ECLI:NL:RBLIM:2023:4228

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
20 juli 2023
Zaaknummer
ROE 22/883
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlening omgevingsvergunning voor een biljartruimte bij een café in strijd met bestemmingsplan

Op 20 juli 2023 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, wonende in [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen, vertegenwoordigd door gemachtigden. De zaak betreft een beroep tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor de legalisering van een bestaande aanbouw voor een biljartruimte bij een café. De rechtbank oordeelt dat de verleende omgevingsvergunning in strijd is met het bestemmingsplan, omdat de aanbouw de maximaal toegestane bebouwde oppervlakte overschrijdt en de belangen van eiser onvoldoende zijn meegewogen in de belangenafweging. De rechtbank concludeert dat verweerder niet voldoende heeft gemotiveerd waarom van de beleidsregel kan worden afgeweken en dat de impact van de uitbreiding op het woon- en leefklimaat van eiser niet adequaat is onderzocht. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.092,50.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/883

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats ] , eiser

(gemachtigde: [naam gemachtigde 1] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen

(gemachtigde: mr. M.A.M.A. Huppertz en [naam gemachtigde 2] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[naam derde-partij]uit [plaats] (vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. T.I.P. Jeltema).

Procesverloop

Bij besluit van 11 oktober 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van de woning aan de [adres] in [woonplaats ] .
Bij besluit van 16 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen ingediende bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 maart 2023. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.
Omdat na de zitting is gebleken dat vergunninghouder abusievelijk niet is uitgenodigd om bij de behandeling ter zitting van onderhavige zaak op 14 maart 2023 aanwezig te zijn, is het onderzoek op 4 april 2023 heropend en is de derde-partij in de gelegenheid gesteld om alsnog gebruik te maken van het recht om ter zitting te worden gehoord.
Het nieuwe onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2023. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van verweerder, vergunninghouder en de gemachtigde van vergunninghouder.

Overwegingen

Inleiding
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Vergunninghouder exploiteert in het pand aan de [adres] in [woonplaats ] een café op de begane grond. Vergunninghouder heeft op 20 september 2021 een omgevingsvergunning bij verweerder aangevraagd voor afwijken van het bestemmingsplan ter legalisering van een bestaande aanbouw voor een biljartruimte bij het café. De aanbouw is in strijd met de maximaal toegestane bebouwde oppervlakte op grond van het bestemmingsplan ‘Heerlen-Oost’, vastgesteld door de gemeenteraad op 1 juli 2008. Bij het primaire besluit heeft verweerder deze gevraagde vergunning verleend.
1.1.
Met de verleende omgevingsvergunning wordt voor de aanbouw bij het café een oppervlakte van 55m² aan bijgebouwen toegevoegd op het betreffende perceel. Op het perceel van vergunninghouder zijn reeds garageboxen gerealiseerd met een totale oppervlakte van 145 m². Hiervoor heeft verweerder in 2005 een bouwvergunning verleend. Met de verleende omgevingsvergunning voor de aanbouw heeft verweerder op het perceel een totale oppervlakte van (ongeveer) 200 m² aan bijgebouwen toegestaan in afwijking van het bestemmingsplan.
Het bestreden besluit
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder op het bezwaar van eiser beslist en het bezwaar ongegrond verklaard. Bij dit besluit heeft verweerder het primaire besluit in stand gelaten met een aanvullende motivering. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat geen sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening door het legaliseren van de aanbouw in afwijking van het bestemmingsplan. Daarbij heeft verweerder overwogen dat het woon- en leefklimaat ter plaatse is gewaarborgd. Verweerder heeft daarvoor onder meer verwezen naar een uitgevoerd geluidsonderzoek en een opgelegd maatwerkvoorschrift voor de geluidsbelasting ter plaatse in verband met de exploitatie van het café. Weliswaar heeft verweerder geconcludeerd dat de bebouwde oppervlakte niet past binnen de op 13 maart 2014 vastgestelde ‘Beleidsregel uitbreiding van de woning’, maar volgens verweerder kan op dit punt van het beleid worden afgeweken vanwege de belangrijke buurtfunctie die het café vervult en vanwege de grootte van het betreffende perceel. Verweerder heeft de omgevingsvergunning voor de activiteit ‘afwijken van het bestemmingsplan’ verleend op grond van artikel 4, aanhef, onder 1 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Standpunt eiser
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert - kort gezegd - aan dat de verleende omgevingsvergunning in strijd is met de ‘Beleidsregel uitbreiding van de woning’, vastgesteld op 13 maart 2014. Ook voert eiser aan dat het bestreden besluit onvoldoende blijk geeft van een deugdelijke motivering waaruit volgt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Eiser acht daarbij van belang dat sprake is van een overschrijding van de bebouwde oppervlakte, die in strijd is met het bestemmingsplan en de voorgenoemde beleidsregel. Volgens eiser wordt zijn woon- en leefklimaat door de vergunde uitbreiding onevenredig aangetast. Deze aantasting van het woon- en leefklimaat is voor eiser gelegen in het zicht dat eiser heeft op de vergunde aanbouw, stank- en geluidsoverlast die hij ervaart en parkeeroverlast van de bezoekers van het café.
