ECLI:NL:RBLIM:2023:4750

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 augustus 2023
Publicatiedatum
11 augustus 2023
Zaaknummer
ROE 22/2683
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herzieningsverzoek Ziektewet door UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 10 augustus 2023 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om herziening van een eerder besluit van het UWV. Eiseres had zich op 3 december 2018 ziekgemeld en ontving een uitkering op grond van de Ziektewet. Het UWV had op 14 november 2019 besloten dat haar uitkering per 3 januari 2020 zou stoppen, omdat zij in staat werd geacht om meer dan 65% van haar loon te verdienen. Eiseres heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar heeft later verzocht om herziening, wat door het UWV werd afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres beoordeeld en vastgesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die aanleiding gaven tot herziening van het besluit. De rechtbank concludeert dat het UWV zorgvuldig heeft gehandeld en dat de medische beoordeling door de verzekeringsarts B&B voldoende onderbouwd was. Eiseres heeft geen bewijs geleverd voor haar stelling dat het UWV haar situatie onjuist heeft beoordeeld. De rechtbank wijst het beroep van eiseres ongegrond en bevestigt de afwijzing van het UWV.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/2683

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).
Aan dit geding heeft verder deelgenomen:
[naam derde partij], gevestigd in [vestigingsplaats] , derde partij (hierna: werkgever).

Inleiding

Met het besluit van 30 mei 2022 (het primaire besluit) heeft het UWV het verzoek van eiseres om terug te komen op het besluit van 14 november 2019 afgewezen.
In bezwaar is het UWV bij dit besluit gebleven.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen deze beslissing op bezwaar (het bestreden besluit) van 3 oktober 2022.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De werkgever heeft verklaard als procespartij te willen deelnemen aan de procedure, maar uitsluitend een kopie van de uitspraak te willen ontvangen. Eiseres heeft geen toestemming gegeven om haar medische informatie te delen met de werkgever. De rechtbank zal in de uitspraak geen medische informatie opnemen, om te voorkomen dat de werkgever alsnog kennisneemt van de medische informatie van eiseres.
De rechtbank heeft het beroep op 21 juni 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar ex-vriend en de gemachtigde van het UWV.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Op 3 december 2018 heeft eiseres zich ziekgemeld. Van haar werkgever (eigen risicodrager) ontving zij een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Met het besluit van 14 november 2019 is aan eiseres meegedeeld dat haar ZW-uitkering per 3 januari 2020 stopt, omdat zij per 2 december 2019 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Eiseres heeft tegen deze beslissing geen bezwaar gemaakt.
2. Eiseres heeft het UWV verzocht het besluit van 14 november 2019 te herzien. Het UWV heeft na medisch onderzoek de besluiten genomen die in de inleiding zijn genoemd.

Wat vindt het UWV

3. Het UWV heeft het standpunt ingenomen dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die aanleiding geven om de beslissing van 14 november 2019 te herzien.
4. Het UWV heeft de medische grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts B&B) van 21 september 2022.

