ECLI:NL:RBLIM:2023:4468

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 juli 2023
Publicatiedatum
27 juli 2023
Zaaknummer
ROE 21/3224
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WIA-uitkering wegens te veel ontvangen uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 27 juli 2023 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiseres en het UWV over de herziening en terugvordering van een WIA-uitkering. Eiseres ontving van 1 april 2020 tot en met 30 september 2020 een te hoge WIA-uitkering van bruto € 4.107,10. Het UWV heeft eiseres medegedeeld dat zij dit bedrag moet terugbetalen, omdat zij over deze periode te veel uitkering heeft ontvangen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het UWV heeft dit in stand gehouden. De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 15 juni 2023 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres, die eerder een WW-uitkering ontving en zich ziekmeldde, in de relevante periode ook een ZW-uitkering ontving. Het UWV heeft de WIA-uitkering herzien op basis van de wetgeving die bepaalt dat bij de vaststelling van de hoogte van de WIA-uitkering de inkomsten in mindering worden gebracht. Eiseres betwistte dat zij wist of redelijkerwijs kon weten dat zij te veel uitkering ontving, maar de rechtbank oordeelde dat het voor eiseres duidelijk had moeten zijn dat de ZW-uitkering in mindering moest worden gebracht op de WIA-uitkering. De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht heeft besloten tot herziening en terugvordering van de WIA-uitkering, en dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat de door haar gemaakte proceskosten niet vergoed worden. Deze uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van uitkeringsgerechtigden om hun uitkeringen te controleren en navraag te doen bij het UWV bij onduidelijkheden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/3224

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.R. Peeters),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Inleiding

Het UWV heeft aan eiseres medegedeeld dat zij over de periode van 1 april 2020 tot en met 30 september 2020 te veel uitkering heeft ontvangen. Zij moet daarom een bedrag van bruto € 4.107,10 terugbetalen.
In bezwaar is het UWV bij dit besluit gebleven.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen deze beslissing op bezwaar (het bestreden besluit) van 26 oktober 2021.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 15 juni 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Eiseres ontving per 18 december 2017 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Terwijl eiseres een WW-uitkering ontving, heeft zij zich op 14 maart 2018 ziekgemeld. Het UWV heeft daarop aan eiseres vanaf 13 juni 2018 ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Eiseres is per 9 april 2019 in dienst getreden bij Stichting Envida. Per 18 november 2019 heeft eiseres zich ziekgemeld bij Stichting Envida waarna zij het loon tijdens ziekte hebben doorbetaald aan eiseres. Eiseres is per 11 maart 2020, na het doorlopen van de wachttijd na de WW-uitkering, een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, waarbij haar mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80-100%. Het dienstverband van eiseres bij Stichting Envida is per 9 april 2021 beëindigd, waarna eiseres een ZW-uitkering ontving (via haar (ex-)werkgever).
2. Vervolgens is gebleken dat eiseres over de periode van 1 april 2020 tot en met 30 september 2020 te veel WIA-uitkering heeft ontvangen, waardoor zij een bedrag van bruto € 4.107,10 moet terugbetalen.
3. Eiseres heeft hiertegen bezwaar ingesteld. Het UWV is in bezwaar bij dit besluit gebleven.

Wat vindt het UWV

4. Het UWV vindt dat eiseres over de periode van 1 april 2020 tot en met 30 september 2020 te veel WIA-uitkering heeft ontvangen, namelijk een bedrag van bruto € 4.107,10. Het UWV heeft geen rekening gehouden met de ZW-uitkering die eiseres via haar werkgever gelijktijdig met de WIA-uitkering ontving. Het UWV vindt dan ook dat eiseres het te veel ontvangen bedrag moet terugbetalen, omdat het eiseres redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat zij te veel uitkering ontving. Volgens het UWV is er geen sprake van een bijzondere omstandigheid waardoor van de herziening en terugvordering moet worden afgezien.