Omvang geschil
4. Tussen partijen is niet in geschil dat de vergunde aanbouw in strijd is met het bestemmingsplan en dat de aanbouw voldoet aan de voorwaarden van artikel 4, aanhef, onder 1 van bijlage II Bor. Ook is tussen partijen niet in geschil dat de betreffende aanbouw voor de activiteit ‘bouwen’ vergunningsvrij is op grond van artikel 3, aanhef en onder 1 van bijlage II Bor. Het geschil spits zich toe op de vraag of de verleende omgevingsvergunning voor de activiteit ‘afwijken van het bestemmingsplan’ in weerwil van het beleid van verweerder kon worden verleend en of er strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank beoordeelt aan de hand van deze beroepsgronden of verweerder in redelijkheid de aangevraagde omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen.
Juridisch kader
5. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van het volgende juridisch kader.
5.1.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo - voor zover hier van belang - is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit (c) het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
5.2.
Op grond van Bestemmingsplan ‘Heerlen-Oost’, vastgesteld door de gemeenteraad op 1 juli 2008 (hierna: het bestemmingsplan), liggen op het betreffende perceel deels de bestemmingen ‘Wonen’ met functieaanduiding ‘horeca’ en deels de bestemming ‘Erf’. De aanbouw die wordt gelegaliseerd met de onderhavige omgevingsvergunning is gelegen binnen het deel van het perceel met de bestemming ‘Erf’. Binnen deze bestemming zijn op grond van artikel 40 van de voorschriften van het bestemmingsplan bijgebouwen toegestaan tot maximaal 50% met een maximum van 60 m².
5.3.
Door de onderhavige gelegaliseerde aanbouw wordt een bebouwd oppervlak aan bijgebouwen op het perceel toegevoegd van 55 m². Gelet op de reeds aanwezige (en vergunde) bebouwing op het perceel van 145 m², is met de onderhavige vergunning in totaal sprake van een oppervlakte van (ongeveer) 200 m² aan bijgebouwen binnen de bestemming ‘Erf’. Dit is een overschrijding van het in artikel 40 van het bestemmingsplan opgenomen maximale bebouwingsoppervlak.
5.4.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met (1) een goede ruimtelijke ordening en (2) in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen. Deze algemene maatregel van bestuur is het Besluit omgevingsrecht (Bor).
5.5.
Artikel 4, aanhef en onder 1 van bijlage II Bor bepaalt dat voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, in aanmerking komt
een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:
niet hoger dan 5 meter, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,
de oppervlakte niet meer dan 150 m²;
5.6.
De beslissing om al dan niet een omgevingsvergunning te verlenen voor een project dat in strijd is met het bestemmingsplan, is een bevoegdheid van verweerder, waarbij verweerder beleidsruimte heeft. Voor de wijze waarop van die bevoegdheid gebruik moet worden gemaakt, heeft verweerder beleidsregels vastgesteld, waaronder de ‘Beleidsregel uitbreiding van de woning’, vastgesteld op 13 maart 2014 (de beleidsregel). Verweerder heeft de aanvraag onder meer aan deze beleidsregel getoetst.
5.7.
Het facetbestemmingsplan ‘Stedenbouwkundige bepalingen Heerlen’ is niet van toepassing is in deze zaak en maakt aldus geen onderdeel uit van het juridisch kader. De regels van het facetbestemmingsplan zijn immers slechts dan van toepassing indien een planologische regeling ontbreekt of wanneer een bestemmingsplan niet in bepalingen voorziet of onderwerpen daarin niet uitputtend zijn geregeld, zodat de regels van het facetbestemmingsplan aanvullend zijn. Die situatie doet zich hier niet voor.
