ECLI:NL:RBLIM:2023:1106

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 februari 2023
Publicatiedatum
13 februari 2023
Zaaknummer
C/03/311136 / HA ZA 22-498
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot voeging in civiele procedure wegens eerdere conclusie van antwoord

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Limburg, is op 1 februari 2023 een vonnis gewezen in een incident. De eisers, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.M. Kan, vorderden voeging van hun nieuwe zaak (C/03/311136 / HA ZA 22-498) met een oude zaak (C/03/299732 / HA ZA 21-616). De gedaagde, A.F. BENELUX HOLDING B.V., vertegenwoordigd door advocaat mr. M.C. Franken-Schoemaker, voerde verweer tegen deze vordering. De rechtbank overwoog dat volgens artikel 220 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een vordering tot voeging alleen kan worden ingesteld vóór het indienen van een conclusie van antwoord. Aangezien in de oude zaak al een conclusie van antwoord was genomen, was voeging met de nieuwe zaak niet mogelijk. De rechtbank wees de vordering tot voeging af en veroordeelde de eisers in de proceskosten van het incident, begroot op € 598,-, te vermeerderen met wettelijke rente. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De zaak zal op 15 maart 2023 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer / rolnummer: C/03/311136 / HA ZA 22-498
Vonnis in incident van 1 februari 2023 in de zaak van:

1.[eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident sub 1] ,

wonend te [woonplaats 1] ,
2.
[eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident sub 2],
wonend te [woonplaats 2] ,
eisers in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat mr. C.M. Kan,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
A.F. BENELUX HOLDING B.V.,
gevestigd te Sittard, gemeente Sittard-Geleen,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. M.C. Franken-Schoemaker.
Partijen zullen hierna eisers en AFB genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de conclusie van eis, tevens incidentele vordering tot voeging ex artikel 222 Rv van eisers,
  • de conclusie van antwoord in het incident van AFB.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
Eisers vorderen dat de hoofdzaak (met onderhavig zaaknummer / rolnummer C/03/311136 / HA ZA 22-498, ook wel te noemen: de nieuwe zaak) wordt gevoegd met de bij deze rechtbank aanhangige zaak met het zaaknummer / rolnummer C/03/299732 / HA ZA 21-616, ook wel te noemen: de oude zaak. AFB voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 222 Rv bepaalt dat (1) in geval voor dezelfde rechter tussen dezelfde partijen en over hetzelfde onderwerp tegelijk zaken aanhangig zijn, of voor dezelfde rechter verknochte zaken aanhangig zijn, daarvan de voeging kan worden gevorderd en dat in deze zaken de rechter ook ambtshalve tot voeging kan overgaan, alsmede dat (2) de leden 2 en 3 van artikel 220 Rv op deze vordering van toepassing zijn. Artikel 220, tweede lid, Rv bepaalt dat deze vordering slechts kan worden ingesteld door de eiser bij de inleidende dagvaarding of bij incidentele conclusie vóór het antwoord.
2.3.
In het midden kan worden gelaten het antwoord op de vraag of aan de inhoudelijke eisen in artikel 222 Rv voor voeging is voldaan, omdat AFB terecht heeft aangevoerd dat in de oude zaak al een conclusie van antwoord is genomen (in juli 2022). Dit betekent dat voeging van de nieuwe zaak met de oude zaak gelet op het toepasselijke tweede lid van artikel 220 Rv onmogelijk is en de incidentele vordering reeds gelet hierop moet worden afgewezen.
2.4.
Eisers zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. Die kosten begroot de rechtbank aan de zijde van AFB tot op heden op € 598,- voor het indienen van de conclusie van antwoord in het incident. De in dit kader gevorderde wettelijke rente zal eveneens worden toegewezen. Voor het kunnen aannemen van nodeloos procederen of misbruik maken van (processuele) bevoegdheid aan de zijde van eisers ziet de rechtbank overigens onvoldoende grond.
2.5.
Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten en de wettelijke rente daarover omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten en de wettelijke rente daarover, met dien verstande dat de wettelijke rente over de nakosten die zijn verbonden aan noodzakelijke betekening van de uitspraak, is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. Daarin ziet de rechtbank aanleiding de gevorderde nakosten en de wettelijke rente daarover niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling te vermelden, zodat dit onderdeel van de gevorderde proceskosten zal worden afgewezen (vergelijk Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853, rov. 2.3).

3.De beslissing

De rechtbank:
in het incident
3.1.
wijst de vordering tot voeging af,
3.2.
veroordeelt eisers in de kosten van het incident, aan de zijde van AFB tot op heden begroot op € 598,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.3.
verklaart de beslissing onder 3.2. uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde ten aanzien van de proceskosten af,
in de hoofdzaak
3.5.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
15 maart 2023voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2023. [1]

Voetnoten

1.type: JPW