ECLI:NL:RBLIM:2023:4295

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
21 juli 2023
Zaaknummer
ROE 23/1450
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening rijbewijs ongeldig verklaard na drugsmisbruik

Op 18 juli 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker een voorlopige voorziening vroeg tegen de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Het CBR had op 29 juni 2023 besloten het rijbewijs van verzoeker ongeldig te verklaren, met terugwerkende kracht tot 15 juni 2023, na vaststelling van drugsmisbruik. Verzoeker, die als loodgieter werkt, stelde dat hij door deze ongeldigverklaring ernstige problemen ondervond in zijn werk en mobiliteit. Tijdens de zitting op 18 juli 2023 heeft de voorzieningenrechter het verzoek behandeld, waarbij verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker geen voldoende bewijs heeft geleverd van een spoedeisend belang, ondanks de gevolgen van de ongeldigverklaring voor zijn werk en inkomen. De rechter oordeelde dat het CBR zorgvuldig onderzoek had gedaan naar het drugsmisbruik van verzoeker, dat was vastgesteld na meerdere positieve testen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om af te wijken van de regels omtrent rijgeschiktheid na drugsmisbruik. De uitspraak werd onmiddellijk na de zitting gedaan, waarbij het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. Verzoeker kreeg geen gelegenheid om zijn rijbewijs terug te krijgen, en de rechter benadrukte het belang van verkeersveiligheid. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden gewezen op het ontbreken van mogelijkheden voor hoger beroep of verzet.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 23/1450

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter

van 18 juli 2023 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam 1] , uit [woonplaats] , verzoeker

en

de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, het CBR

(gemachtigde: [Naam gemachtigde] ).

