ECLI:NL:RBLIM:2023:3996

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 juli 2023
Publicatiedatum
7 juli 2023
Zaaknummer
ROE 22/1112
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de last onder dwangsom voor een bouwwerk op recreatiegrond in Eijsden-Margraten

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 6 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen G.R. Projectontwikkeling B.V. en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eijsden-Margraten. Eiseres, G.R. Projectontwikkeling B.V., had bezwaar gemaakt tegen een last onder dwangsom die haar was opgelegd voor het verwijderen van een bouwwerk op een perceel dat onder het bestemmingsplan 'Resort Mooi Bemelen' valt. Verweerder had het bezwaar ongegrond verklaard, stellende dat het bouwwerk als een recreatiewoning moest worden aangemerkt, terwijl eiseres betoogde dat het een trekkershut was die voldeed aan de bestemmingsplanregels.

De rechtbank oordeelde dat verweerder ten onrechte had gesteld dat het bouwwerk niet als trekkershut kon worden aangemerkt. De rechtbank volgde de redenering van eiseres dat de definitie van een trekkershut niet uitsluit dat deze sanitaire voorzieningen bevat. De rechtbank benadrukte dat de planregels letterlijk moeten worden geïnterpreteerd en dat de rechtszekerheid vereist dat men kan uitgaan van wat in het bestemmingsplan is bepaald. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit, waardoor de last onder dwangsom werd opgeheven.

De rechtbank concludeerde dat er geen overtreding was van het bestemmingsplan, omdat het bouwwerk als trekkershut kon worden aangemerkt. De rechtbank gaf aan dat partijen in de toekomst in overleg moeten treden over de precieze oppervlakte van eventuele nieuwe trekkershutten, om geschillen te voorkomen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22 / 1112

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juli 2023 in de zaak tussen

G.R. Projectontwikkeling B.V. (Green Resorts), uit Rotterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. E.P. Euverman),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eijsden-Margraten, verweerder
(gemachtigde: mr. H.M.J.G. Neelis).

Inleiding

1. Bij besluit van 29 november 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een last onder dwangsom opgelegd in verband met een bouwwerk op het perceel bekend als gemeente [kadasternummer] (hierna: het perceel). Daartegen heeft eiseres bezwaar gemaakt.
1.1
Met het besluit van 7 april 2022 (het bestreden besluit) is verweerder bij het primaire besluit gebleven.
1.2.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 13 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] en [naam architect] , architect, namens eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Besluitvorming

