnklachten, een beperking voor het dragen van zware beschermende kleding. Voor het overige ziet zij geen reden de FML aan te passen.
22. De rechtbank vindt dat de arts bezwaar en beroep voldoende heeft uitgelegd waarom niet meer of andere beperkingen zijn aangenomen. Vast staat dat bij de medische beoordeling is uitgegaan van de door eiser naar voren gebrachte pijnklachten en psychische klachten. De beschikbare medische informatie is daarbij ook betrokken. Aan de hand van deze medische gegevens en de eigen bevindingen uit onderzoek door de (verzekerings)artsen van het UWV zijn de beperkingen vastgesteld in de FML. In het rapport van de arts bezwaar en beroep staat hierover vermeld dat er in de FML al rekening wordt gehouden met de chronische pijnklachten van eiser. Zij merkt in het rapport van 25 oktober 2022 nog op dat de uitleg over centrale sensitisatie hier geen verandering in brengt, dat dit ook geen apart ziektebeeld is en dat in geen van de op eiser betrekking hebbende medische stukken melding wordt gemaakt van centrale sensitisatie.
23. Verder vindt de rechtbank dat de arts bezwaar en beroep in haar rapport van 25 oktober 2022 voldoende heeft gemotiveerd waarom de overige beperkingen zoals voorgesteld door [naam bedrijfsarts] niet overgenomen worden. Voorop staat dat uit het rapport van [naam bedrijfsarts] – anders dan eiser stelt – niet volgt dat een lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden; beschreven zijn de observaties die [naam bedrijfsarts] tijdens het spreekuurcontact heeft gedaan en welke gegevens hij bij eiser heeft uitgevraagd. Dat hierdoor andere of nieuwe medische feiten zijn vergaard, die de voorgestelde verdergaande beperkingen medisch onderbouwen, is daarom niet gebleken. Onder deze omstandigheden kan eiser niet zonder meer gevolgd worden in zijn stelling dat de door [naam bedrijfsarts] voorgestelde beperkingen moeten worden overgenomen door het UWV. Verder zijn op de items 1.8.2, 1.8.4, 1.8.5, trillingsbelasting, staan, staan tijdens werk, geknield of gehurkt actief zijn, gebogen en/of getordeerd actief zijn, het hoofd in een bepaalde stand houden tijdens het werk en boven schouderhoogte actief zijn al beperkingen aangenomen. De arts bezwaar en beroep ziet geen aanleiding om aanvullende beperkingen aan te nemen omdat een medische onderbouwing hiervoor ontbreekt. Voor een beperking op item 1.8.3 ziet de arts bezwaar en beroep geen aanleiding omdat hier geen bekend ziektebeeld aan te grondslag ligt en zij zelf niet heeft waargenomen dat eiser cognitieve problemen ervaart. Voor beperkingen voor het fijne gevoel in de handen, voor fijn motorische en repetitieve hand/vingerbewegingen, werken met muis en toetsenbord, schroefbewegingen met hand en arm, tillen en dragen en klimmen ziet de arts bezwaar en beroep geen aanleiding, omdat er geen objectieve aanwijzingen zijn dat eiser op de datum in geding klachten had als gevolg van het carpaletunnelsyndroom, waarvan [naam bedrijfsarts]
vermoedelijkaanneemt dat dat ten grondslag ligt aan deze klachten. De rechtbank kan deze motivering volgen.
24. Eiser stelt nog dat zijn psychische klachten zijn onderschat en wijst in dat verband op een brief van zijn behandelend psychiater uit 2022, maar deze brief is – zo bleek ter zitting – noch aan het UWV noch aan de rechtbank overgelegd, zodat hieraan – los van de inhoud van die brief – niet zonder meer gevolgen kunnen worden verbonden.
25. Dat een verdergaande urenbeperking nodig is, heeft eiser niet met medische stukken onderbouwd. Uit de stukken van de psychiater en de huisarts kan dit niet worden afgeleid. De chronische pijnklachten geven hiertoe geen aanleiding. Dat eiser op 13 oktober 2020 een depressieve stoornis had, is niet objectief vast komen te staan en geeft dus ook geen aanleiding tot een verdergaande urenbeperking. Ook de lichte OSAS, waar [naam bedrijfsarts] melding van maakt, geeft hiertoe geen aanleiding. Lichte OSAS gaat volgens de arts bezwaar en beroep niet gepaard met ernstige vermoeidheidsklachten. Dat geldt ook voor de dwangmatige persoonlijkheidsstoornis en de dyslexie. Het enkele feit dat eiser zelf vindt dat hij rust moet nemen is hiervoor in ieder geval onvoldoende.
26. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de medische onderbouwing van het bestreden besluit II. De inhoud van de e-mail van de re-integratiedeskundige overtuigt de rechtbank niet om tot een ander oordeel te komen; deze is ten slotte opgesteld door een niet ter zake deskundige.
27. Nu de rechtbank niet twijfelt aan de medische beoordeling, wijst zij het verzoek van eiser om een onafhankelijke deskundige te benoemen af. Eisers stelling, dat een deskundige moet worden benoemd omdat de (verzekerings)artsen gezien de diagnosen die bij hem zijn gesteld niet deskundig zijn, leidt niet tot een ander oordeel. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de (verzekerings)artsen niet deskundig zijn om met inachtneming van de bij hem vastgestelde diagnoses een FML op te stellen.