Wat vindt eiseres

5. Eiseres is het niet eens met het UWV. Primair volgt volgens eiseres uit artikel 3 lid 3 van de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkering 2006 (Beleidsregels) dat het UWV geen bevoegdheid tot herziening met terugwerkende kracht heeft, waardoor het primaire besluit ten onrechte is genomen. Eiseres stelt dat zij gedurende 1 april 2020 tot en met 30 september 2020 niet wist en ook niet redelijkerwijs kon weten, dat zij een te hoog bedrag aan uitkering ontving of dat zij mogelijk geen recht had op (een deel van) het ontvangen bedrag. Door eiseres en haar begeleider [naam begeleider] is aan het UWV en Robidus verzocht om de verrekening onderling af te stemmen om misverstanden te voorkomen. Er is eiseres geadviseerd om een toeslag ZW en toeslag WIA aan te vragen waarmee eventueel verrekend zou kunnen worden. Beide aanvragen zijn afgewezen. Ook is voorgesteld - door het UWV - om een IVA-uitkering (met terugwerkende kracht) aan te vragen waarmee eventueel verrekend zou kunnen worden. Dit bleek ook geen mogelijkheid. Pas op 25 november 2020 bleek dat gehele of gedeeltelijke verrekening met de ZW-uitkering niet had plaatsgevonden en ook niet meer kon plaatsvinden. Dat in de toekenningsbeslissing van 3 maart 2020 staat dat de loondoorbetaling tijdens ziekte in mindering werd gebracht, wil niet zonder meer zeggen dat eiseres had kunnen weten dat dit ook gold voor de ZW-uitkering. Eiseres ontving toen nog loondoorbetaling (wat niet hetzelfde is) en het UWV heeft in vergelijkbare zaken erkend dat het niet makkelijk is om zelf te controleren of het juiste bedrag is ontvangen. Daarnaast heeft eiseres nooit een overzicht ontvangen van de wijze van totstandkoming van haar uitkering per 9 april 2020. In de nabetalingsbrief van 30 april 2020 is ook geen voorbehoud gemaakt dat eiseres geen recht zou hebben op dit bedrag of dat dit bedrag als voorschot gezien moet worden. Bovendien vond uitbetaling van dit hogere bedrag niet alleen plaats in de verzochte maanden (april en mei 2020), maar ook nog een paar maanden erna. Dit bevestigde voor eiseres dat zij recht had op dit hogere bedrag aan WIA.
6. Subsidiair stelt eiseres dat sprake is van een dringende reden in de zin van artikel 77, lid 6 van de Wet WIA, waardoor van terugvordering moet worden afgezien. Eiseres stelt dat er sprake is van een uitzonderingssituatie, omdat zij en [naam begeleider] er vanaf het eerste moment alles aan hebben gedaan om duidelijkheid en zekerheid te creëren over de financiële positie van eiseres. Het is dus nadrukkelijk niet zo dat eiseres het UWV bewust van onjuiste informatie heeft voorzien. Desondanks wordt zij nu geconfronteerd met een niet onaanzienlijk bedrag dat zij wordt geacht terug te betalen. Ter zitting heeft eiseres aangegeven dat zij in ieder geval vindt dat bij de herziening sprake is van een dringende reden. Uit de memo van 24 april 2020 volgt dat de initiële afspraak twee maanden is, waardoor sprake is van verwijtbaarheid bij het UWV. Zij stelt dat als sprake is van een dringende reden bij herziening, door de SVB wordt afgezien van herziening in die mate dat een verwijt kan worden gemaakt.