Beoordeling
Strijdig gebruik - bebouwing
6. Verweerder heeft de aanvraag van vergunninghouder terecht getoetst aan de beleidsregel. De stelling van vergunninghouder dat de beleidsregel niet van toepassing is, volgt de rechtbank niet. Het pand van vergunninghouder betreft immers een grondgebonden woning, zoals opgenomen in het beleid, en de enkele omstandigheid dat het perceel naast de hoofdbestemming ‘wonen’ ook de functieaanduiding ‘horeca’ heeft, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat het beleid om die reden niet van toepassing zou zijn.
6.1.
In de beleidsregel is onder meer het volgende opgenomen:
‘1. Het maximale bebouwingspercentage hoofdgebouw, aan- en bijgebouwen bedraagt 60% van het bouwperceel tot een maximum van:
- 200 m² bij een perceel kleiner dan 750 m²;
- 250 m² bij een perceel tussen de 750 en 1000 m²;
- 300 m² bij een perceel groter dan 1000 m².’
6.2.
Het perceel van vergunninghouder is 1134 m² groot. Op grond van de beleidsregel zou maximaal 300 m² van dit perceel mogen worden bebouwd. Met het verlenen van de omgevingsvergunning voor de aanbouw wijkt verweerder hier echter vanaf. Verweerder staat daarmee namelijk een totale bebouwde oppervlakte toe van 360 m² aan hoofgebouw en aan- en bijgebouwen op het perceel.
6.3.
De rechtbank overweegt dat verweerder op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in beginsel overeenkomstig de beleidsregel handelt, tenzij dat voor een of meerdere belanghebbende gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de het de beleidsregel te dienen doelen. Verweerder dient in dat kader te beoordelen of toepassing van het beleid voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. [1] Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling kunnen ook omstandigheden die bij het opstellen van beleidsregel zijn verdisconteerd, bijzondere omstandigheden zijn die kunnen nopen tot afwijking van die beleidsregel. [2]
6.4.
Verweerder heeft aan de afwijking van de beleidsregel ten grondslag gelegd dat het café een belangrijke buurtfunctie vervult en dat de grootte van het perceel (van 1.134 m²) maakt dat na realisatie van de aanbouw slechts 30 % van het gehele perceel is bebouwd. Op grond van deze omstandigheden kan volgens verweerder in dit geval van het beleid worden afgeweken. In het bestreden besluit heeft verweerder aan deze motivering toegevoegd dat de afwijking van de beleidsregel slechts beperkt is, nu na realisering van de aanbouw het perceel slechts voor 5,3 % meer bebouwd is dan volgens de beleidsregel is toegestaan. Ook wijst verweerder er in het bestreden besluit op dat de uitbreiding is voorzien aan de achterkant van het café en dat door de reeds aanwezige toiletten de aanbouw niet kan zorgen voor aantasting van de daglichttoetreding en privacy van eiser.
6.5.
De rechtbank stelt vast dat in het bestreden besluit is gemotiveerd waarom afwijking van het beleid volgens verweerder niet onevenredig is voor eiser. Daarmee heeft verweerder een onjuiste toetsingsmaatstaf gehanteerd. Voor de vraag of verweerder kan afwijken van het beleid is immers niet doorslaggevend of dat onevenredig is voor eiser, maar dient verweerder conform artikel 4:84 van de Awb te motiveren dat het handelen conform het beleid wegens bijzondere omstandigheden voor vergunninghouder onevenredig zou zijn. De rechtbank ziet deze toetsing niet terug in het bestreden besluit. Dat verweerder (naar eigen zeggen in reactie op de bezwaargronden van eiser) redenen heeft genoemd waarom van het beleid wordt afgeweken is in dat kader onvoldoende. De rechtbank constateert dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek heeft en in strijd met artikel 7:12 van de Awb is genomen. De beroepsgrond van eiser hierover slaagt.
6.6.
Verweerder heeft ter zitting een aanvullende motivering gegeven. De rechtbank ziet daarin echter geen aanleiding om het vastgestelde gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren of de rechtsgevolgen van het (te vernietigen) bestreden besluit op grond van artikel 8:72 van de Awb in stand te laten. De gegeven toelichting van verweerder ter zitting acht de rechtbank namelijk onvoldoende om het geconstateerde motiveringsgebrek te herstellen. De rechtbank motiveert dat als volgt.