2. Op 25 oktober 2021 heeft een toezichthouder van verweerders gemeente een controle uitgevoerd op het perceel, waarbij is geconstateerd dat daar een bouwwerk is gerealiseerd met de afmetingen: lengte 10,30 meter, breedte 3,60 meter, goothoogte 2,20 meter en nokhoogte 3,95 meter. Uit foto’s blijkt dat het bouwwerk op de begane grond bestaat uit een (kleine) slaapkamer met 2 bedden, een woongedeelte met een kookgelegenheid en een (eet)tafel met 4 stoelen en een (kleine) ruimte met sanitair (met een douche, een toilet en een wastafel) naast de slaapkamer. Boven die slaapkamer is er nog een (kleine) slaapkamer met 2 bedden direct onder de nok van het dak. Om daar te komen is een ladder aanwezig. Voor het overige kijkt men vanuit de begane grond tegen de nok aan.
3. Het perceel heeft op basis van het bestemmingsplan “Resort Mooi Bemelen” (hierna: het bestemmingsplan) de enkelbestemming ‘Recreatie – Verblijfsrecreatie’ en de dubbelbestemmingen ‘Waarde – Archeologie 7’ en ‘Waarde – Landschapselement’. Bovendien ligt een functieaanduiding “specifieke vorm van recreatie – 6” op het perceel met de gebiedsaanduidingen “milieuzone – bodembeschermingsgebied” en “milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied”. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bouwwerk dient te worden aangemerkt als een recreatiewoning als bedoeld in het bestemmingsplan en niet past binnen de van toepassing zijnde aanduiding “specifieke vorm van recreatie – 6”, hetgeen in strijd is met artikel 5.1.1, onder a, van de regels van het bestemmingsplan (hierna ook: planregels). Omdat sprake is van een recreatiewoning en niet binnen het bouwvlak is gebouwd acht verweerder het bouwwerk tevens in strijd met artikel 5.2.1, onder a, van de planregels. Ook is volgens verweerder de oppervlakte meer dan de toegestane 30 m². Nu voor het bouwwerk geen omgevingsvergunning is verleend, handelt eiseres volgens verweerder tevens in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
4. Bij brief van 26 oktober 2021 heeft verweerder deze bevindingen aan eiseres gemeld en verzocht het bouwwerk binnen een termijn van 7 dagen te verwijderen en verwijderd te houden en geen nieuwe bouwwerken meer te plaatsen. Daarbij is aangekondigd dat handhavend zal worden opgetreden als na die termijn blijkt dat het bouwwerk niet is verwijderd. Tevens heeft verweerder kenbaar gemaakt niet voornemens te zijn om medewerking te verlenen aan legalisatie van het bouwwerk. Naar aanleiding van deze brief heeft eiseres zienswijzen naar voren gebracht. Volgens haar is geen sprake van een recreatiewoning maar een trekkershut die zowel voldoet aan artikel 5.1.1 van de planregels (doeleindenomschrijving) als aan artikel 5.2 van de planregels (bouwregels).
5. Bij het primaire besluit heeft verweerder gelast het bouwwerk binnen veertien dagen na de verzenddatum van dit besluit van het perceel te verwijderen en verwijderd te houden. Indien eiseres niet tijdig aan deze last voldoet dan verbeurt zij een dwangsom van
€ 1.000,- per dag met een maximum van € 30.000,-. Volgens verweerder is het bouwwerk een recreatiewoning met name omdat er sprake is van sanitaire voorzieningen (douche, toilet en wasbak). Het is geen trekkershut die volgt uit de VNG-definitie: ‘een eenvoudige constructie zonder sanitaire voorzieningen’. Omdat recreatiewoningen binnen het bouwvlak moeten worden gebouwd en dat hier niet het geval is, is er strijd met de artikelen 5.1.1, onder a, en 5.2.1, onder a, van de planregels. Voorts staat in het primaire besluit dat, als het wel een trekkershut zou zijn, de oppervlakte daarvan meer dan 30 m² is en er strijd is met artikel 5.2.1, onder h, van de planregels. Vanwege de strijd met het bestemmingsplan en het oprichten van de recreatiewoning zonder omgevingsvergunning is tevens gehandeld in strijd met artikel 2.1, onder a en c, van de Wabo. Tot slot is in het primaire besluit aangegeven dat verweerder niet voornemens is mee te werken aan het legaliseren van het bouwwerk op het perceel.
5.1
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
5.2.
Bij uitspraak van 31 januari 2022 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het primaire besluit tot vier weken na de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening geschorst. [1]
5.3.
Verweerder heeft op 22 februari 2022 de begunstigingstermijn verlengd met één week na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Het bouwwerk is (tijdig) verwijderd.
6. Het bezwaar heeft verweerder bij het bestreden besluit ongegrond verklaard en de last onder dwangsom is in stand gelaten.
6.1.
Verweerder heeft in het verweerschrift de gestelde overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo als grondslag van het primaire en het bestreden besluit laten vervallen, omdat op grond van artikel 3, onderdeel 2, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht geen omgevingsvergunning nodig is voor de activiteit bouwen.