28. De rechtbank komt tot de slotsom dat eiser op 13 oktober 2020 in staat moet worden geacht arbeid te verrichten die in overeenstemming is met de voor hem vastgestelde medische belastbaarheid, zoals verwoord in de FML van 25 oktober 2022.
De arbeidskundige beoordeling
29. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op grond van de FML van 25 oktober 2022 vastgesteld dat eiser niet geschikt is voor zijn eigen werk als voorman, omdat deze functie zijn belastbaarheid overschrijdt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens functies gezocht die eiser in theorie nog wel kan uitvoeren. Dat heeft drie functies (en één reservefunctie) opgeleverd.
Het gaat om:
- ( sbc-code 315133) Administratief medewerker (documenten scannen);
- ( sbc-code 111220) Magazijn, expeditie-medewerker;
- ( sbc-code 267041) Assemblage medewerker elektrotechnische producten.
30. Eiser vindt primair dat hij helemaal geen werkzaamheden kan verrichten. Hij bedoelt daarmee niet dat hij geen benutbare mogelijkheden heeft, maar dat hij geen enkele functie uit het CBBS kan verrichten. Eiser vindt subsidiair dat de geduide functies niet passend zijn, gezien zijn beperking op lezen/schrijven. In de omschrijving van functie met sbc-code 315133 staat dat eiser schriftelijk en mondeling instructies krijgt. Daarvoor moet eiser kunnen lezen en schrijven. Hoewel er geen kenmerkende belasting op dit punt aangenomen is, vindt eiser dat zijn belastbaarheid op dit punt overschreden wordt. In mindere mate geldt dat ook voor de andere geduide functies, nu het lezen van instructies en werken met een beeldscherm onderdeel uit maken van de functieomschrijvingen. Bij de functie met sbc-code 111320 (de rechtbank begrijpt dat eiser bedoelt: 111220) moeten bijvoorbeeld pakbonnen gelezen en op de juiste plek opgeborgen worden. Eiser vindt dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep handmatig op dit punt de geschiktheid van de functies had moeten checken.
31. De rechtbank volgt eisers primaire standpunt niet. Om vast stellen of er passende functies geduid kunnen worden, zal de (verzekerings)arts eerst moeten vaststellen of er benutbare mogelijkheden zijn. Als die er niet zijn, dan worden er geen functies geduid. Omdat bij de onderhavige beoordeling is vastgesteld dat eiser wel benutbare mogelijkheden heeft is er dus terecht een FML opgesteld. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige (bezwaar en beroep) functies geduid. Uitgaande van de systematiek van de Wet WIA kan niet worden gezegd dat eiser helemaal geen werkzaamheden kan verrichten. Bovendien heeft onderhavige beoordeling uitgewezen dat er wel degelijk functies voor eiser te duiden zijn.
32. Ook het subsidiaire standpunt wordt niet gevolgd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 27 oktober 2022 voldoende uitgelegd waarom de drie geduide functies geschikt zijn voor eiser. Hij heeft geconstateerd dat er in deze functies geen sprake is van veelvuldig/intensief lezen of schrijven. Voor het overige verwijst de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep naar zijn rapport van 3 maart 2021, waarin deze functies ook al geduid waren en waarin hij op de overige aspecten heeft gemotiveerd waarom deze functies geschikt zijn. Deze toelichtingen zijn voor de rechtbank begrijpelijk. De rechtbank vindt dan ook dat het UWV voldoende duidelijk heeft onderbouwd, dat eiser in staat is de functies te vervullen.
33. Voor zover eiser de geschiktheid van de functies betwist omdat hij stelt verder beperkt te zijn dan is aangenomen door de (verzekerings)artsen, kan zijn stelling niet slagen. Deze stelling is namelijk in feite gericht tegen de door het UWV vastgestelde medische belastbaarheid van eiser in de FML van 25 oktober 2022, waarvan de rechtbank hiervoor al heeft geoordeeld dat er geen reden is om aan die FML te twijfelen.
34. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft berekend dat eiser op 13 oktober 2020 met de middelste van de drie voor de schatting gebruikte functies 47,02% kan verdienen van het loon dat hij voorheen verdiende als voorman, zodat eiser voor de overige 52,98% arbeidsongeschikt is. Het UWV heeft dan ook terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per 13 oktober 2020 bepaald op 52,98%.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit II gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit II, voor zover het betreft de datum waarop de WGA-loonaanvullingsuitkering eindigt;
  • herroept het primaire besluit, voor zover daarbij is beslist dat eisers WGA-loonaanvullingsuitkering per 1 november 2022 zal eindigen en bepaalt dat de WGA-loonaanvullingsuitkering bij ongewijzigde omstandigheden pas op 1 april 2023 zal eindigen;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit II;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan op 13 december 2022 door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. Hoeksel, griffier
.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op 13 december 2022.
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.De medische rapportage van arts bezwaar en beroep [naam arts] in de bezwaarschriftprocedure is akkoord bevonden door verzekeringsarts bezwaar en beroep Häuser. Tijdens de beroepsprocedure is [naam arts] inmiddels verzekeringsarts bezwaar en beroep.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:431 en 15 januari 2014 ECLI:NL:CRVB:2014:39.
3.Zoals hiervoor reeds aangeduid: ten tijde van dit rapport verzekeringsarts bezwaar en beroep. Waar in deze uitspraak wordt gesproken over arts bezwaar en beroep dient voor zover de procedure in beroep betreft verzekeringsarts bezwaar en beroep gelezen te worden.