6.6.1.
Verweerder heeft er op gewezen dat het om een groot perceel gaat en dat de afwijking van de bebouwde oppervlakte volgens verweerder slechts gering is. Verweerder heeft niet gesteld of gemotiveerd waarom dit bijzondere omstandigheden zijn die afwijking van het beleid zouden kunnen rechtvaardigen. Te meer nu in het beleid juist regels zijn gesteld op basis van de grootte van de betrokken percelen.
6.6.2.
Verweerder heeft verder gesteld dat het café een buurtcafé betreft met een bijzondere sociale functie en dat horeca in de wijk zo veel mogelijk behouden moet blijven. Verweerder heeft in dit kader verwezen naar de horecavisie. De rechtbank stelt vast dat verweerder voor het eerst op zitting naar de horecavisie heeft verwezen, zonder deze te overleggen of de relevante bepalingen daaruit te kunnen citeren, terwijl eiser de inhoud en strekking van de horecavisie ter zitting gemotiveerd heeft betwist. Eiser heeft daarbij onder meer gewezen op het feit dat in de horecavisie is opgenomen dat solitaire vestigingen voor horeca in woonwijken wordt voorkomen, dat middelzware horeca van categorie 3, zoals een café, niet gewenst is in woonwijken en dat in woonwijken slechts lichte horeca en op kleine schaal gewenst is vanuit het oogpunt van overlast. De rechtbank volgt eiser in dit standpunt en concludeert dat de opvatting van verweerder dat horeca in de wijk behouden moet blijven, niet strookt met de passages uit de horecavisie waarnaar eiser heeft verwezen. Voor zover behoud van buurtcafé’s een speerpunt van verweerder zou zijn, heeft verweerder bovendien niet gemotiveerd waarom dat in dit specifieke geval bijzondere omstandigheden oplevert in de zin van artikel 4:84 van de Awb. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat ter zitting is gebleken dat het café reeds 40 jaar bestaat, dat niet is gebleken van een bijzondere sociale functie in de buurt of dat het café in zwaar weer verkeert. Verweerder heeft niet in de afweging betrokken of en in hoeverre de aanbouw voor de biljartzaal noodzakelijk is voor het voortbestaan van het café en het behoud van de buurtfunctie die het café volgens verweerder vervult. De enkele stelling van verweerder ter zitting dat het café door de aanbouw van de biljartzaal aantrekkelijker wordt gemaakt voor bestaande bezoekers, acht de rechtbank onvoldoende om aan te nemen dat de aanbouw noodzakelijk is in het belang van het behoud van het café. Van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb is de rechtbank dan ook niet gebleken. Nu verweerder voorts niet heeft toegelicht in welke gevallen van het beleid kan worden afgeweken en uit de beleidsregel evenmin blijkt in welke gevallen van de regels over aanbouwen en toegestane oppervlakten kan worden afgeweken, acht de rechtbank de afwijking van het beleid, ook ter zitting, onvoldoende gemotiveerd.
6.7.
Nu de beroepsgrond van eiser slaagt is het beroep gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Verweerder moet een nieuw besluit nemen op het bezwaar van eiser, waarin de beslissing om al dan niet van de beleidsregel af te wijken nader wordt gemotiveerd op grond van artikel 4:84 van de Awb. Nu er opnieuw op het bezwaar van eiser zal moeten worden beslist, ziet de rechtbank aanleiding om - in het kader van finale geschilbeslechting - ook de overige beroepsgronden van eiser te beoordelen.
Strijdig gebruik - horeca
7. Ter zitting heeft eiser als nieuwe beroepsgrond aangevoerd dat het gebruik van de aanbouw als biljartruimte voor horecadoeleinden niet past binnen het bestemmingsplan. Eiser heeft er daarbij op gewezen dat de aanbouw is gelegen binnen het deel van het perceel met de bestemming ‘Erf’ en dat deze gronden op grond van het bestemmingsplan bestemd zijn voor tuin en/of parkeren. Eiser vindt daarom dat naast de afwijking van het toegestane bebouwingsoppervlak ook sprake is van strijdig gebruik van de aanbouw, maar dat dit strijdig gebruik niet is vergund.
7.1.
