ECLI:NL:RBLIM:2023:2487

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
ROE 21/3242
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke omgevingsvergunning voor doorstroom-woningen voor ex-gedetineerden in Maastricht

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 13 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een tijdelijke omgevingsvergunning door de gemeente Maastricht voor het realiseren van twee tijdelijke doorstroom-woningen voor ex-gedetineerden. Eiser, die bezwaar had gemaakt tegen de vergunning, stelde dat de vergunningverlening in strijd was met het gemeentelijk beleid en dat er negatieve gevolgen zouden zijn voor de veiligheid en leefbaarheid in de wijk. De rechtbank oordeelde echter dat de vergunning niet in strijd was met de goede ruimtelijke ordening en dat de gemeente voldoende had gemotiveerd dat de tijdelijke woningen niet zouden leiden tot een onaanvaardbare toename van de kwetsbaarheid van de buurt. De rechtbank wees erop dat ex-gedetineerden, in tegenstelling tot gedetineerden, vrij zijn om te wonen waar zij willen, en dat de tijdelijke omgevingsvergunning was verleend voor een beperkte periode tot 22 augustus 2028. De rechtbank concludeerde dat de vergunningverlening niet in strijd was met het facetbestemmingsplan 'Woningsplitsing en woningomzetting', omdat er geen sprake was van kamergewijze verhuur. Eiser's beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/3242

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 april 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [vestigingsplaats] , eiser

(gemachtigden: C. Meys en J. de Jong)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, verweerder
(gemachtigde: mr. T. Goessens).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Woningstichting Servatius uit Maastricht (vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. J.L. Stoop).

Procesverloop

Bij besluit van 18 juni 2021 heeft verweerder aan de vergunninghouder een tijdelijke omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van twee tijdelijke doorstroom-woningen voor ex-gedetineerden aan de [adres] te Maastricht.
Bij besluit van 26 oktober 2021 (de beslissing op bezwaar en het bestreden besluit in deze procedure) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de tijdelijke omgevingsvergunning, onder aanvulling van de motivering zoals verwoord in het bestreden besluit, in stand gelaten.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van verweerder, vergunninghouder en de gemachtigde van vergunninghouder.

Inleiding

1. De woningen aan (onder meer) de [adres] te Maastricht zijn in eigendom van vergunninghouder.
2. Bij besluit van 21 augustus 2018 heeft verweerder aan de vergunninghouder een tijdelijke omgevingsvergunning verleend voor een tijdelijke opvanglocatie ten behoeve van asielzoekers in de panden gelegen aan de [adres] . Deze tijdelijke omgevingsvergunning was verleend tot 22 augustus 2028.
3. Op 28 april 2021 heeft vergunninghouder een omgevingsvergunning aangevraagd voor het realiseren van twee tijdelijke doorstroom-woningen voor ex-gedetineerden aan de [adres] te Maastricht. Vergunninghouder wenst de woningen te verhuren aan Exodus die de woningen voor het concept doorstroomwoningen voor ex-gedetineerden kan inzetten. Daarbij worden er 2 tot 3 ex-gedetineerden per woning geplaatst.
4. Bij het besluit van 18 juni 2021 heeft verweerder de aangevraagde omgevingsvergunning verleend op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo (afwijken bestemmingsplan), met toepassing van artikel 4, aanhef en elfde lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). In dit artikel staat dat een omgevingsvergunning voor gebruik in strijd met het bestemmingsplan verleend kan worden voor een periode van ten hoogste tien jaar. Verweerder heeft de aangevraagde vergunning verleend tot 22 augustus 2028.
4.1.
Eiser heeft tegen dit besluit op 28 juli 2021 een bezwaarschrift ingediend. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en daarnaast besloten om de tijdelijke omgevingsvergunning, onder aanvulling van de motivering zoals verwoord in het bestreden besluit, in stand te laten.
4.2.
Eiser is het hier niet mee eens. Op hetgeen hij in beroep heeft aangevoerd zal de rechtbank hierna ingaan.