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit waarbij de last onder dwangsom in stand is gelaten. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
De rechtbank zal - zie onder 6.1 - zich in dit verband beperken tot de gestelde overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.
8. De rechtbank verklaart het beroep gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
8.1.
Voor de relevante wetgeving en regels van het bestemmingsplan verwijst de rechtbank naar de bijlage bij deze uitspraak. [2]
Is sprake van een trekkershut of recreatiewoning? [3]
9. Eiseres voert aan dat het bouwwerk niet in strijd is met het bestemmingsplan, omdat sprake is van een trekkershut. Het door verweerder gemaakte onderscheid tussen een recreatiewoning en trekkershut, te weten dat een trekkershut niet mag voorzien in sanitaire voorzieningen, volgt niet uit het bestemmingsplan. Deze interpretatie van verweerder is in strijd met de rechtszekerheid. Eiseres is uitgegaan van de letterlijke tekst van de planregels en de systematiek van het bestemmingsplan. Daaruit volgt dat een trekkershut een bouwwerk is met een oppervlakte van maximaal 30 m² dat niet buiten het kampeerseizoen wordt gebruikt. Verweerder had niet mogen aansluiten bij de definitie van trekkershut uit de VNG-brochure, maar bij het Van Dale Groot Woordenboek van de Nederlandse Taal. Volgens dit woordenboek is een trekkershut een ‘eenvoudig huisje met bedden en kookgelegenheid waar trekkers kunnen overnachten’. Uitgaande van deze definitie kan het bouwwerk worden aangemerkt als trekkershut, omdat het feitelijk een eenvoudig huisje is en de indeling, de omvang en de voorzieningen zijn afgestemd op een kort verblijf van passanten.
10. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) zijn de op de verbeelding aangegeven bestemming en de daarbij behorende regels bepalend voor het antwoord op de vraag of een activiteit in strijd is met het bestemmingsplan. Wanneer een planregel duidelijk is dient deze omwille van de rechtszekerheid letterlijk te worden uitgelegd, omdat de rechtszekerheid vereist dat van wat in zo’n plan is bepaald kan worden uitgegaan. De toelichting heeft in zoverre betekenis dat deze over de bedoeling van de planwetgever meer inzicht kan geven indien de bestemming en de bijbehorende planregels, waaraan moet worden getoetst, op zichzelf, noch in samenhang beschouwd duidelijk zijn. Bij gebrek aan aanknopingspunten in het bestemmingsplan en de toelichting voor de wijze waarop een begrip uitgelegd moet worden, kan aansluiting gezocht worden bij het algemeen spraakgebruik. [4]
10.1.
Gelet op deze vaste rechtspraak zijn voor de vraag of het bouwwerk in strijd is met het bestemmingsplan, de bestemming (functieaanduiding) “specifieke vorm van recreatie – 6” en de daarbij behorende planregels beslissend. Deze planregels dienen omwille van de rechtszekerheid letterlijk te worden uitgelegd, omdat de rechtszekerheid vereist dat van wat in een bestemmingplan is bepaald kan worden uitgegaan.
10.2.
De rechtbank stelt vast dat ter plaatse de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – 6’ geldt en derhalve, op grond van artikel 5.1.1 van de planregels, geen recreatiewoningen zijn toegestaan op het perceel, maar wel trekkershutten. Dit is door partijen niet betwist. Evenmin is betwist dat op basis van het bestemmingsplan een trekkershut niet tegelijk een recreatiewoning kan zijn en andersom. Voorts staat vast dat een trekkershut uitsluitend tijdens het kampeerseizoen van 15 maart tot 1 november, als opgenomen in artikel 5.1.1 in samenhang met artikel 1.67 van de planregels, in gebruik is / mag zijn. Dat de trekkershut er het hele jaar staat maakt dit niet anders, omdat het gaat om het in gebruik zijn van de trekkershut.