Zitting

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening, dat verzoeker heeft ingediend terwijl hij beroep heeft ingesteld tegen het besluit van het CBR van 29 juni 2023 (het bestreden besluit) waarbij zijn rijbewijs ongeldig is verklaard per 15 juni 2023, op 18 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, [naam 2] (zijn zwager) en de gemachtigde van het CBR.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de voorzieningenrechter hierna onder de beslissing.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Spoedeisend belang
1. De voorzieningenrechter is het met het CBR eens dat verzoeker over het spoedeisend belang geen stukken heeft overgelegd over zijn werk en zijn financiële situatie nu. Daar staat tegenover dat duidelijk is dat hij nu wel de gevolgen ondervindt van het ongeldige rijbewijs. Met name dat hij zijn werk als loodgieter niet goed kan verrichten, en dat dit dus van invloed is op zijn inkomen. Het kan nog wel even duren voordat het beroep wordt behandeld, dus als er geen voorlopige voorziening wordt getroffen zit verzoeker met deze gevolgen (tot in ieder geval eind november van dit jaar). Het CBR heeft op de zitting ook gezegd dat het in dit geval begrijpelijk is als er wel een spoedeisend belang wordt aangenomen. Daarom geeft de voorzieningenrechter verzoeker het voordeel van de twijfel en wordt het spoedeisend belang aangenomen.
2. Vervolgens komt de voorzieningenrechter toe aan waar het hier om gaat: de vraag of verzoeker zijn rijbewijs nu moet terugkrijgen. Het oordeel van de voorzieningenrechter is een voorlopig oordeel dat de rechtbank in de beroepszaak niet bindt.
3. De aanleiding is dat verzoeker op 6 november 2021 met Amfetamine en Cannabis in zijn bloed heeft gereden. Daarna zijn er twee onderzoeken geweest: in augustus 2022 (en een positieve test op Cannabis op 14 november 2022) en daarna heeft een tweede onderzoek plaatsgevonden in maart 2023. De conclusie van de artsen is: drugsmisbruik.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit onderzoek zorgvuldig is geweest en dat het CBR van de conclusie daarin mag uitgaan. Verzoeker heeft toegelicht dat het maar om één keer drugsgebruik ging dat leidde tot de positieve test op 14 november 2021. Maar vast staat dát verzoeker drugs heeft gebruikt, terwijl hij ook had gezegd dat hij was gestopt. De toelichting die verzoeker daarbij geeft (dat dit maar één keer was en onder groepsdruk) maakt nog niet dat de conclusie van de twee artsen niet klopt. Zij hebben daar ook rekening mee gehouden in hun conclusie.
5. Omdat de conclusie van de artsen drugsmisbruik is, volgt uit de regels daarover dat het rijbewijs dan ongeldig moet worden verklaard. [1] In artikel 8.8. van de Regeling eisen geschiktheid 2000 staat hierover dat “
personen die misbruik maken van drugs zonder meer ongeschikt zijn om te rijden”. En dat is bij verzoeker de conclusie van de artsen.
6. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij is gestopt met het drugsgebruik. Ook het CRB zegt dit, maar dan geldt dat pas vanaf 30 november 2022 (en dat is ná de positieve controle van 14 november 2022). Dat betekent echter niet dat verzoeker het rijbewijs dan weer terug krijgt. Uit de regels volgt namelijk ook dat iemand pas weer geschikt wordt gevonden om te rijden na een drugsvrije periode van één jaar. Deze periode is nog niet verstreken: dat loopt nog tot aankomende november.
7. De hoogste bestuursrechter in dit soort zaken heeft al vaker uitspraken gedaan over besluiten van het CBR die gaan over de ongeldigheidsverklaring van het rijbewijs en hoe dan getoetst moet worden aan het evenredigheidsbeginsel. [2] Met andere woorden: hoe rekening moet worden gehouden met verzoekers belangen om wel een geldig rijbewijs te hebben. Daarin is gezegd dat dit alleen in zeer bijzondere omstandigheden kan, omdat een keuze is gemaakt over rijden na gebruik van drugs vanwege de verkeersveiligheid. [3] Dat belang van de verkeersveiligheid weegt daarbij erg zwaar.
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er in het geval van verzoeker geen sprake is van bijzondere omstandigheden om de regels daarover niet te volgen.
9. De voorzieningenrechter begrijpt dat de ongeldigverklaring van het rijbewijs voor verzoeker vervelende en ingrijpende gevolgen heeft. Daar is over gesproken op de zitting. Het gaat dan (samengevat) om:
- problemen om als loodgieter werk (en inkomen) te vinden;
- dat verzoeker het rijbewijs nodig heeft om mobiel te kunnen blijven
(juist nu hij zijn leven een positieve draai heeft gegeven);
- en dat hij graag met zijn vader wil kunnen rijden in zijn rolstoelauto.
10. Om met dat laatste te beginnen: dat verzoekers vader voor zijn vervoer van hem als chauffeur afhankelijk is, heeft verzoeker niet aannemelijk gemaakt. Verzoeker zegt zelf ook dat hij dit ‘af en toe’ doet. De voorzieningenrechter begrijpt dat verzoeker het belangrijk vindt om dit wel te kunnen doen en dat het de flexibiliteit ten goede komt als ook verzoeker dat zou kunnen doen, maar daarin ziet de voorzieningenrechter geen bijzondere omstandigheid om verzoekers rijbewijs nu terug te geven.
11. Datzelfde geldt voor verzoekers mobiliteit: de voorzieningenrechter vindt het knap dat verzoeker een positieve draai aan zijn leven gegeven heeft. Maar dat levert geen bijzondere situatie op om nu toch het rijbewijs terug te geven. Iedereen die zijn rijbewijs kwijtraakt, ondervindt daarvan namelijk gevolgen voor de mobiliteit. Verzoeker heeft ook bevestigd dat hij wordt gehaald en gebracht door zijn familie. Daarnaast heeft verzoeker zelf ook gezegd dat hij ‘ermee leven kan als hij niet kan sporten en niet naar vrienden kan’. Dit belang van verminderde mobiliteit is daarom ook niet voldoende om verzoeker zijn rijbewijs nu weer terug te geven en hem de weg weer op te laten gaan.
12. De voorzieningenrechter begrijpt tot slot heel goed dat het moeilijk is om werk te vinden als loodgieter, omdat daarvoor een rijbewijs belangrijk is (met de bus en materialen bij klanten langs). Maar verzoeker is niet de enige die voor zijn werk afhankelijk is van een rijbewijs: dat belang is meegewogen bij de regels over drugsmisbruik en verkeersveiligheid. De gevolgen daarvan zijn onderkend maar geaccepteerd vanwege het algemene belang van verkeersveiligheid. Dat maakt verzoekers situatie en zijn afhankelijkheid van een rijbewijs voor werk en inkomen daarom niet bijzonder.
13. Maar ook al zal verzoeker zijn inkomen als loodgieter verliezen omdat hij zijn rijbewijs kwijt is geraakt: het is voor hem niet onmogelijk om in zijn levensonderhoud te voorzien. Verzoeker werkte (in de eerdere periode zonder rijbewijs) ook af en toe en niet gebleken is dat hij dat nu niet ook weer kan doen. Dat hoeft niet persé loodgieterswerk te zijn of werk waarvoor een rijbewijs noodzakelijk is. Dat is weliswaar zeker geen ideale situatie, maar de verkeersveiligheid weegt wel zwaarder. Medeweggebruikers moeten er namelijk op kunnen vertrouwen dat verzoeker weer veilig aan het verkeer kan deelnemen. Het algemeen belang van de verkeersveiligheid weegt daarom zwaarder dan verzoekers individuele belang om nu het rijbewijs terug te krijgen.
14. Verzoeker heeft nog gevraagd om een splitsing in avond- en daguren en of hij met maandelijkse controle kan laten zien dat hij geen drugs meer gebruikt. Maar het CBR heeft daarover terecht toegelicht dat het wettelijk niet mogelijk is een rijbewijs alleen bepaalde uren van de dag geldig te laten zijn of om het rijbewijs terug te geven en dan per maand het drugsgebruik te controleren. Ook dat kan er daarom niet toe leiden dat verzoeker zijn rijbewijs terugkrijgt.

Conclusie en gevolgen

15. De conclusie is daarom dat de voorzieningenrechter het verzoek afwijst. Dat betekent dat hij zijn rijbewijs nu niet terugkrijgt.
16. Van deze mondelinge uitspraak krijgen verzoeker en het CBR binnen een termijn van twee weken een proces-verbaal waarin alles is uitgewerkt.
17. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
18. Partijen zijn erop gewezen dat tegen deze mondelinge uitspraak geen hoger beroep of verzet openstaat.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2023 door mr. P.H. Broier, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van B. van Dael, griffier.
de griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op: 21 juli 2023

Voetnoten

1.Artikel 27, onder b, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1433 (r.o. 6 - 6.2).
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 31 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:678 (r.o. 5.3).