Wat vindt de rechtbank
7. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiseres over de periode 1 april 2020 tot en met 30 september 2020 te veel uitkering heeft ontvangen en daarom een bedrag van bruto € 4.107,10 moet terugbetalen. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiseres daartegen in heeft gebracht.
8. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft beslist dat eiseres over de periode van 1 april 2020 tot en met 30 april 2020 te veel uitkering heeft ontvangen en daarom een bedrag van bruto € 4.107,10 moet terugbetalen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Herziening en terugvordering van de WIA-uitkering
9. Op grond van artikel 61, eerste lid, van de Wet WIA worden bij de vaststelling van de hoogte van de WIA-uitkering de inkomsten in mindering gebracht. Onder meer ter uitvoering van artikel 61, achtste lid, van de Wet WIA is het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB) vastgesteld. In artikel 3:3, vijfde lid, onder a, van het AIB is bepaald dat indien voor de uitkeringsgerechtigde naast een recht op uitkering op grond van de Wet WIA recht bestaat op een ZW-uitkering, onder inkomen tevens wordt verstaan het dag- of maandloon op grond waarvan de ZW-uitkering wordt berekend. Bij samenloop van een WIA- en ZW-uitkering, zoals in het geval van eiseres, moet het maandloon dat op grond van de ZW-uitkering is berekend op grond van voornoemde bepalingen als inkomen worden aangemerkt en in mindering worden gebracht op de WIA-uitkering.
10. In artikel 76, eerste lid, onder c, van de Wet WIA is bepaald dat het UWV beschikkingen op grond van deze wet herziet of dergelijke beschikkingen intrekt, indien anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Op grond van het derde lid van artikel 76 van de Wet WIA kan het UWV geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking afzien indien daarvoor dringende redenen zijn.
11. Op grond van artikel 77, eerste lid, van de Wet WIA wordt een uitkering die op grond van deze wet alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald en hetgeen als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 76 door het UWV onverschuldigd is betaald of verstrekt door het UWV teruggevorderd. Op grond van het zesde lid kan het UWV geheel of gedeeltelijk van terugvordering afzien indien daarvoor dringende redenen zijn.
12. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB)is intrekking of herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering met terugwerkende kracht in het algemeen in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. In uitzonderingsgevallen is van strijd met dit beginsel geen sprake waarbij gedacht kan worden aan gevallen waarin de betrokkene wist, althans redelijkerwijs behoorde te weten dat hij ernstig rekening diende te houden met de mogelijkheid van intrekking.
13. Het besluit tot herziening (en terugvordering) van een uitkering is een belastend besluit waarbij het aan het UWV is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening en terugvordering is voldaan in beginsel op het UWV rust. Die last om informatie te vergaren brengt mee dat het UWV feiten moet aandragen die aannemelijk maken dat eiseres in de relevante periode te veel uitkering heeft ontvangen. Indien dat op grond van de gepresenteerde feiten aannemelijk kan worden geacht dan ligt het op de weg van eiseres de onjuistheid daarvan met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens, aannemelijk te maken.
14. In artikel 3, derde lid, van de Beleidsregels, is bepaald: indien het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt, wordt de uitkering ingetrokken of herzien met terugwerkende kracht tot en met de dag waarop het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt.
15. Gelet op dit door het UWV gevoerde beleid is doorslaggevend of het eiseres in dit geval redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat haar vanaf 1 april 2020 ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan WIA-uitkering werd verstrekt. Daarbij is het niet relevant of sprake is geweest van fouten van het UWV.