Wat vindt de rechtbank

7. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiseres over de periode 1 april 2020 tot en met 30 september 2020 te veel uitkering heeft ontvangen en daarom een bedrag van bruto € 4.107,10 moet terugbetalen. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiseres daartegen in heeft gebracht.
8. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft beslist dat eiseres over de periode van 1 april 2020 tot en met 30 april 2020 te veel uitkering heeft ontvangen en daarom een bedrag van bruto € 4.107,10 moet terugbetalen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Herziening en terugvordering van de WIA-uitkering
9. Op grond van artikel 61, eerste lid, van de Wet WIA worden bij de vaststelling van de hoogte van de WIA-uitkering de inkomsten in mindering gebracht. Onder meer ter uitvoering van artikel 61, achtste lid, van de Wet WIA is het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB) vastgesteld. In artikel 3:3, vijfde lid, onder a, van het AIB is bepaald dat indien voor de uitkeringsgerechtigde naast een recht op uitkering op grond van de Wet WIA recht bestaat op een ZW-uitkering, onder inkomen tevens wordt verstaan het dag- of maandloon op grond waarvan de ZW-uitkering wordt berekend. Bij samenloop van een WIA- en ZW-uitkering, zoals in het geval van eiseres, moet het maandloon dat op grond van de ZW-uitkering is berekend op grond van voornoemde bepalingen als inkomen worden aangemerkt en in mindering worden gebracht op de WIA-uitkering.
10. In artikel 76, eerste lid, onder c, van de Wet WIA is bepaald dat het UWV beschikkingen op grond van deze wet herziet of dergelijke beschikkingen intrekt, indien anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Op grond van het derde lid van artikel 76 van de Wet WIA kan het UWV geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking afzien indien daarvoor dringende redenen zijn.
11. Op grond van artikel 77, eerste lid, van de Wet WIA wordt een uitkering die op grond van deze wet alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald en hetgeen als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 76 door het UWV onverschuldigd is betaald of verstrekt door het UWV teruggevorderd. Op grond van het zesde lid kan het UWV geheel of gedeeltelijk van terugvordering afzien indien daarvoor dringende redenen zijn.
12. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] is intrekking of herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering met terugwerkende kracht in het algemeen in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. In uitzonderingsgevallen is van strijd met dit beginsel geen sprake waarbij gedacht kan worden aan gevallen waarin de betrokkene wist, althans redelijkerwijs behoorde te weten dat hij ernstig rekening diende te houden met de mogelijkheid van intrekking.
13. Het besluit tot herziening (en terugvordering) van een uitkering is een belastend besluit waarbij het aan het UWV is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening en terugvordering is voldaan in beginsel op het UWV rust. Die last om informatie te vergaren brengt mee dat het UWV feiten moet aandragen die aannemelijk maken dat eiseres in de relevante periode te veel uitkering heeft ontvangen. Indien dat op grond van de gepresenteerde feiten aannemelijk kan worden geacht dan ligt het op de weg van eiseres de onjuistheid daarvan met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens, aannemelijk te maken. [2]
14. In artikel 3, derde lid, van de Beleidsregels, is bepaald: indien het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt, wordt de uitkering ingetrokken of herzien met terugwerkende kracht tot en met de dag waarop het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt.
15. Gelet op dit door het UWV gevoerde beleid is doorslaggevend of het eiseres in dit geval redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat haar vanaf 1 april 2020 ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan WIA-uitkering werd verstrekt. Daarbij is het niet relevant of sprake is geweest van fouten van het UWV.
16. De rechtbank is van oordeel dat het eiseres redelijkerwijs duidelijk had kunnen zijn dat aan haar in de periode van 1 april 2020 tot en met 30 september 2020 ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan WIA-uitkering werd verstrekt. Het UWV is op grond van artikel 76, eerste lid, onder c, van de Wet WIA gehouden om de WIA-uitkering te herzien indien de uitkering op een te hoog bedrag is vastgesteld. Daarnaast is de herziening met terugwerkende kracht en de terugvordering niet in strijd met het bepaalde in artikel 3 van de Beleidsregels. Naar het oordeel van de rechtbank was het eiseres redelijkerwijs duidelijk dan wel kon het eiseres redelijkerwijs duidelijk zijn dat de ZW-uitkering die zij ontving zou moeten worden gekort op haar WIA-uitkering. Uit de dossierstukken blijkt dat eiseres, [naam