10.2.1.
In het bestemmingsplan is geen definitie opgenomen van het begrip ‘trekkershut’. Uit de artikelen 5.1.1. en 5.2.1 van de planregels volgt wel dat een trekkershut uitsluitend tijdens het kampeerseizoen in gebruik mag zijn en het oppervlak van een trekkershut ten hoogste 30 m² mag bedragen. In het bestemmingsplan is niet opgenomen dat een trekkershut geen sanitaire voorzieningen mag bevatten, noch is - in tegenstelling tot een recreatiewoning - een maximale verblijfsduur opgenomen. Wat onder een recreatiewoning wordt verstaan is wel opgenomen in het bestemmingsplan. Uit de definitie van recreatiewoning blijkt niet wat (b.v. qua sanitaire voorzieningen) het verschil is tussen een trekkershut en een recreatiewoning. Uit (de systematiek van) het bestemmingsplan volgt derhalve dat het verschil tussen een trekkershut en recreatiewoning enkel erin gelegen is dat een trekkershut uitsluitend tijdens het kampeerseizoen in gebruik mag zijn en ten hoogste 30 m² mag bedragen en dat een recreatiewoning in het bouwvlak dient te worden gebouwd. Dat een trekkershut geen sanitaire voorzieningen mag hebben volgt naar het oordeel van de rechtbank niet (voldoende) uit (de systematiek van) het bestemmingsplan.
10.3.
De rechtbank is van oordeel dat indien de planwetgever had gewild dat in een trekkershut geen sanitaire voorzieningen mogen zitten, hij dit in het bestemmingsplan had dienen op te nemen. De planwetgever heeft ervoor gekozen om geen definitie van een trekkershut in het bestemmingsplan op te nemen. De rechtbank vindt dat verweerder zich in strijd met de rechtszekerheid op het standpunt heeft gesteld dat er sprake is van een recreatiewoning omdat het bouwwerk sanitaire voorzieningen bevat
.Uit het oogpunt van rechtszekerheid kan de VNG-omschrijving van een trekkershut - zie onder 5 - niet worden geacht in het bestemmingsplan te zijn opgenomen / te worden ingelezen.
10.3.1.
De verwijzing door verweerder naar de uitspraak van de Afdeling van 27 oktober 2021 [5] volgt de rechtbank niet, omdat dat een ander geval betreft. In die zaak is namelijk, in tegenstelling tot de onderhavige casus, het begrip trekkershut (gebouw ten behoeve van kortdurend recreatief nachtverblijf, niet zijnde een recreatiewoning) wel in het bestemmingsplan opgenomen. De Afdeling heeft in die zaak overwogen dat ‘gelet op de in het bouwwerk aangebrachte voorzieningen ten behoeve van de bewoning daarvan, die niet slechts op een kortdurend nachtverblijf zien, het in het desbetreffende bestemmingsplan gemaakte onderscheid tussen enerzijds een trekkershut voor kortdurend nachtverblijf en anderzijds een recreatiewoning of recreatieverblijf en gelet op het feit dat de ter plaatse geldende bestemming "Recreatie-4" ook voorziet in afzonderlijke sanitaire voorzieningen, hetgeen een aanwijzing is voor het standpunt dat een trekkershut als bedoeld in de planregels geen eigen sanitaire voorzieningen heeft, het bouwwerk niet als een trekkershut als bedoeld in de planregels kan worden aangemerkt’.
10.3.2.