Beoordeling door de rechtbank

Het aangevraagde en vergunde gebruik
5. Eiser voert aan dat met de verleende vergunning en het bestreden besluit onduidelijk is welk gebruik nu exact wordt toegestaan. Eiser bestrijdt de toelichting van verweerder en vergunninghouder, dat het enkel gaat om het verhuren van woonruimte aan ex-gedetineerden. Volgens eiser blijkt namelijk uit de website van Exodus als ook uit de gesprekken die eiser met Exodus heeft gehad en uit de aanvraaggegevens dat er woonruimte wordt verhuurd aan zowel gedetineerden als ex-gedetineerden.
6. De rechtbank begrijpt dat er op enig moment bij eiser onduidelijkheid is ontstaan over de vraag of er nu alleen ex-gedetineerden of ook gedetineerden worden gehuisvest. In de ‘Onderlegger ruimtelijke motivatie’ bij de aanvraag wordt onder het kopje ‘Wonen’ een beschrijving gegeven van de activiteiten van Exodus waarbij de nadruk ligt op de ondersteuning van gedetineerden in de laatste maanden van hun straf. Dat laat echter onverlet dat uit de door vergunninghouder ingediende aanvraag alsmede de door verweerder verleende vergunning eenduidig blijkt dat het enkel huisvesting van ex-gedetineerden betreft. Uit het bestreden besluit volgt ook dat dit door verweerder en vergunninghouder expliciet is bevestigd. De beroepsgrond slaagt niet.
Afwijken van het bestemmingsplan
7. Op de percelen aan de [adres] te Maastricht is het bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Beatrixhaven’ van toepassing. Op grond van dit bestemmingsplan geldt de enkelbestemming ‘Wonen’. De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
wonen in de vorm van grondgebonden woningen;
aan-huis-verbonden beroepen;
tuinen, erven en verhardingen;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
groenvoorzieningen;
additionele voorzieningen.
7.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat het aangevraagde gebruik (gebruik als doorstroom-woningen voor ex-gedetineerden) in strijd is met de bestemming ‘Wonen’ en aldus in strijd is met het bestemmingsplan. Tussen partijen is wel in geschil of verweerder terecht de gevraagde vergunning voor van het bestemmingsplan afwijkend gebruik heeft verleend.
8. De rechtbank stelt voorop dat uit artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2, van de Wabo volgt dat een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan alleen kan worden verleend, als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De norm van ‘een goede ruimtelijke ordening’ is een erg ruim begrip en strekt het tot bescherming van een veelheid van ruimtelijk relevante belangen. De beslissing om de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan al dan niet te verlenen, behoort in dit geval tot de bevoegdheid van verweerder. Daarbij heeft verweerder beleidsruimte. Dat betekent dat verweerder in beginsel de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De rechter toetst terughoudend en moet zich beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
9. Eiser stelt zich allereerst op het standpunt dat verweerder handelt in strijd met het gemeentelijk beleid. In dat kader verwijst eiser allereerst naar het Wijkontwikkelingsplan Limmel/Nazareth, vastgesteld door de gemeenteraad van Maastricht op 23 februari 2010 (WOP). Daarin blijkt volgens eiser dat Limmel een kwetsbare wijk betreft. Op pagina 33 van het WOP staat: “
“In Maastricht Noordoost liggen verschillende voorzieningen voor bijzondere doelgroepen, zoals de TBS-kliniek Overmaze, de containerwoningen, het sociaal pension van het Leger des Heils en de post voor methadon- en medische heroïneverstrekking van Mondriaan. Om de wijk niet nog meer te belasten, zullen we zeer terughoudend omgaan met eventuele nieuwe initiatieven voor de huisvesting van risicovolle doelgroepen als verslaafden, gedetineerden en daklozen.”