16. De rechtbank is van oordeel dat het eiseres redelijkerwijs duidelijk had kunnen zijn dat aan haar in de periode van 1 april 2020 tot en met 30 september 2020 ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan WIA-uitkering werd verstrekt. Het UWV is op grond van artikel 76, eerste lid, onder c, van de Wet WIA gehouden om de WIA-uitkering te herzien indien de uitkering op een te hoog bedrag is vastgesteld. Daarnaast is de herziening met terugwerkende kracht en de terugvordering niet in strijd met het bepaalde in artikel 3 van de Beleidsregels. Naar het oordeel van de rechtbank was het eiseres redelijkerwijs duidelijk dan wel kon het eiseres redelijkerwijs duidelijk zijn dat de ZW-uitkering die zij ontving zou moeten worden gekort op haar WIA-uitkering. Uit de dossierstukken blijkt dat eiseres, [naam begeleider] , Robidus en het UWV meermaals contact hebben gehad over de verrekening van de ZW-uitkering/loondoorbetaling van de werkgever met de WIA-uitkering. Hierbij is van belang dat eiseres in samenspraak met [naam begeleider] , Robidus en het UWV is overeengekomen, zoals volgt uit de memo van 24 april 2020 en ter zitting is bevestigd door partijen, dat de initiële afspraak was dat het UWV de volledige WIA-uitkering twee maanden zou uitbetalen. Het UWV heeft dit naar aanleiding van het verzoek van eiseres en [naam begeleider] gedaan, omdat zij te kennen hadden gegeven dat de uitbetaling van de ZW-uitkering/loondoorbetaling door de werkgever uitbleef en eiseres hierdoor in financiële problemen zou komen. Daarnaast volgt uit de (toelichting van het) toekenningsbesluit van de WIA-uitkering dat het bedrag dat eiseres uit de ZW-uitkering/loondoorbetaling ontving werd verrekend met de WIA-uitkering. In deze beslissing stond ook dat eiseres de eerste twee maanden een WIA-uitkering van bruto € 339,95 zou ontvangen. In de maanden april 2020 tot en met september 2020 ontving zij een significant hogere WIA-uitkering, namelijk een bruto bedrag van ongeveer € 1.176,00. Dat eiseres in april 2020 een nabetaling heeft gehad doet hier niet aan af. Eiseres had redelijkerwijs kunnen begrijpen dat het bedrag dat zij toen heeft gehad, mede gelet op het specifieke verzoek om over te gaan tot volledige uitbetaling van de WIA-uitkering en wat het UWV in het toekenningsbesluit van de WIA-uitkering had medegedeeld, niet het bedrag aan uitkering was waar zij recht op had. Het lag daarom op de weg van eiseres om bij eventuele onduidelijkheid over de betaling navraag te doen bij het UWV. De omvang van de betaling(en), met name na de eerste twee maanden (vanaf juni 2020), had voor eiseres een reden moeten zijn om bij het UWV navraag te doen of de betaling juist was. De rechtbank neemt hierbij verder in aanmerking dat eiseres werd ondersteund door [naam begeleider] en dat Robidus hier ook bij betrokken was. Hoewel de rechtbank betreurt dat het UWV niet vanaf juni 2020 heeft opgemerkt dat de uitkering niet werd verrekend, ontslaat dit eiseres niet van haar eigen verantwoordelijkheid. De keuze van eiseres om geen navraag te doen bij het UWV komt - hoe vervelend ook - voor haar eigen rekening en risico.
17. Daarnaast bestaat geen aanleiding om eiseres te volgen in haar standpunt dat het UWV vanwege de door haar genoemde omstandigheden op grond van een dringende reden moet afzien van herziening en terugvordering. Volgens vaste rechtspraakkunnen dringende redenen slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de sociale of financiële gevolgen die voor eiseres als gevolg van terugvordering van de WIA-uitkering optreden. Het gaat dan om incidentele gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden. De door eiseres benoemde omstandigheden vallen hier niet onder. Dat eiseres tijdens de periode 1 april 2020 tot en met 30 september 2020 ernstig ziek was en dat zij daardoor niet volledig zicht had op haar financiën acht de rechtbank voorstelbaar, maar dit kan niet als een dringende reden worden gezien om van herziening of terugvordering af te zien. De dringende reden ziet namelijk op de sociale en/of financiële gevolgen van de herziening en/of terugvordering en niet op de situatie hoe deze is ontstaan. In zoverre eiseres verwijst naar de jurisprudentie van de CRvB die ziet op de gedragslijn van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) met betrekking tot de verwijtbaarheid van de SVB bij een herziening en dringende reden merkt de rechtbank op dat los van het feit dat dit standpunt niet nader is geconcretiseerd, eiseres ook niet duidelijk heeft gemaakt hoe dat zich verhoudt met het juridisch kader in onderhavige zaak. Ook hierin ziet de rechtbank geen aanleiding om een dringende reden aan te nemen om geheel of gedeeltelijk van herziening of terugvordering af te zien.