In het onderhavige geval wordt weliswaar ook in het bestemmingsplan een onderscheid gemaakt tussen enerzijds een trekkershut en anderzijds een recreatiewoning, maar in het bestemmingsplan is
nietopgenomen dat een trekkershut er (enkel) is ten behoeve van kortdurend recreatief nachtverblijf. Dat artikel 5.2.1, onder c, van de planregels het mogelijk maakt dat sanitaire voorzieningen ook buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd, is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval geen aanwijzing voor het standpunt dat een trekkershut als bedoeld in de planregels geen eigen sanitaire voorzieningen heeft / mag hebben, omdat dit artikellid voortbouwt op onderdeel a en b, waarin is opgenomen dat recreatiewoningen uitsluitend in het bouwvlak mogen worden gebouwd en het bouwvlak geheel mag worden bebouwd. Voor een trekkershut geldt niet dat deze enkel in het bouwvlak mag worden gebouwd. Daar komt bij dat er ter plaatse ook kampeermiddelen mogen staan (denk aan caravans) die over eigen sanitaire voorzieningen kunnen beschikken. Hierbij merkt de rechtbank nog op - zie onder 2 - dat het bouwwerk een compacte indeling heeft en de omvang en de eenvoud van de voorzieningen in de trekkershut zodanig zijn dat die, anders dan bij een recreatiewoning,
feitelijkzijn afgestemd op een kort(er) verblijf van passanten (dan in het geval van een grotere / luxere recreatiewoning).
10.4.
Aan - zie de slotzin onder 10 - de toelichting van het bestemmingsplan en het algemeen spraakgebruik wordt niet toegekomen, nu de planregels in samenhang bezien met ook de verbeelding, (voldoende) duidelijk zijn.
11. Het voorgaande heeft tot gevolg dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat het bouwwerk niet als een trekkershut als bedoeld in de planregels kan worden aangemerkt. De plaatsing van het bouwwerk is in zoverre niet in strijd met de op het perceel rustende bestemming, zodat wat dit betreft geen sprake is van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Het bestreden besluit kan dus niet gedragen worden door de daaraan ten grondslag gelegde motivering
.Het betoog slaagt.
11.1.
Het beroep van eiseres is reeds gelet hierop gegrond: het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Zie ook onder 15 t/m 15.1.
Is de trekkershut groter dan 30 m²? [6]
12. Eiseres voert aan dat het bouwwerk een oppervlakte van 29,995 m² had, omdat de luifel gesitueerd was buiten het buitenwerkse gevelvlak van het bouwwerk. Het bouwwerk was tussen de buitenwerkse gevelvlakken 3,5 meter breed en 8,57 meter lang. Gelet hierop was het bouwwerk volgens eiseres niet in strijd met het bestemmingsplan.
13. Verweerder stelt, in tegenstelling tot het standpunt van de Intergemeentelijke Adviescommissie Bezwaarschriften (hierna: de commissie), dat de oppervlakte van het bouwwerk gemeten moet worden op de wijze zoals omschreven in artikel 2.1, onder 1, van het bestemmingsplan. Als gemeten wordt volgens artikel 2.1, onder 5, in samenhang met artikel 2.2 van het bestemmingsplan, dan worden ondergeschikte bouwdelen buiten beschouwing gelaten tot een maximum van 1,5 meter. Dit zou betekenen dat de luifel niet in zijn geheel wordt meegenomen in de meting. De luifel van 2 meter is volgens verweerder naar zijn aard niet aan te merken als een ondergeschikt bouwdeel. De redenering van de commissie volgend zou maar 0,5 meter van de luifel worden meegenomen in de meting. Verweerder volgt deze meetmethode niet, omdat het ruimtebeslag van het bouwwerk relevant is. Dat wil zeggen de oppervlakte die direct of indirect is bebouwd. De luifel maakt deel uit van het bouwwerk en is van invloed op de oppervlakte die kan worden gebruikt. Volgens verweerder heeft het bouwwerk een oppervlakte van 37,08 m². Dit is volgens hem overigens ook de methode die wordt toegepast bij het meten van vergunningvrije bouwwerken.