9.1.
Eiser wijst verder op de Woonvisie Maastricht 2018. Op pagina 13 staat dat de concentratie van bijzondere doelgroepen een negatieve rol kan spelen in relatie tot de veiligheidsbeleving in buurten.
9.2.
Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder, gelet op het WOP en de Woonvisie, niet tot vergunningverlening heeft kunnen overgaan. Eiser bestrijdt de stelling van verweerder dat de kwetsbaarheid van Limmel niet verder wordt vergroot en dat de veiligheid en leefbaarheid niet worden aangetast. Volgens eiser blijkt uit landelijk onderzoek dat de kans op recidive bij ex-gedetineerden levensgroot is, namelijk bijna vijftig procent. Volgens eiser zijn de woonruimten niet solitair gelegen en houdt de 24-uurs begeleiding met name telefonische bereikbaarheid in. Ook stelt eiser in dit kader dat Limmel ten opzichte van andere buurten onevenredig zwaar wordt belast. Volgens eiser zijn er namelijk ook buurten in Maastricht zonder kwetsbare doelgroepen en is spreiding juist beleid. Eiser voert aan dat de toetsing aan het afwegingskader Sociaal niet inzichtelijk en niet juist is. Tot slot bestrijdt eiser het standpunt van verweerder dat de woningen aan de Korvetweg 31 en de Korvetweg 33 zich lenen voor een humaan verblijf. Het initiatief voldoet wellicht wettelijk aan de externe veiligheid en wettelijke geluidsnormen maar volgens eiser lenen de panden zich niet voor prettig wonen.
10. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat verweerder met de verlening van de omgevingsvergunning en de toepassing van haar afwijkingsbevoegdheid in strijd met haar eigen beleid handelt. In dat kader acht de rechtbank van belang dat de ex-gedetineerden niet zonder meer als een risicovolle doelgroep in de zin van het WOP kunnen worden gekwalificeerd. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat ex-gedetineerden (in dit kader niet gelijk te stellen met gedetineerden) vrij zijn om te wonen waar ze willen, en dit kan dus ook midden in een woonwijk zijn.
10.1.
Verweerder heeft verder naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat de tijdelijke omgevingsvergunning niet, althans niet in onaanvaardbare mate, leidt tot een toename van de kwetsbaarheid van de buurt Limmel. Verweerder heeft er verder terecht op gewezen dat het gaat om een kleine groep (4 tot 6 personen) die onder begeleiding komt te wonen. Dat er sprake zou zijn van onvoldoende begeleiding is door eiser niet onderbouwd en volgt de rechtbank dan ook niet. Verder is de rechtbank met verweerder van oordeel dat het begeleid wonen op een relatief solitaire locatie is gelegen nu [adres] zijn gelegen aan de rand van de wijk Limmel, tegen het industrieterrein Beatrixhaven aan, op circa driehonderd meter van de woonwijk. Ten aanzien van de recidivecijfers die door eiser zijn genoemd overweegt de rechtbank dat uit deze algemene cijfers geen conclusies kunnen worden getrokken voor deze specifieke situatie.
10.2.
Dat de toetsing door verweerder aan het afwegingskader Sociaal niet transparant of controleerbaar is, volgt de rechtbank tot slot niet. Bij het bestreden besluit heeft verweerder immers het door de Beleidsmedewerker Welzijn en Zorg ingevulde afwegingskader gevoegd. Dat dit afwegingskader pas op 19 oktober 2021 (na het primaire besluit, maar voor het bestreden besluit) is ingevuld, maakt niet dat verweerder hiervan niet heeft kunnen uitgaan. Op grond van artikel 7:11 van de Awb dient verweerder in bezwaar een volledige heroverweging te maken en heeft verweerder de mogelijkheid om eventuele gebreken in het primaire besluit te herstellen. Verweerder heeft ter zitting ook erkend dat het primaire besluit zeer kort en onvoldoende gemotiveerd was, maar dat dit in de bezwaarfase is hersteld. Naar het oordeel van de rechtbank kan daaruit niet worden opgemaakt dat verweerder bij het nemen van het bestreden besluit vooringenomen is geweest. Dat het afwegingskader Sociaal niet juist zou zijn ingevuld is door eiser tot slot niet onderbouwd.