begeleider] , Robidus en het UWV meermaals contact hebben gehad over de verrekening van de ZW-uitkering/loondoorbetaling van de werkgever met de WIA-uitkering. Hierbij is van belang dat eiseres in samenspraak met [naam begeleider] , Robidus en het UWV is overeengekomen, zoals volgt uit de memo van 24 april 2020 en ter zitting is bevestigd door partijen, dat de initiële afspraak was dat het UWV de volledige WIA-uitkering twee maanden zou uitbetalen. Het UWV heeft dit naar aanleiding van het verzoek van eiseres en [naam begeleider] gedaan, omdat zij te kennen hadden gegeven dat de uitbetaling van de ZW-uitkering/loondoorbetaling door de werkgever uitbleef en eiseres hierdoor in financiële problemen zou komen. Daarnaast volgt uit de (toelichting van het) toekenningsbesluit van de WIA-uitkering dat het bedrag dat eiseres uit de ZW-uitkering/loondoorbetaling ontving werd verrekend met de WIA-uitkering. In deze beslissing stond ook dat eiseres de eerste twee maanden een WIA-uitkering van bruto € 339,95 zou ontvangen. In de maanden april 2020 tot en met september 2020 ontving zij een significant hogere WIA-uitkering, namelijk een bruto bedrag van ongeveer € 1.176,00. Dat eiseres in april 2020 een nabetaling heeft gehad doet hier niet aan af. Eiseres had redelijkerwijs kunnen begrijpen dat het bedrag dat zij toen heeft gehad, mede gelet op het specifieke verzoek om over te gaan tot volledige uitbetaling van de WIA-uitkering en wat het UWV in het toekenningsbesluit van de WIA-uitkering had medegedeeld, niet het bedrag aan uitkering was waar zij recht op had. Het lag daarom op de weg van eiseres om bij eventuele onduidelijkheid over de betaling navraag te doen bij het UWV. De omvang van de betaling(en), met name na de eerste twee maanden (vanaf juni 2020), had voor eiseres een reden moeten zijn om bij het UWV navraag te doen of de betaling juist was. De rechtbank neemt hierbij verder in aanmerking dat eiseres werd ondersteund door [naam begeleider] en dat Robidus hier ook bij betrokken was. Hoewel de rechtbank betreurt dat het UWV niet vanaf juni 2020 heeft opgemerkt dat de uitkering niet werd verrekend, ontslaat dit eiseres niet van haar eigen verantwoordelijkheid. De keuze van eiseres om geen navraag te doen bij het UWV komt - hoe vervelend ook - voor haar eigen rekening en risico.
17. Daarnaast bestaat geen aanleiding om eiseres te volgen in haar standpunt dat het UWV vanwege de door haar genoemde omstandigheden op grond van een dringende reden moet afzien van herziening en terugvordering. Volgens vaste rechtspraak [3] kunnen dringende redenen slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de sociale of financiële gevolgen die voor eiseres als gevolg van terugvordering van de WIA-uitkering optreden. Het gaat dan om incidentele gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden. De door eiseres benoemde omstandigheden vallen hier niet onder. Dat eiseres tijdens de periode 1 april 2020 tot en met 30 september 2020 ernstig ziek was en dat zij daardoor niet volledig zicht had op haar financiën acht de rechtbank voorstelbaar, maar dit kan niet als een dringende reden worden gezien om van herziening of terugvordering af te zien. De dringende reden ziet namelijk op de sociale en/of financiële gevolgen van de herziening en/of terugvordering en niet op de situatie hoe deze is ontstaan. In zoverre eiseres verwijst naar de jurisprudentie van de CRvB die ziet op de gedragslijn van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) met betrekking tot de verwijtbaarheid van de SVB bij een herziening en dringende reden merkt de rechtbank op dat los van het feit dat dit standpunt niet nader is geconcretiseerd, eiseres ook niet duidelijk heeft gemaakt hoe dat zich verhoudt met het juridisch kader in onderhavige zaak. Ook hierin ziet de rechtbank geen aanleiding om een dringende reden aan te nemen om geheel of gedeeltelijk van herziening of terugvordering af te zien.

Conclusie en gevolgen

18. Het UWV heeft terecht beslist dat eiseres over de periode van 1 april 2020 tot en met 30 september 2020 te veel uitkering heeft ontvangen en daarom een bedrag van bruto € 4.107,10 moet terugbetalen.
19. Het beroep van eiseres is ongegrond. Omdat eiseres in beroep geen gelijk krijgt worden de door haar gemaakte proceskosten of het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 27 juli 2023 door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Maas, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op 27 juli 2023.
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 4 juni 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2011.
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 18 oktober 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3766.
3.Bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 13 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:234 en 2 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1279.