14. De rechtbank stelt allereerst vast dat niet in geschil is dat, als het standpunt van verweerder wordt gevolgd, de oppervlakte van de trekkershut 37,08 m² (lengte 10,3 meter en breedte 3,6 meter) bedraagt indien de volledige luifel van 2 meter meegenomen wordt bij de bepaling van de oppervlakte. Dat is een overschrijding van 7,08 m².
14.1.
Eveneens is niet in geschil dat, als het standpunt van de commissie wordt gevolgd en de luifel slechts voor 0,5 meter wordt meegenomen, de oppervlakte van de trekkershut 31,68 m² is (lengte 8,8 meter en breedte 3,6 meter). Dit betekent een overschrijding van
1,68 m².
14.2.
In beide situaties is er volgens de rechtbank sprake van een overtreding en dan geldt de beginselplicht tot handhaving.
“Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal bij een overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevraagd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien.”
14.3.
De rechtbank stelt vast dat verweerder het al dan niet legaliseren van het bouwwerk enkel heeft beoordeeld vanuit het perspectief dat dit in zijn geheel ter plaatse niet is toegestaan (zie onder 5). Nu de rechtbank heeft geoordeeld (zie onder 11) dat er wat dat betreft geen sprake is van een overtreding, komt ook een eventuele legalisatie van de trekkershut anders te liggen: daarbij is immers slechts de overschrijding van de oppervlakte van 30 m² aan de orde.
14.4.
Daargelaten welke meetmethode wordt gevolgd, is het volgens de rechtbank in ieder geval toegestaan om ter plaatse een dakoversteek tot maximaal 1,5 meter te hebben. Of dat ook zo is - uit overgelegde foto’s blijkt dat het bij het bouwwerk gaat om een dakoversteek met 2 pilasters waarbij aan een zijkant over de gehele hoogte tevens een lattenwand te zien is - bij de onderhavige luifel? Als de dakoversteek (met 2 pilasters en een zijwand) tot maximaal 1,5 meter is toegestaan, dan is volgens de rechtbank het verschil qua overschrijding van de oppervlakte ten opzichte van het standpunt van eiseres - zie onder 12 - klein. Het zou dus ook nog zo kunnen zijn, dat er niet precies gemeten is en er in het geheel geen overtreding was. Omdat het bouwwerk is afgebroken, kan er evenwel niet meer opnieuw gemeten worden en blijft dit volgens de rechtbank dus (enigszins) onzeker.
14.5.
Indien eiseres nog steeds voornemens is ter plaatse vergelijkbare trekkershutten als het bouwwerk te realiseren, dan ligt het volgens de rechtbank voor de hand dat zij met verweerder om de tafel gaat zitten en partijen op basis daarvan tot overeenstemming over (de wijze van meten van) de oppervlakte van de dakoversteek, al dan niet met 2 pilasters en een zijwand, komen en dit vastleggen: zodanig dat er geen geschil meer over de oppervlakte (van maximaal 30 m²) van het bouwwerk kan ontstaan.
14.6
Omdat het op dit moment onvoldoende duidelijk is of er (in de toekomst) nog een reden is om handhavend op te treden, laat de rechtbank een verdere beoordeling van dit onderdeel van het beroep achterwege. Zie ook onder 15 t/m 15.1.