Wat vindt eiseres

5. Eiseres is het niet eens met het UWV. Zij geeft aan dat zij op 14 november 2019 door de verzekeringsarts geschikt is bevonden aangepaste werkzaamheden te verrichten, terwijl zij op dat moment erg ziek was. Zij bestrijdt dan ook dat zij op dat moment in staat was enige werkzaamheden te verrichten. Eiseres benoemt dat zij tijdens het gesprek op 14 november 2019 netjes gekleed en verzorgd op de afspraak kwam, maar dat zij vanwege haar problematiek niet in staat was om voor haarzelf op te komen. Ook haar ex-vriend kon dit niet doen, omdat hij niet precies wist hoe de vork in de steel zat. Hij was op de hoogte van de problematiek van eiseres, maar details over hoe het daadwerkelijk ging heeft zij achtergehouden. Eiseres stelt dat de omstandigheid dat zij destijds niet in behandeling was, niet betekende dat zij niet ziek was. Zij benadrukt met klem dat zij toen voor geen enkele werkgever ook maar iets had kunnen betekenen. Zo kon zij onder andere niet koken. Zij geeft aan dat uit haar medisch dossier volgt dat zij een behoorlijk verleden heeft met gezondheidsklachten en dat zij eind februari 2020 vanwege haar klachten in het ziekenhuis is beland. Verder geeft eiseres aan dat de verzekeringsarts tijdens het gesprek van 30 mei 2022
(de rechtbank begrijpt: 23 mei 2022)niet in bezit was van haar medische gegevens wat heeft gezorgd voor verwarring en onbegrip aan beide kanten. Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat iedere Nederlander een uitkering krijgt als hij/zij ziek is. Ook is zij van mening dat het onderzoek door de verzekeringsarts B&B onzorgvuldig is verricht, omdat zij geen verstand had van de situatie waar eiseres in zat. Ten slotte heeft eiseres verzocht om een onafhankelijke deskundige in te schakelen. Dit omdat de verzekeringsartsen vinden dat eiseres niet ziek was, maar het standpunt van haar behandelaars is dat zij wel ziek was.