Verweerder heeft dit standpunt van eiser ter zitting in zoverre onderschreven en heeft erkend dat het gebruik van de aanbouw voor horecadoeleinden strijdigheid oplevert met de vigerende bestemming ‘Erf’. Ter zitting heeft verweerder echter toegelicht dat met de verleende omgevingsvergunning is bedoeld om ook dit strijdig gebruik te vergunnen. Verweerder heeft daarbij verwezen naar het bestreden besluit en heeft zich op het standpunt gesteld dat het gebruik van de aanbouw voor horecadoeleinden is betrokken in de afweging in het kader van de goede ruimtelijke ordening en bij de beoordeling van het woon- en leefklimaat.
7.2.
De rechtbank stelt voorop dat uit het bestemmingsplan niet blijkt dat de differentiatie ‘horeca’, zoals die van toepassing is op het hoofdgebouw, ook van toepassing is op het deel van het perceel met de bestemming ‘Erf’. De bestemming van een hoofdgebouw op de gronden met de bestemming ‘Wonen’ is ook niet zonder meer bepalend voor de gebruiksmogelijkheden van een bijgebouw op de gronden met de bestemming ‘Erf’. [3] De rechtbank is derhalve met eiser en verweerder eens dat het gebruik van de aanbouw voor horecadoeleinden in strijd is met de bestemming ‘Erf’, en dat voor dit strijdig gebruik een vergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van Wabo vereist is.
7.3.
Dat het strijdig gebruik met de voorliggende vergunning is vergund, zoals verweerder stelt, volgt de rechtbank niet. Dit blijkt namelijk geheel niet uit het bestreden besluit en evenmin uit de verleende omgevingsvergunning. In beide besluiten is immers geen wettelijke grondslag genoemd voor legalisatie van het gebruik van de aanbouw voor horeca in afwijking van het bestemmingsplan. Daarnaast is de door verweerder in het bestreden besluit opgenomen motivering, hierop niet toegespitst; ook niet met een welwillende lezing daarvan. Verweerder heeft in het bestreden besluit enkel onderbouwd waarom ten aanzien van het toegestane bebouwingsoppervlak van het bestemmingsplan zou kunnen worden afgeweken.
7.4.
De rechtbank concludeert daarom dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het gebruik van de aanbouw voor ‘horeca’ met de verleende omgevingsvergunning ook is vergund. Nu dit gebruik in strijd is met de bestemming ‘Erf’, was voor dit gebruik op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van Wabo eveneens een omgevingsvergunning nodig. Omdat verweerder dit strijdig gebruik ten onrechte niet heeft vergund, is het bestreden besluit gebrekkig. Ook deze beroepsgrond slaagt.
Goede ruimtelijke ordening: aantasting woon- en leefklimaat eiser
8. In het kader van de goede ruimtelijke ordening voert eiser aan dat verweerder de belangen van eiser onvoldoende in de afweging heeft betrokken en dat door de vergunde aanbouw het woon- en leefklimaat van eiser onevenredig wordt aangetast. Deze aantasting van het woon- en leefklimaat is voor eiser onder meer gelegen in het zicht dat eiser heeft op de vergunde aanbouw en de geluidsoverlast en parkeerproblemen die hij ervaart door een toename van het aantal bezoekers van het café. Ook is eiser van mening dat verweerder zich in dit verband onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat door de legalisatie van de aanbouw het aantal bezoekers (haast) niet toeneemt.
8.1.
De rechtbank stelt voorop dat de omgevingsvergunning niet in strijd mag zijn met een goede ruimtelijke ordening en dat belanghebbenden/omwonenden daardoor niet onevenredig in hun belangen mogen worden geschaad. Verweerder komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen. [4] Daarbij kan de belangenafweging die verweerder bij het verlenen van de omgevingsvergunning dient te verrichten, slechts betrekking hebben op aspecten die gerelateerd zijn aan het onderdeel van het bouwplan waarvoor wordt afgeweken van het bestemmingsplan. Die aspecten betreffen in dit geval alleen de gelegaliseerde de aanbouw in afwijking van de toegestane maximale bebouwde oppervlakte op grond van het bestemmingsplan en het gebruik daarvan voor horeca.