Conclusie en gevolgen

15. Uit het voorgaande (zie met name onder 11) volgt dat het beroep reeds gegrond is. Verweerder heeft ten onrechte een overtreding aangenomen door het bouwwerk niet als een trekkershut maar als een recreatiewoning te zien. Daarom wordt het bestreden besluit vernietigd. Het logisch gevolg is dat de rechtbank, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb, het primaire besluit zal herroepen en tevens zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. Dit betekent dat de last onder dwangsom van tafel is.
15.1.
Op het moment dat realisering van een of meerdere trekkershutten (in de toekomst) ter plekke aan de orde is, ligt het voor de hand dat verweerder en eiseres over de (wijze van meten van de) oppervlakte in gesprek gaan (zie met name onder 14.5).
16. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep bedraagt € 2.868,- (2 x € 597,- voor het bezwaar en 2 x € 837,- voor het beroep), omdat de gemachtigde van eiseres een bezwaar- en beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting bij de commissie en de rechtbank heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.868,- aan proceskosten aan eiseres;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.G.H. Seerden, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.M. van den Brekel, griffier, en openbaar gemaakt op 6 juli 2023.
rechter
De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 6 juli 2023

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de rechtbank van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

a.
Relevante wetgeving en regels van het bestemmingsplan
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo, voor zover hier van belang, is het verboden om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk, en voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan. In artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo is verder bepaald dat het verboden is om een bouwwerk of een deel daarvan dat is gebouwd zonder omgevingsvergunning in stand te houden.
Ingevolge artikel 1.65 van de planregels wordt onder kampeermiddel verstaan:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, toercaravans, vouwwagens, campers of huifkarren;
enig ander onderkomen of enig ander voertuig, gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1a van de Wabo een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is, een en ander voor zover genoemde onderkomens of voertuigen geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
Ingevolge artikel 1.67 van de planregels wordt onder kampeerseizoen verstaan: “de periode van 15 maart tot 1 november, gedurende welke kampeermiddelen op een kampeerterrein geplaatst mogen zijn”.
In artikel 1.93 van het bestemmingsplan wordt onder recreatiewoning verstaan:
“een (deel van een) gebouw, dat dient als recreatieverblijf, waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben. De maximum aaneengesloten verblijfsduur van gebruikers bedraagt 6 weken, zonder dat dit mag leiden tot permanente bewoning. Onder recreatieverblijf wordt niet verstaan verblijf, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid. Recreatiewoningen zijn gelegen op een complex met verblijfsrecreatie als hoofdfunctie, bestaande uit meerdere recreatiewoningen voor tijdelijke verhuur door de exploitant of beheerder van het complex, eventueel in combinatie met andere vormen van recreatief verblijf (toeristische plaatsen, stacaravans en chalets).
Ingevolge artikel 5.1.1, onder a, (Bestemmingsomschrijving) van de planregels zijn de voor ‘Recreatie – Verblijfsrecreatie’ aangewezen gronden bestemd voor bestaande ter plaatse reeds gevestigde verblijfsrecreatieve voorzieningen, overeenkomstig de aanduiding:
‘specifieke vorm van recreatie – 6’: toeristische plaatsen voor toercaravans, vouwwagens, tenten, huifkarren, trekkershutten en tenthuisjes, die uitsluitend tijdens het kampeerseizoen in gebruik mogen zijn en waarbij het aantal standplaatsen niet meer mag bedragen dan het aangeduide ‘maximum aantal standplaatsen’ (en de daarbij behorende voorzieningen);
‘specifieke vorm van recreatie – 7’: recreatiewoningen en groepsaccommodaties (en de daarbij behorende voorzieningen)’.
Ingevolge artikel 5.2.1 (Bouwregels algemeen) van de planregels mogen op de tot Recreatie – Verblijfsrecreatie aangewezen gronden, met in acht name van het gestelde onder 5.1 uitsluitend worden ingericht of gebouwd, onder andere:
-trekkershutten en tenthuisjes;
-recreatiewoningen, tot ten hoogste het aangeduide ‘maximum aantal recreatie woningen’;
en de daarbij behorende andere bouwwerken, welke qua aard en afmetingen bij deze bestemming passen, met dien verstande dat:
a. recreatiewoningen, groepsaccommodaties, gebouwen, geen woning zijnde, ten behoeve van de bij de verblijfsrecreatieve inrichting behorende voorzieningen en bedrijfswoningen uitsluitend in het bouwvlak mogen worden gebouwd;
c. sanitaire en daarmee vergelijkbare voorzieningen ook buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd, met dien verstande, dat het bebouwingspercentage buiten het bouwvlak ten hoogste 15% mag bedragen;
h. het oppervlak van een trekkershut of tenthuisje ten hoogste 30 m² mag bedragen;
Relevante (meet)regels van het bestemmingsplan
In artikel 2.1, onder 1, van de planregels is bepaald dat bij de toepassing van de voorschriften van het bestemmingsplan als volgt wordt gemeten:
“Lengte, breedte en diepte van een bouwwerk: de buitenwerks (tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren) gemeten afstand.
In artikel 2.1, onder 5, van de planregels is bepaald dat de oppervlakte van een bouwwerk wordt gemeten:
“Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk”.
In artikel 2.2 van de planregels is bepaald dat bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing worden gelaten, tot een maximum van 1,50 m.

Voetnoten

2.Onderdeel a van de bijlage ziet op de rechtsoverwegingen 9 t/m 11.1. Onderdeel b van de bijlage ziet op de rechtsoverwegingen 12 t/m 14.6.
3.Het betreft hier volgens eiseres één (prototype van een) trekkershut, maar ter zitting is vast komen te staan dat het nog steeds haar bedoeling is ter plaatse zo’n 140 van deze trekkershutten neer te zetten.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:607, en 28 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1198.
6.Voor de relevante (meet)regels van het bestemmingsplan: zie de bijlage (met name onder b) bij deze uitspraak.