10.3.
Ook het standpunt van eiser dat er geen sprake is van humaan wonen volgt de rechtbank niet. Zoals eiser zelf ook aangeeft, worden er geen wettelijke normen overtreden. Dat eiser de betreffende panden of de directe omgeving waarin zij staan niet mooi vindt maakt niet dat er geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
10.4.
De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder niet in strijd heeft gehandeld met het gemeentelijk beleid en voldoende heeft gemotiveerd dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Verweerder heeft op grond daarvan in redelijkheid kunnen beslissen tot gebruikmaking van haar bevoegdheid tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor gebruik in afwijking van het bestemmingsplan.
Communicatie en participatie
11. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerder en de vergunninghouder onjuist, laattijdig of niet gecommuniceerd hebben. Eiser heeft daarbij ook aangegeven dat daarmee geen wettelijke verplichtingen zijn geschonden. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat, voor zover er al onvoldoende is gecommuniceerd, dit niet kan leiden tot een gegrond beroep.
Facetbestemmingsplan ‘Woningsplitsing en woningomzetting’
12. Volgens eiser handelt verweerder met het plan in strijd met het facetbestemmingsplan ‘Woningsplitsing en woningomzetting’. Volgens eiser had de aanvraag voor de omgevingsvergunning getoetst moeten worden aan dit facetbestemmingsplan en op grond hiervan afgewezen moeten worden.
13. De rechtbank stelt vast dat het facetbestemmingsplan ‘Woningsplitsing en woningomzetting’ van toepassing is op alle bestemmingsplannen binnen het grondgebied van de gemeente Maastricht (en dus ook op het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Beatrixhaven’) en op de bestemming ‘Wonen’(de ter plaatse geldende enkelbestemming).
13.1.
Uit artikel 1.8 van het facetbestemmingsplan 'Woningsplitsing en woningomzetting' volgt dat onder woningomzetting wordt verstaan: ‘omzetting van een woning naar één of meer wooneenheden voor kamergewijze verhuur; hieronder wordt tevens verstaan het toevoegen van wooneenheden aan bestaande gevallen van woningomzetting’.
13.2.
Uit artikel 1.6 van het facetbestemmingsplan 'Woningsplitsing en woningomzetting' volgt dat onder kamergewijze verhuur wordt verstaan: ‘het verschaffen van woonverblijf in één (gedeelte van een) gebouw middels één of meer wooneenheden (voor kamergewijze verhuur). De bewoners hebben gezamenlijk één voordeur. Daarnaast delen de bewoners van de wooneenheden minimaal één van de volgende voorzieningen: badkamer, keuken of toilet’.
14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet, zoals eiser stelt, in strijd met dit facetbestemmingsplan gehandeld nu het verbod op woningomzetting, waarop eiser een beroep doet, niet van toepassing is. Naar het oordeel van de rechtbank is er namelijk geen sprake van ‘het verschaffen van woonverblijf’, en daarmee geen sprake van kamergewijze verhuur. Daartoe acht de rechtbank van belang dat de vergunninghouder ter zitting onweersproken heeft toegelicht dat er geen sprake is van een huurovereenkomst met de ex-gedetineerden, maar van een zorgovereenkomst. De ex-gedetineerden kunnen zich niet permanent vestigen in de woningen, maar kunnen daar gedurende een traject van een jaar verblijven. Gedurende dat traject worden de ex-gedetineerden begeleid bij werk, inkomen en wonen. Elke dag is er daartoe en paar uur een begeleider op locatie aanwezig. Verder is er 24 uur per dag telefonisch begeleiding bereikbaar. De ex-gedetineerden betalen geen huur en genieten geen huurbescherming. Wel betalen zij een onkostenvergoeding. Gelet op al deze omstandigheden oordeelt de rechtbank dat er sprake is van wonen met een overwegend verzorgend c.q. maatschappelijk karakter, en niet van ‘kamergewijze verhuur’ zoals bedoeld in het facetbestemmingsplan. Verweerder heeft dus niet in strijd met het facetbestemmingsplan gehandeld.