8.1.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening, doordat de belangen van het woon- en leefklimaat van eiser onvoldoende kenbaar in de afweging zijn betrokken. Ten aanzien van de invloed van de vergunde activiteit op de leefomgeving verwijst verweerder enkel naar de stukken uit de aanvraag waarin vermeld staat dat het aantal bezoekers (haast) niet toeneemt door de aanbouw. Ook heeft verweerder in het bestreden besluit enkel gesteld dat het vanwege de grootte en de indeling van de aanbouw niet aannemelijk is dat de aanbouw tot onevenredig meer bezoekers leidt en dat het tegendeel niet aannemelijk is gemaakt. Eiser heeft er naar het oordeel van de rechtbank terecht op gewezen dat de vloeroppervlakte van het café (waar bezoekers kunnen staan of zitten) met de aanbouw bijna verdubbelt en dat dan niet zonder meer kan worden aangenomen dat het bezoekersaantal niet toeneemt. Verweerder had dit zelf moeten onderzoeken en had moeten onderbouwen wat het effect hiervan is op de aspecten geluid en parkeren. De enkele stelling dat de legalisatie van de aanbouw (met plaatsing van een biljarttafel en dartborden daarin) is gericht op het aantrekkelijker maken van het café voor reeds bestaande gasten, is onvoldoende. Dit geldt te meer nu het een legaliseringsvergunning betreft en eiser aannemelijk heeft gemaakt dat er diverse handhavingsverzoeken door de gemeente zijn ontvangen inzake toegenomen overlast. Verweerder zou die informatie kunnen gebruiken bij de beoordeling van het woon- en leefklimaat.
8.2.
Eiser stelt verder vanuit zijn tuin en woonkamer zicht te hebben op de aanbouw, omdat de aanbouw boven de scheidsmuur en het tussen de scheidsmuur en aanbouw gelegen toilettenblok uit komt. Hierdoor stelt eiser dat het uitzicht wordt aangetast en het daglicht in de woonkamer wordt belemmerd. Daarnaast stelt eiser dat het vanwege de materialen een rommelig aanzicht geeft. Eiser heeft in dit kader foto’s overgelegd. Ook deze aspecten heeft verweerder volgens eiser onvoldoende in de afweging betrokken bij de beoordeling van het woon- en leefklimaat.
8.2.1.
Verweerder stelt in het bestreden besluit dat de aanbouw een hoogte heeft van 3,4 meter, dat niet bekend is hoe hoog het toiletgebouw tussen de aanbouw en de erfafscheiding is maar dat verweerder er vanuit gaat dat het zicht van eiser op het [naam] reeds door het toiletgebouw (grotendeels) is weggenomen. Zou het toiletgebouw reeds lager zijn dan de aanbouw, dan leidt dat volgens verweerder niet tot onevenredige aantasting van het uitzicht van eiser.
8.2.2.
De rechtbank stelt vast dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht op welke wijze het uitzicht van eiser door de aanbouw wordt beïnvloed. In dat kader is van belang dat in het bestreden besluit wordt uitgegaan van een bouwhoogte van de aanbouw van 3,4 meter terwijl in de omgevingsvergunning een bouwhoogte van 3,9 meter is opgenomen en door verweerder ter zitting is erkend dat van die laatste bouwhoogte moet worden uitgegaan. Kennelijk is verweerder niet bekend met de hoogte van het tussen de aanbouw en erfafscheiding liggende toiletgebouw. Verweerder heeft dus ook geen inschatting kunnen maken van de invloed van de aanbouw op het uitzicht van eiser. Dat geldt eveneens voor de invloed van de aanbouw op de lichtinval in de woonkamer van eiser. Dat de bouwhoogtes voldoen aan de voorwaarden voor het verlenen van een omgevingsvergunning met toepassing van artikel 4, eerste lid bijlage II Bor, neemt niet weg dat verweerder in het kader van de goede ruimtelijke ordening een zorgvuldige afweging dient te maken. Ook ten aanzien van het aspect zicht (en lichtinval) is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een motiveringsgebrek.
Conclusie
9. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van deze uitspraak.
9.1.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.092,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1,5 punt voor het twee maal verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na bekendmaking van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.092,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Leijten, rechter, in aanwezigheid van mr. N.A.M. Bergmans, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2023
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 20 juli 2023

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld uitspraak van de Afdeling van 18 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2747.
2.Zie bijvoorbeeld uitspraak van de Afdeling van 9 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:123626 en uitspraak van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840.
3.Zie uitspraak van de Afdeling van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1618 r.o. 3.2.
4.Zie uitspraak van de Afdeling van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1633.