Wat vindt de rechtbank

6. De vraag is of het UWV terecht het verzoek van eiseres om terug te komen op het besluit van 14 november 2019 heeft afgewezen omdat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiseres daartegen in heeft gebracht.
7. De rechtbank vindt dat het UWV terecht het verzoek van eiseres om terug te komen op het besluit van 14 november 2019 heeft afgewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
8. De rechtbank stelt vast dat eiseres tegen het besluit van 14 november 2019 geen rechtsmiddelen heeft ingesteld, zodat dat besluit onherroepelijk is geworden. Op grond van het bepaalde in artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan herziening worden gevraagd van een in rechte vaststaand besluit als sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Op grond van het tweede lid van dit artikel kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, het verzoek om terug te komen op een besluit afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking. Als het bestuursorgaan, zoals in deze zaak aan de orde is, toepassing geeft aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, dient de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of het UWV zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is. [1] Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden moet worden verstaan feiten en omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten en omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn bewijsstukken van al eerder gestelde feiten en omstandigheden, als deze bewijstukken niet eerder konden worden overgelegd. [2]
9. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De verzekeringsarts B&B heeft kennis genomen van het dossier en het bezwaar van eiseres. Hij heeft de door eiseres ingebrachte medische informatie meegewogen in zijn beoordeling. Dat de verzekeringsarts bij het spreekuurgesprek op 23 mei 2022 niet in bezit was van de medische gegevens van eiseres doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de zorgvuldigheid van de beoordeling. Uit het rapport van zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts B&B blijkt dat de verzekeringsartsen de door eiseres ingediende medische stukken hebben meegewogen. De rechtbank vindt ook dat de verzekeringsarts B&B op een zorgvuldige en duidelijke manier alle naar voren gebrachte klachten en de overgelegde medische informatie heeft betrokken bij de medische beoordeling.
10. De stelling van eiseres dat de verzekeringsarts B&B weinig verstand had van de gezondheidssituatie van eiseres en dat het onderzoek daarom onzorgvuldig is, volgt de rechtbank niet. Eiseres heeft deze stelling niet onderbouwd. Bovendien blijkt uit het dossier dat de verzekeringsarts B&B eiseres heeft gezien en gesproken op een spreekuur, kennis heeft genomen van het dossier en de ingebrachte medische informatie heeft meegewogen in zijn beoordeling. Ook blijkt uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dat het tot de specifieke deskundigheid van een verzekeringsarts behoort om medische informatie te vertalen naar arbeidsbeperkingen. [3] In de verzekeringsgeneeskundige beoordeling kan niet uitsluitend worden afgegaan op hoe eiseres haar klachten zelf ervaart. In de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling zijn niet de ervaren klachten of de diagnose doorslaggevend, maar de mate waarin beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid als gevolg van die klachten objectief medisch kunnen worden onderbouwd. In de enkele stelling van eiseres dat de verzekeringsarts B&B weinig verstand van zaken had, ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding het onderzoek van de verzekeringsarts B&B onzorgvuldig te achten.
11. Ook het standpunt van eiseres dat gelet op de beschikbare medische gegevens wel reden is om terug te komen op het besluit van 14 november 2019 en zij in verband met haar problematiek niet in staat was enige werkzaamheden te verrichten, volgt de rechtbank niet. De verzekeringsarts B&B heeft in het rapport voldoende gemotiveerd dat bij bestudering van de stukken blijkt dat de verzekeringsarts in het rapport van 23 oktober 2019 bij zowel de anamnese als de overwegingen al meermaals notitie maakt van de aanwezige problematiek. Ook in de diagnosecodes wordt deze problematiek specifiek benoemd. Volgens de verzekeringsarts B&B was dus in 2019 ook al sprake van de desbetreffende problematiek en is geen sprake van een nieuw feit of nieuwe omstandigheid die tot andere inzichten over de belastbaarheid van eiseres leidt. Verder heeft de verzekeringsarts B&B toegelicht dat uit bestudering van de ontvangen informatie blijkt dat na de datum in geding een verslechtering van de gezondheidstoestand van eiseres heeft plaatsgevonden. Er vond immers eind februari 2020 een ziekenhuisopname (van circa twee weken) plaats vanuit medische noodzaak. De verzekeringsarts B&B stelt terecht dat dit is na de uitlooptermijn [4] van vier weken na beëindiging van de ZW-uitkering en dat dit daarom niet kan worden meegewogen. Eiseres benoemt dat zij ten tijde van de beoordeling mogelijk klachten heeft gemaskeerd uit schaamte voor de aanwezige problematiek. De verzekeringsarts B&B heeft hierover toegelicht dat in medisch objectieve zin echter niet is te reconstrueren dat, óf en in welke mate dit het geval zou zijn geweest. Dat eiseres tot juli 2019 in behandeling was, in juli 2020 opnieuw in behandeling kwam en zij zowel eind februari 2020 als in november 2020 in het ziekenhuis was opgenomen vanwege haar problematiek, zijn volgens de verzekeringsarts B&B in strikte zin geen nieuwe feiten of omstandigheden die zien op de datum in geding. De rechtbank kan deze toelichting volgen en vindt dat het UWV zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd heeft beslist dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn die tot een herziening van het besluit van 14 november 2019 moeten leiden.
12. In wat eiseres in beroep heeft aangevoerd ziet de rechtbank ook geen grond aan te nemen dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
13. De rechtbank wijst het verzoek van eiseres om een onafhankelijke deskundige in te schakelen af. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Ook ziet de rechtbank geen reden om aan te nemen dat eiseres belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van haar standpunt dat het UWV haar beperkingen heeft onderschat, zodat sprake zou zijn van een oneerlijk proces. Eiseres heeft haar beroep onderbouwd met argumenten en heeft medische informatie ingebracht. Zoals onder rechtsoverweging 11. is overwogen twijfelt de rechtbank ook niet over de juistheid van de medische beoordeling door het UWV, zodat daarin ook geen reden bestaat voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige.
14. Voor zover eiseres met haar stelling ter zitting dat iedere Nederlander een uitkering krijgt als hij/zij ziek is, een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel, slaagt deze stelling niet. Het gelijkheidsbeginsel schrijft voor dat gelijke gevallen gelijk dienen te worden behandeld. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gesteld of gebleken dat sprake is van gelijke gevallen die ongelijk worden behandeld. Van strijd met het gelijkheidsbeginsel is daarom geen sprake.
15. Uit het voorgaande volgt dat het UWV het verzoek van eiseres om terug te komen op het besluit van 14 november 2019 terecht heeft afgewezen omdat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep van eiseres is ongegrond. Dit betekent dat zij geen gelijk krijgt. Omdat eiseres in beroep geen gelijk krijgt, worden de door haar gemaakte proceskosten of het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 10 augustus 2023 door mr. S.E.C. Debets, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Maas, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872 en 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 13 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3618.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 11 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:39.
4.Zie artikel 46 van de ZW.