Voorschrift omgevingsvergunning 2018 en vertrouwensbeginsel
15. Bij besluit van 21 augustus 2018 heeft verweerder aan de vergunninghouder een tijdelijke omgevingsvergunning verleend voor een tijdelijke opvanglocatie ten behoeve van (uitgeprocedeerde) asielzoekers in de panden gelegen aan de [adres] . Deze tijdelijke omgevingsvergunning was verleend tot 22 augustus 2028. In deze vergunning is het volgende voorschrift opgenomen:
“Na beëindiging van het thans aangevraagde gebruik, mogen de woningen enkel in gebruik worden genomen, als zijnde de planologisch toegestane ‘Woonfunctie’ (eengezinshuis). Het afwijkend gebruik dient uiterlijk 22 augustus 2028 te zijn gestaakt.”
16. Eiser voert aan dat uit het voorschrift bij de omgevingsvergunning van 2018 volgt dat er na het afwijkend gebruik ten behoeve van de opvang van asielzoekers niet opnieuw door verweerder een vergunning zal worden verleend voor (ander) afwijkend gebruik en dat de panden gelegen aan de Korvetweg alleen nog conform het bestemmingsplan als woning mogen worden gebruikt. Nu het gebruik door uitgeprocedeerde asielzoekers ten aanzien van de panden aan de [adres] is beëindigd, aangezien dit gebruik niet hetzelfde is als het gebruik door (ex-)gedetineerden, heeft verweerder in strijd met het voorschrift uit de omgevingsvergunning van 2018 gehandeld en had verweerder de omgevingsvergunning niet mogen verlenen.
16.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het voorschrift is opgenomen met het doel om een terugkeer naar het planologische regime na de looptijd van het aangevraagde gebruik voor 10 jaar zeker te stellen. Dit betekent volgens verweerder dat het gebruik uiterlijk 22 augustus 2028 weer dient te zijn gewijzigd in de woonfunctie (eengezinshuis) en dat verweerder na die datum inderdaad niet meer voornemens is om een omgevingsvergunning voor strijdig gebruik te verlenen. Om die reden is de tijdelijke vergunning voor het gebruik door ex-gedetineerden ook verleend tot 22 augustus 2028, en niet voor de duur van tien jaar.
17. De rechtbank is van oordeel dat de bevoegdheid van verweerder tot het verlenen van een omgevingsvergunning (al dan niet voor gebruik in strijd met het bestemmingsplan) voortvloeit uit de wet en dat het voorschrift uit de omgevingsvergunning uit 2018 deze wettelijke bevoegdheid niet kan inperken. De rechtbank begrijpt het standpunt van eiser echter zo dat wordt bedoeld dat verweerder met het voorschrift heeft toegezegd zijn bevoegdheid niet te gebruiken om, na afloop van het strijdig ten behoeve van asielzoekers, opnieuw een omgevingsvergunning voor strijdig gebruik te verlenen. De rechtbank vat deze beroepsgrond daarom op als een beroep op het vertrouwensbeginsel.
17.1.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is volgens vaste rechtspraak [1] in de eerste plaats vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Verder is vereist dat die uitlatingen of gedragingen aan het bevoegde bestuursorgaan kunnen worden toegerekend.
17.1.1.
Eerst moet dus worden beoordeeld of er sprake is van een ‘toezegging’. Daarvoor is nodig dat de betrokkene redelijkerwijs moet hebben kunnen denken dat de overheid welbewust een standpunt heeft ingenomen over de manier waarop zij haar bevoegdheid zal gaan uitoefenen. Naar het oordeel van de rechtbank is daar in het onderhavige geval sprake van. Uit de tekst van het voorschrift volgt namelijk eenduidig dat verweerder het gebruik na afloop van het vergunde strijdig gebruik ten behoeve van de opvang van asielzoekers heeft willen regelen. Na de beëindiging van het vergunde strijdige gebruik
