In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Limburg, is op 1 februari 2023 vonnis gewezen in een zaak tussen [eiseres] en [gedaagde]. De zaak betreft een incidentele vordering van [gedaagde] die [eiseres] verzoekt om binnen twee weken na het te wijzen incidentele vonnis rekening en verantwoording af te leggen over de periode vanaf het overlijden van de erflater op 2 maart 2015 tot heden. [gedaagde] heeft daarbij enkele bescheiden genoemd die overgelegd zouden moeten worden. De rolrechter heeft de zaak verwezen naar de rol voor conclusie van antwoord in het incident aan de zijde van [eiseres]. Deze heeft inhoudelijk verweer gevoerd tegen de vordering van [gedaagde].
De rechtbank oordeelt dat de incidentele vordering zozeer verweven is met de hoofdzaak dat het niet noodzakelijk is om hierop apart te beslissen. De rechtbank heeft daarom besloten om de beslissing over de incidentele vordering uit te stellen en deze gelijk te behandelen met de beslissingen in de hoofdzaak. De zaak is verwezen naar de rol voor conclusie van antwoord in reconventie aan de zijde van [eiseres] en voor opgave van verhinderdata voor het plannen van een mondelinge behandeling aan beide partijen. De beslissing omtrent de kosten van het incident is aangehouden tot de beslissing in de hoofdzaak.
De rechtbank heeft bepaald dat de zaak op 15 maart 2023 weer op de rol zal komen voor conclusie van antwoord in reconventie en opgave van verhinderdata aan de zijde van beide partijen over de periode juni tot en met december 2023. Iedere verdere beslissing is aangehouden. Dit vonnis is uitgesproken door mr. B.R.M. de Bruijn in het openbaar.