mogende woningen immers
enkelin gebruik worden genomen als ‘woonhuis’. Verder volgt naar het oordeel van de rechtbank uit het voorschrift eenduidig dat verweerder het toegestane toekomstige gebruik heeft gekoppeld aan de (feitelijke) beëindiging van het vergunde gebruik, uiterlijk 22 augustus 2028. De rechtbank is aldus van oordeel dat verweerder met het voorschrift de toezegging heeft gedaan dat er na afloop van het strijdig gebruik ten behoeve van de opvang van asielzoekers, ook wanneer dit gebruik eerder dan 22 augustus 2028 zou eindigen, niet opnieuw een omgevingsvergunning zou worden verleend voor gebruik in strijd met het bestemmingsplan. De rechtbank weegt daarbij mee dat verweerder ter zitting ook heeft erkend dat het voorschrift expliciet ziet op het toekomstige gebruik van de panden nadat de opvang van asielzoekers is geëindigd en dat het voorschrift kan worden gelezen op de wijze die eiser voorstaat. Verder heeft verweerder ter zitting aangegeven dat het voorschrift waarschijnlijk in samenspraak met ‘de buurt’ is vormgegeven.
17.2.
Dat sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen betekent echter niet dat daaraan altijd moet worden voldaan. Zwaarder wegende belangen, zoals het algemeen belang of belangen van derden, kunnen daaraan in de weg staan. Bij deze belangenafweging kan ook een rol spelen of de betrokkene op basis van de gewekte verwachtingen handelingen heeft verricht of nagelaten als gevolg waarvan hij schade heeft geleden of nadeel heeft ondervonden.
17.2.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het algemeen belang in dit geval zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van eisers. Daarbij is relevant dat het gebruik van de woningen als doorstroom-woning voor ex-gedetineerden een belangrijke maatschappelijke functie vervult. Het gebruik van de woningen wijzigt weliswaar (van asielzoekers naar ex-gedetineerden) maar het betreft geen wezenlijke wijziging aangezien het in beide gevallen een maatschappelijk gebruik betreft. Tot slot is van doorslaggevend belang dat het strijdig gebruik in tijd is beperkt, namelijk tot 22 augustus 2028. Door verweerder is er bewust voor gekozen om dezelfde einddatum aan te houden als voor het eerder vergunde gebruik voor de opvang van asielzoekers. Eisers worden in die zin niet benadeeld. Te meer niet nu uit het voorgaande blijkt, en verweerder ook ter zitting heeft erkend, dat is toegezegd dat na 22 augustus 2028 geen vergunning voor met het bestemmingsplan strijdig gebruik meer zal worden verleend. Verweerder heeft dus naar het oordeel van de rechtbank in de gegeven omstandigheden – voor de periode tot 22 augustus 2028 – van de gedane toezegging kunnen afwijken. Dat mogelijke eerdere toezeggingen door de burgemeester of door individuele wethouders (ook) niet zijn nagekomen, maakt het voorgaande niet anders. Die toezeggingen, voor zover daar reeds sprake van is, zagen immers op andere initiatieven en dateren van (ruim) voor de in 2018 verleende vergunning.
Overige gronden
18. De rechtbank overweegt tot slot dat de overige algemene beroepsgronden en feitelijke beroepsgronden, voor zover niet reeds in het bovenstaande beoordeeld en besproken, onvoldoende zijn onderbouwd en niet tot een gegrond beroep leiden.

Conclusie

19. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bestreden besluit heeft mogen nemen.
19.1.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Leijten, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E.M. Genders, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 april 2023
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 13 april 2023

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1778).